98Klimaatregeling
recircu‐
latie
aan=LED in knop brandt; D
verschijnt op het displayrecircu‐
latie uit=LED in knop dooft; E
verschijnt op het display9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐ nimaal één ventilatieopening ge‐
opend zijn om te voorkomen dat de
verdamper door gebrek aan luchtcir‐
culatie bevriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Middelste luchtroosters
Open rooster door knop naar links te
schuiven.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Sluit rooster door knop naar rechts te
schuiven.
Rijden en bediening107
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Wanneer schakelen met het oog op
het brandstofverbruik wordt aanbevo‐
len, gaat controlelamp [ of Ò op het
Driver Information Center branden
3 74.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐ lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde mo‐
dus) als automatisch schakelen (au‐
tomatische modus) mogelijk; beide
met automatische bediening van de
koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐ snelling.
Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal bedienen.
Als het rempedaal niet wordt inge‐ trapt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center in combinatie met een ge‐ luidssignaal 3 84 en kan de motor niet
worden gestart.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast 3 78.
Bij het intrappen van het rempedaal schakelt de versnellingsbak automa‐tisch naar N (neutrale stand) en de
motor kan worden gestart. Dit gebeurt
mogelijk met enige vertraging.
Autostop Als de schakelhefboom tijdens een
Autostop in de stand N staat, selec‐
teer dan een andere versnelling, of
laat anders het rempedaal los of zet
de hendel in +, – of R om de motor
automatisch opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 102.
108Rijden en bedieningKeuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen.
Na het selecteren van A/M, + of - en
het loslaten van de keuzehendel gaat
de hendel automatisch terug naar de
middelste stand.
N=Neutrale stand.o=Rijstand.A/
M=Wisselen tussen automati‐
sche en handgeschakelde
modus.
In de automatische modus
staat er AUTO op het versnel‐
lingsbakdisplay.R=Achteruitversnelling.
Uitsluitend inschakelen als de auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnel‐
lingsbakdisplay.+=Opschakelen naar een ho‐
gere versnelling.–=Terugschakelen naar een la‐ gere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal intrappen en de keuzehendel
naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Schakel op of terug door de keuze‐
hendel op + of - te zetten.
U kunt versnellingen overslaan door
de schakelhendel herhaaldelijk met
korte tussenpozen te bewegen.
Bij het kiezen van een onjuiste ver‐
snelling wordt de bestuurder gewaar‐ schuwd door een akoestisch geluids‐
signaal in combinatie met een bericht
op het Driver Information Center
3 78. Het systeem schakelt automa‐
tisch terug naar de meest geschikte
versnelling.
Bij het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snel
weg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
Schakel de automatische modus in
door de keuzehendel op A/M te zet‐
ten. Afhankelijk van de omstandighe‐
den schakelt de transmissie automa‐
tisch andere versnellingen in.
Schakel de handmatige modus in
door de keuzehendel in A/M te zetten.
De huidige versnelling verschijnt op
het versnellingsbakdisplay.
Auto stoppen Wanneer in de automatische of hand‐
geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐ keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Rijden en bediening109
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal bedienen. Om oververhitting van
de koppeling te voorkomen klinkt een onderbroken akoestisch geluidssig‐naal om aan te geven dat u het rem‐
pedaal moet bedienen of de handrem
moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐
den van stilstand, zoals bij files.
Als de auto wordt geparkeerd en de
bestuurdersdeur wordt geopend,
klinkt een waarschuwingssignaal als
de neutrale stand niet is ingeschakeld of het rempedaal niet is ingetrapt.
Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk tussen R en A/M (of tussen + en -)
bewegen terwijl u lichte druk op het
gaspedaal uitoefent. Motor niet te
hoge toeren laten maken en snel op‐
trekken voorkomen.
Parkeren
Trek de handrem aan. De laatst ge‐
selecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.
In de stand N is geen versnelling in‐
geschakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel.
Bij het niet uitschakelen van het con‐
tact of het niet aantrekken van de
handrem klinkt er bij het openen van
het bestuurdersportier een waarschu‐
wingssignaal.Handgeschakelde modus
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld. Bij een te hoog motortoe‐rental schakelt de versnellingsbak al‐
leen tijdens een kickdown automa‐
tisch op.
Kickdown 3 110.
110Rijden en bedieningElektronische
rijprogramma's
Ecomodus E
Na het inschakelen van de automati‐
sche modus kunt u met de ecomodus
het brandstofverbruik terugdringen.
In de ecomodus selecteert het sys‐
teem de meest geschikte versnelling
afhankelijk van de rijsnelheid, het mo‐ tortoerental en de intensiteit waarmee
het gaspedaal wordt ingetrapt.
Inschakelen
Druk op de knop E op de behuizing
van de keuzehendel. Controlelamp
E verschijnt op het transmissiedisplay
ter aanduiding dat het systeem werkt.
Uitschakelen
Ecomodus wordt uitgeschakeld door:
■ het opnieuw indrukken van toets E,
■ het overschakelen naar de hand‐ geschakelde modus.
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐ peraturen klinkt er mogelijk een on‐
derbroken akoestisch geluidssignaal.
In dit geval de koppeling laten afkoe‐
len door het rempedaal te bedienen,
N te selecteren en de handrem aan te
trekken.
Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbijhet weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.Als het motortoerental te hoog op‐
loopt, schakelt de versnellingsbak –
ook in de handgeschakelde modus –
automatisch naar een hogere ver‐
snelling. Zonder kickdown wordt deze automatisch schakeling niet uitge‐
voerd in de handgeschakelde modus.
Storing
Bij een storing gaat controlelamp
Ñ op het versnellingsbakdisplay
branden.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐
zichtig en anticiperend. Wellicht ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center en klinkt er een geluidssignaal 3 84.
Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information Center worden aangepast 3 78.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Verzorging van de auto155
PanoramadakVoor het reinigen nooit oplos- ofschuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐ gers, acetonhoudende oplossingenetc.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of poets‐
middelen op het panoramadak aan‐ brengen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.Onderstel
Sommige delen van de bodemplaatzijn voorzien van een beschermende pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.
Aardgasinstallatie Stoom- of hogedrukstraal niet op de
onderdelen van de aardgasinstallatie
richten. In het bijzonder de aardgas‐
tanks en de drukkleppen op de bo‐
demplaat en het schutbord in de mo‐
torruimte beschermen.
Deze onderdelen niet behandelen
met chemische reinigers of conserve‐ ringsmiddelen.Reiniging van de onderdelen van de
aardgasinstallatie door een voor on‐
derhoud van aardgasauto's be‐
voegde werkplaats laten uitvoeren.
Trekhaak
Kogelstang niet met een stoom- of hogedrukreiniger reinigen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met zui‐
ver water en een zachte doek. Ge‐
bruik een reinigingsmiddel voor leder
als de bekleding erg vuil is.
Instrumentengroep en de displays al‐
leen met een zachte, vochtige doek
reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Service en onderhoud157Service en onderhoudAlgemene informatie..................157
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............158Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide en actuele service‐
schema voor uw auto is beschikbaar
in de werkplaats.
Service-display 3 70.
Onderhoudsintervallen -
benzine- en CNG-motoren Laat uw auto onderhouden om de
30.000 km of na 1 jaar, wat het eerst
van toepassing is.
Onderhoudsintervallen -
dieselmotoren Tenzij anders vermeld op het Driver
Information Center moet aan de auto
om de 35.000 km, of na 1 jaar, wat het
eerst voorkomt, onderhoud worden
gepleegd.Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Serviceboekje. De da‐
tum en afgelezen kilometerstand wor‐ den bevestigd met stempel en hand‐
tekening van de uitvoerende werk‐
plaats.
Zorg ervoor dat het Serviceboekje
correct wordt ingevuld, omdat een
sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of good‐
will en tevens een pluspunt is bij ver‐
koop van de auto.
Service-interval met resterende
levensduur van motorolie
Het onderhoudsinterval is gebaseerd
op diverse parameters afhankelijk
van het gebruik.
Als de motorolie moet worden ver‐
vangen, knippert controlelamp I in
combinatie met een bericht op het
Driver Information Center 3 76.
Service-display 3 70.
180
Handzender ................................. 19
Hellingrem ............................ 74, 112
Hoedenplank achter .....................56
Hoofdsteunen .............................. 32
Hoofdsteunverstelling ....................8
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 49
Info-Displays ................................. 78
Inhouden ................................... 171
Inklappen ..................................... 27
Inleiding ......................................... 3
Instrumentengroep ......................67
Instrumentenverlichting .............137
Interieurverlichting ..................78, 91
ISOFIX- kinderveiligheidssystemen ........52
K Katalysator ................................. 106Kentekenverlichting ...................135
Keuzehendel ............................. 108
Kilometerteller .............................. 67
Kinderbeveiliging voor achterportierruiten .....................28
Kindersloten ................................. 22 Kinderveiligheids-systemen ..........48
Klimaatregeling ............................ 14
Klimaatregelsystemen ..................94Klok......................................... 63, 78
Koelvloeistof .............................. 127
Koelvloeistof en antivries ............158
Koelvloeistoftemperatuur .............75
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...69
Koplampinstelling in het buitenland ................................ 89
Koplampverstelling ......................89
L Laadsysteem ............................... 73
Lekke band ................................. 146
Lichtschakelaar ............................ 88 Lichtsignaal .................................. 88
Luchtinlaat ................................... 99
M Maateenheid ................................. 78
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht ............................. 60
Menu Instellingen .........................78
Meters........................................... 67
Mistachterlicht ........................ 78, 90
Mistlamp ...................................... 78
Mistlampen voor .......................... 90
Motor afzetten....................... 85, 102
Motorgegevens .......................... 163
Motorkap .................................... 126
Motorolie .................... 126, 158, 161
Motoroliedruk ............................... 76Motoroliepeil laag ........................77
Motorolie verversen .....................76
Motor starten ..................... 101, 107
Multifunctioneel display ................78
N Nieuwe auto inrijden ..................100
Nuttige last.................................... 60
O
Obstakeldetectiesystemen .........115
Olie, motor .......................... 158, 161
Ontlaadbeveiliging accu ..............93
Opbergruimte................................ 53
Opbergvakken .............................. 53
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................53
Opbergvak onder passagiersstoel 55
Opklapbare achterbank ................55
Opschakelen................................. 74 Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 152
Parkeerhulp ............................... 115
Parkeren .............................. 18, 104
Partikelfilter ................................. 105
Pollenfilter .................................... 99
Portieren ........................... 22, 23, 24
Portier open ................................. 78