78Instrumenten en bedieningsorganen
Een of meerdere lampen van de rij‐
verlichting is/zijn defect 3 131.
Afhankelijk van de versie licht 9 als
alternatief op als controlelampje µ
niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 88.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 90.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 90.Cruise control
m brandt groen.
Het systeem is ingeschakeld.
Cruise control 3 114.
Portier open \ brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐
opend.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center zit in de
instrumentengroep tussen de snel‐
heidsmeter en de toerenteller. Er zijn
twee versies verkrijgbaar, een stan‐
daardversie
Instrumenten en bedieningsorganen79
en een multifunctionele versie met
meer aanpasbare instellingen.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen tussen onderweg en stilstand van de auto. Sommige opties zijn al‐
leen onderweg beschikbaar.
Afhankelijk van de variant verschijnen
de volgende punten op het display:
■ Kilometerteller, dagteller 3 67
■ Klok 3 63
■ Buitentemperatuur 3 63
■ Koplampverstelling 3 89
■ Versnellingsbakdisplay 3 107
■ Lampje Stop/Start-systeem 3 102
■ Boordinformatie 3 84
■ Boordcomputer 3 85
Menu's en opties selecteren U selecteert de menu's en opties met
de toetsen op het instrumentenbord.
SET q-toets indrukken:
■ één keer voor het instellingenmenu
■ nogmaals indrukken voor een menuoptie en submenuopties
■ na wijzigingen nogmaals kort in‐ drukken om een waarde te beves‐
tigen en automatisch terug naar het vorige scherm van het display te
gaan
Houd eventueel de knop SETq in‐
gedrukt om terug naar het vorige
scherm van het display te gaan zon‐
der wijzigingen in de huidige menu‐
optie op te slaan.
Let op
Na een bepaalde tijd wordt het menu
Instellingen automatisch afgesloten.
Alleen wijzigingen die al via de knop
SET q bevestigd zijn, worden opge‐
slagen.
80Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op de knop R om op het scherm
omhoog te bladeren of om de weer‐
gegeven waarde te verhogen. Inge‐
drukt houden om de waarde snel te
verhogen (opnieuw indrukken om op
de gewenste waarde te stoppen).
Druk op de knop S om op het scherm
omlaag te bladeren of om de weerge‐
geven waarde te verlagen. Ingedrukt
houden om de waarde snel te verla‐
gen (opnieuw indrukken om op de ge‐ wenste waarde te stoppen).
Opties menu Instellingen - standaardversie Het menu Instellingen bevat de vol‐
gende opties:
■ ILLU
■ SPEEd
■ HOUR
■ UNIT
■ bUZZ
■ BAG P
■ DRLILLU (helderheid van
interieurverlichting)
Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met
dimlicht de helderheid van de interi‐
eurverlichting van de auto in (bijv. in‐
strumentenbord, display klimaatrege‐
ling).
SPEEd (geluidssignaal
maximumsnelheid)
Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximum‐
snelheid of wijzigt u de maximumsnel‐
heid. Snelheden tussen 30 en
200 km/u kunnen worden opgesla‐
gen.
Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maxi‐
mumsnelheid gewaarschuwd met een geluidssignaal.
Na het selecteren van deze menu‐
optie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en be‐
vestigt u de geselecteerde optie.Druk op de knop SETq na het acti‐
veren ( Aan) om naar de huidige inge‐
stelde snelheid te gaan. Pas deze
naar keuze aan en bevestig de
nieuwe waarde.
Geluidssignalen 3 84.
HOUR (klok instellen)
Hiermee stelt u de uren in (waarde
knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de minuten in (waarde knippert) en bevestigt u de
nieuwe waarde.
Klok 3 63.
UNIT (maateenheid)
Hiermee stelt u de maateenheid op
km of miles in.
bUZZ (volume geluidssignalen)
Hiermee stelt u het volume van ge‐
luidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Ook klinkt er elke keer bij het indruk‐
ken van de knop SETq, R of S een
geluidssignaal.
Geluidssignalen 3 84.
Instrumenten en bedieningsorganen81
BAG P (frontairbag en sidebag
passagier activeren/deactiveren)
Activeert de frontpassagiersairbags
als er een volwassene op de passa‐
giersstoel voor zit. Deactiveer de air‐
bags wanneer er een kinderveilig‐
heidssysteem op deze stoel staat.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐
bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Activeer of deactiveer in deze menu‐optie de airbags ( BAG P Aan of BAG
P Uit ) en bevestig uw keuze; er ver‐
schijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen be‐
vestigen) of Nee (wijzigingen annule‐
ren).
Airbag deactiveren 3 46.
DRL (dagrijlicht)
Activeer het dagrijlicht om bij daglicht
beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten).
Deactiveren als dit niet nodig is (op
UIT zetten).
Dagrijlicht 3 89.
Opties menu Instellingen -
multifunctionele versie
Het menu Instellingen bevat de vol‐
gende opties:
■ Verlichting
■ Snelheidspiep
■ Gegevens trip B
■ Stel uur in
■ Datum instellen
■ Radio-info
■ Autoclose
■ Maateenheid
■ Taal
■ Waarschuwingsvolume
■ Knopvolume
■ Zoemer veiligheidsgordels
■ Service■Passagiersairbag
■ Dagrijlicht
■ Menu Afsluiten
VERLICHTING (helderheid van
interieurverlichting)
Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met dimlicht de helderheid van de interi‐
eurverlichting van de auto in (bijv. in‐
strumentenbord, display klimaatrege‐
ling).
U kunt de helderheid ook wijzigen met
de knoppen R of S zonder naar het
menu Instellingen te gaan.
SNELHEIDSPIEP (geluidssignaal
maximumsnelheid)
Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximum‐
snelheid of wijzigt u de maximumsnel‐
heid. Snelheden tussen 30 en
200 km/u kunnen worden opgesla‐
gen.
Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maxi‐
mumsnelheid gewaarschuwd meteen geluidssignaal.
Instrumenten en bedieningsorganen83
TAAL (voor displayberichten)
Displayberichten kunnen in verschil‐
lende talen worden getoond, o.a.: En‐ gels, Duits, Frans, Italiaans, Portu‐
gees, Spaans, Nederlands, Pools en
Turks. Selecteer de gewenste taal en
bevestig.
WAARSCHUWINGSVOLUME
(volume geluidssignalen)
Hiermee stelt u het volume van ge‐
luidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Geluidssignalen 3 84.
KNOPVOLUME
Elke keer bij het indrukken van de knop SETq, R of S klinkt er een ge‐
luidssignaal.
Hiermee stelt u het volume van deze geluidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Geluidssignalen 3 84.ZOEMER VEILIGHEIDSGORDELS
(geluidssignaal voor gordelverklikker
bestuurders- en/of passagiersstoel
opnieuw activeren)
Deze menuoptie is alleen beschik‐
baar wanneer de gordelverklikker al
door een werkplaats gedeactiveerd
is.
Na het opnieuw activeren wordt/-en
de bestuurder en/of de passagier ge‐
waarschuwd met een geluidssignaal
als de betreffende veiligheidsgordel
niet is omgedaan.
Gordelverklikker 3 72.
SERVICE (afstand tot volgende
onderhoudsbeurt)
In deze menuoptie ziet u de reste‐
rende afstand tot de volgende onder‐ houdsbeurt.
De afstand tot de volgende onder‐
houdsbeurt wordt ook automatisch
weergegeven wanneer de afstand
2.000 km bereikt en wordt elke vol‐
gende 200 km herhaald.
Service-display 3 70.PASSAGIERSAIRBAG (frontairbag
en sidebag passagier activeren/
deactiveren)
Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passa‐
giersstoel voor zit. Deactiveer de air‐
bags wanneer er een kinderveilig‐
heidssysteem op deze stoel staat.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐ bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Activeer of deactiveer in deze menu‐optie de airbags ( Bag Pass Aan of
Bag Pass Uit ) en bevestig uw keuze;
er verschijnt een bevestigingsbericht
op het display. Selecteer JA (wijzigin‐
gen bevestigen) of Nee (wijzigingen
annuleren).
Airbag deactiveren 3 46.
86Instrumenten en bedieningsorganen
Trip B kan worden gedeactiveerd via
het Driver Information Center 3 78.
Informatie boordcomputer
resetten Reset de tripcomputer door één van
de functies te selecteren en gedu‐
rende enkele seconden de knop
TRIP ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐
computer wordt gereset:
■ Gemiddeld verbruik
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Reistijd (rijtijd)
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.
Gemiddeld verbruik
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele brandstof‐
verbruik.
_ _ _ _ verschijnt op het display als de
auto gedurende langere tijd met een
draaiende motor wordt geparkeerd.
Actieradius De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
Wanneer het bereik minder dan
50 km is, verschijnt _ _ _ _ op het dis‐
play.Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Let op
Het bereik wordt niet getoond als de auto gedurende langere tijd met
draaiende motor wordt geparkeerd.
Afgelegde afstand
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐ rekend.
Reistijd (rijtijd)
De tijd die sinds het tonen van de laat‐ ste reset verstreken is.
Verlichting91
Druk opnieruw op de knop om het
mistachterlicht uit te schakelen of om
de koplampen en/of de mistlampen
voor uit te schakelen.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐
dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting Bij 's nachts rijden met de koplampen
aan stelt u de helderheid van de inte‐ rieurverlichting (bijv. instrumenten‐bord, display klimaatregeling enz.) invia het menu Instellingen van het Dri‐
ver Information Center 3 78.
Stel de helderheid als volgt in:
Standaardversie van Driver
Information Center
1. Druk een keer op de knop SET q om naar het menu Instel‐
lingen te gaan.
2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat menu‐
optie VERL op het display ver‐
schijnt.3. Druk op de knop R of S om de
weergegeven waarde hoger of la‐
ger te zetten.
4. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐ tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
Multifunctionele versie van
Driver Information Center
1. Druk op de knop SETq om naar
het menu Instellingen te gaan.
2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat menu‐
optie VERLICHTING op het dis‐
play verschijnt.
3. Druk op de knop R of S om de
weergegeven waarde hoger of la‐
ger te zetten.
4. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
U kunt de helderheid ook wijzigen met
de knoppen R of S zonder naar het
menu Instellingen te gaan.
Klimaatregeling97
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen. Aanpassen door aan knop
AUTO te draaien.rechtsom=warmlinksom=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Als de minimumtemperatuur op min‐
der dan 16 ℃ ingesteld is, koelt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. LO verschijnt op het display.
Als de maximumtemperatuur op meer dan 32 ℃ ingesteld is, verwarmt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. HI verschijnt op het display.
Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met balkjes op het display.
Verhoog of verlaag het luchtdebiet
door respectievelijk op ] of < te druk‐
ken.
maxi‐
maal
luchtde‐
biet=vijf balkjes op het dis‐
playmini‐
maal
luchtde‐
biet=een balkje op het dis‐
play
Deactiveer de ventilator met de knop
n .
Terug naar automatisch luchtdebiet:
Toets AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Druk op de toets Ê.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Als de auto op normale bedrijfstem‐
peratuur komt, blijft de functie gedu‐
rende ongeveer 3 minuten actief.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets
AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Druk op de knoppen R, S en 6.
De LED's in de knoppen branden.
De pijlen op het display geven de ver‐
deelinstellingen aan.
Koeling Druk op toets n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐
ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling weer met n uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie Bediening met toets 4.