WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan niet alle ongevallen voorko-
men, ook niet ongevallen die wor-
den veroorzaakt door te hoge snel-
heden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESP
kan evenmin ongelukken voorko-
men die het gevolg zijn van het
verlies van de controle over het
voertuig doordat het rijgedrag niet
is aangepast aan de omstandighe-
den. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorkomen.
Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ESP nooit op een roeke-
loze of risicovolle wijze die de vei-
ligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.Bedrijfsmodi van ESP
Het ESP-systeem kent twee of drie
bedrijfsmodi:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor
het ESP-systeem. Als de auto wordt
gestart, bevindt het ESP-systeem zich
in deze modus. Deze modus moet wor-
den gebruikt voor het merendeel van
de rijomstandigheden. Het ESP-
systeem mag alleen om specifieke re-
denen worden uitgeschakeld, zoals
wordt beschreven in de volgende pa-
ragrafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is be-
doeld voor situaties waarin een meer
dynamische rijervaring gewenst is.
Deze modus is tevens bedoeld voor
rijden in diepe sneeuw, zand of grint.
In deze modus wordt het ASR-
gedeelte van het ESP-systeem uitge-
schakeld en wordt de drempelwaarde
voor inschakeling van ESP verhoogd,
waardoor meer wielspin door ESP
wordt toegelaten dan normaal. De schakelaar"ESP uit" bevindt zich
in de rij schakelaars in het midden
van het instrumentenpaneel. Als u de
bedrijfsmodus "Gedeeltelijk uit" wilt
activeren, drukt u kort op de schake-
laar "ESP uit". Het controlelampje
"ESP uit" gaat dan branden. Als u de
ESP opnieuw wilt inschakelen, drukt
u nogmaals kort op de knop "ESP
uit". Het controlelampje "ESP uit"
dooft dan.
WAARSCHUWING!
Wanneer ESP in de stand "Ge-
deeltelijk uit" staat, wordt de
ASR-functie van ESP uitgescha-
keld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf
over ASR) en brandt het indica-
tielampje "ESP uit". Wanneer
ESP in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor
het verminderen van het motor-
vermogen van ASR uitgeschakeld
en neemt de verbeterde voertuigs-
tabiliteit die het ESP-systeem
biedt af.
(Vervolgd)
256
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Trailer Sway control (TSC) is uit-geschakeld wanneer het ESP-
systeem in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat.
OPMERKING:
Om de grip te verbeteren tijdens het rijden met sneeuwkettingen,
bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het
raadzaam zijn naar de stand
"Gedeeltelijk uit" te schakelen
door kort op de schakelaar "ESP
uit" te drukken. Wanneer er
geen reden meer is om de modus
"Gedeeltelijk uit" te gebruiken,
drukt u nogmaals kort op de
schakelaar "ESP uit". Dit is ook
mogelijk tijdens het rijden.
Trailer Sway control (TSC) is uit-
geschakeld wanneer het ESP-
systeem in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat.
Volledig uit (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) Deze modus is uitsluitend bedoeld
voor gebruik buiten openbare wegen
en voor terreinrijden en mag niet ge-
bruikt worden op de openbare weg.
In deze modus, zijn alle stabiliteits-
functies van de ASR en het ESP uit-
geschakeld. Om de volledig uitge-
schakelde modus in te schakelen,
houdt u de schakelaar "ESP uit" ge-
durende vijf seconden ingedrukt, ter-
wijl het voertuig stilstaat en de moto
draait. Na vijf seconden, klinkt er een
geluidssignaal en gaat het controle-
lampje "ESP uit" branden en wordt
de melding "ESP UIT" weergegeven
in het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Om het ESP weer
in te schakelen, drukt u kort op de
toets "ESP uit.
WAARSCHUWING!
In de stand waarbij ESP volledig is
uitgeschakeld, worden de functies
voor reductie van het motorvermo-
gen en de stabiliteitsregeling gean-
nuleerd. Bij een uitwijkende bewe-
ging in een noodgeval wordt het
ESP-systeem niet geactiveerd als
hulpmiddel bij de stabiliteitsrege-
ling van de auto. De volledig uitge-
schakelde modus is uitsluitend be-
doeld voor terreinrijden.
HILL START ASSIST (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
vanuit stilstand op een helling. HSA
handhaaft gedurende een korte peri-
ode dezelfde remkracht die de be-
stuurder heeft uitgeoefend, nadat de
bestuurder zijn voet van het rempe-
daal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal
het systeem minder remkracht uitoe-
fenen en zal de auto van de helling
rollen. Het systeem vermindert de
257
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het negeren van deze waarschu-wingen kan ertoe leiden dat de
auto van de helling rolt en in bot-
sing komt met een ander voer-
tuig, persoon of object, en ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben. Gebruik altijd handrem
wanneer u op een helling parkeert
en vergeet nooit dat de bestuurder
verantwoordelijk is voor het rem-
men.
OPMERKING: U kunt het HSA-
systeem ook in- en uitschakelen
als het voertuig is uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC). Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hier-
over.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
via de door de klant te programmeren
functies in het Uconnect® systeem. Raadpleeg "Uconnect® INSTELLIN-
GEN" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
READY ALERT BRAKING
Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om bij een noodstop de volle
remkracht te bereiken. Het systeem
anticipeert op mogelijke noodstopsi-
tuaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat.
Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, oefent Ready Alert
Braking een geringe remkracht uit.
Deze remkracht is zo gering dat de
bestuurder deze niet zal opmerken.
Het remsysteem gebruikt deze rem-
kracht om een snelle reactie van de
remmen mogelijk te maken wanneer
de bestuurder het rempedaal intrapt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) kan de remprestaties
bij nat weer verbeteren. Het systeem
oefent met tussenpozen een geringe
remkracht uit om vocht op de rem-
schijven van de voorwielen te verwij-
deren. Dit systeem werkt alleen wan-
neer de ruitenwissers in de stand LO
of HI staan. In de intervalstand werkt
het systeem niet. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder
wanneer het systeem actief is en het
systeem vereist geen handelingen van
de bestuurder.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
Het controle-/storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een sto-
ring gedetecteerd in het ESP-systeem.
Als het lampje blijft branden nadat er
verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met
een snelheid hoger dan 48 km/u, dient
259
u zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampjeESP en het controlelampje "ESP
uit" gaan altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld. Het ESP-systeem maakt zoe-
mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) gedeeltelijk
is uitgeschakeld.
ESP SYNCHRONISEREN
Bij onderbroken voeding
(accu losgekoppeld of ont-
laden) en draaiende motor
kan het controle-/
storingslampje ESP gaan branden.
Als dat gebeurt, draai dan het stuur
helemaal linksom tot de aanslag en
daarna helemaal naar rechts tot de
aanslag. Het controle-/storingslampje
ESP moet dan doven. Als het lampje
blijft branden, laat dan het ESP- en
BAS-systeem zo spoedig mogelijk
door uw erkende dealer controleren.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor de veiligheid en goede rijeigen-
schappen is een juiste bandenspan-
ning absoluut noodzakelijk. Als de
bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk en kan leiden tot onge-
lukken.
Bij een te lage bandenspanning veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-
ken.
Bij een te hoge bandenspanning zal
de band schokken op het wiel min-
der goed opvangen. Voorwerpen op
de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
(Vervolgd)
260
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Banden met een te hoge of te lagespanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verlie-
zen.
Als de bandenspanning van de linkerbanden verschilt van die
van de rechterbanden kan de
auto naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de voorgeschreven spanning (voor
koude banden) zijn.
Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
korten de levensduur het loopvlak, waardoor de banden eerder vervan-
gen moet worden. Door een te lage
bandenspanning wordt ook de rol-
weerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
aan het rijcomfort. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schok-
kerig en oncomfortabel. Zowel een te
lage als een te hoge bandenspanning
hebben invloed op de stabiliteit van
de auto en kunnen een gevoel van een
trage of overgevoelige reactie van de
stuurinrichting tot gevolg hebben.
OPMERKING:
Een ongelijke bandenspanning
tussen linker- en rechterbanden
kan leiden tot een onnauwkeu-
rige en onvoorspelbare bestu-
ring.
Ongelijke bandenspanning links en rechts kan leiden tot
naar links of naar rechts trek-
ken van de auto.
Bandenspanning
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Ten minste één keer per maand:
Bandenspanning controleren meteen draagbare bandenspannings-
meter van goede kwaliteit en indien
nodig aanpassen. Een visuele
schatting van de bandenspanning
volstaat niet. Banden lijken soms de
juiste spanning te hebben terwijl de
spanning in werkelijkheid onvol-
doende is.
Inspecteer banden op slijtage of zichtbare schade.
LET OP!
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Hierdoor voorkomt u dat het
ventiel beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil.
261
OPMERKING: Voor voertuigen
met een 8-traps versnellingsbak:
schakelen tussen DRIVE en RE-
VERSE is alleen mogelijk bij wiel-
snelheden van 8 km/u of lager.
Wanneer de transmissie langer
dan 2 seconden in de stand NEU-
TRAL blijft, moet u het rempedaal
ingetrapt houden om DRIVE of
REVERSE in te schakelen.
LET OP!
Het overmatig laten oplopen van
het toerental van de motor of het
laten doorslippen van de wielen
kan leiden tot oververhitting en be-
schadiging van de versnellingsbak.
Laat de motor ten minste één mi-
nuut stationair draaien met de ver-
snellingsbak in de stand NEU-
TRAL telkens nadat de auto vijf
keer heen en weer is bewogen. Zo
voorkomt u oververhitting en ver-
mindert u het risico op schade aan
de versnellingsbak bij langdurige
pogingen om de auto vrij te krijgen.OPMERKING: Druk voordat u de
auto heen en weer beweegt eerst op
de toets "ESP Off" om het elektro-
nisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP) in de stand "Partial Off"
(Gedeeltelijk uit) te zetten. Raad-
pleeg de paragraaf "Elektronische
remregeling" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer in-
formatie hierover. Als de auto is
losgekomen, drukt u nogmaals op
de toets "ESP Off" om de stand
"ESP On" te herstellen.
LET OP!
Wanneer u een vastzittende auto
heen en weer beweegt door snel te
schakelen tussen DRIVE en RE-
VERSE, mogen de wielen nooit
sneller doorslippen dan 24 km/u,
omdat anders schade kan ont-
staan aan de aandrijflijn.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Het overmatig laten oplopen van
het toerental van de motor of het te
snel laten doorslippen van de wie-
len kan leiden tot oververhitting en
beschadiging van de versnellings-
bak. Ook kunnen de banden be-
schadigd raken. Laat de wielen
niet met meer dan 48 km/u door-
slippen in een versnelling (zonder
schakelen).
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. De krachten die vrijko-
men bij te hoge wielsnelheden kun-
nen de banden en assen, zelfs onher-
stelbaar, beschadigen. Er kan een
band exploderen, waardoor iemand
gewond kan raken. Laat de wielen
van uw auto niet met een hogere
snelheid dan 48 km/u of langer dan
30 seconden continu doorslippen.
Zorg er ook voor dat er geen perso-
nen aanwezig zijn in de nabijheid
van een doorslippend wiel, ongeacht
de snelheid waarmee het wiel rond-
draait.
304
BOORDDIAGNOSESYS-
TEEM — OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavan-
ceerd diagnosesysteem genaamd OBD
II (On-Board Diagnostic). Dit systeem
bewaakt de regelsystemen voor uit-
laatgasemissie, de motor en de auto-
matische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brand-
stof besparen en lage emissiewaarden
hebben die aan de strengste eisen vol-
doen.
Als een van deze systemen onderhoud
nodig heeft, zorgt OBD II ervoor dat
het storingslampje gaat branden.
Daarnaast slaat het systeem diagnos-
tische codes en andere gegevens op die
monteurs kunnen helpen bij het uit-
voeren van reparaties. Hoewel u dan
meestal nog met de auto kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw er-
kende dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
Door langdurig rijden met eenbrandend lampje kan de schade
aan het emissieregelsysteem ver-
ergeren. Het kan ook van invloed
zijn op het brandstofverbruik en
het rijgedrag. De auto vereist on-
derhoud om emissietests te kun-
nen uitvoeren.
Als het lampje knippert wanneer de motor draait, zal de katalysa-
tor vrij snel ernstig defect raken
en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer.
VERVANGENDE
ONDERDELEN
Het gebruik van originele onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en
voor reparaties wordt ten zeerste aan-
bevolen om zeker te zijn van de gespe-
cificeerde prestaties. Schade of storin-
gen die worden veroorzaakt door het
gebruik van onderdelen die niet van dezelfde kwaliteit zijn als originele on-
derdelen voor onderhoud en reparatie,
worden niet gedekt door de garantie
van de fabrikant.
ONDERHOUDSPROCE-
DURES
De volgende pagina's bevatten de
ver-
eiste onderhoudswerkzaamheden zoals
vastgesteld door de fabrikant van uw
auto.
Naast de onderhoudsaspecten die wor-
den vermeld in het onderhoudsschema
zijn er mogelijk ook andere componen-
ten die op een later tijdstip onderhoud
vereisen of vervangen moeten worden.
LET OP!
Onvoldoende onderhoud van uw
auto of het achterwege laten van
benodigde beurten en reparaties
kan leiden tot duurdere repara-
ties, schade aan andere onderde-
len of slechtere prestaties van de
auto. Laat mogelijke storingen
onmiddellijk onderzoeken bij een
erkende dealer of garagebedrijf.
(Vervolgd)
315
Controleer de slangen van het koel-
vloeistofreservoir op broos rubber,
barsten, scheuren, insnijdingen en
vloeistofdichte aansluiting aan
reservoir- en radiateurzijde. Contro-
leer het hele systeem op lekkage.
Controleer, wanneer de motor op be-
drijfstemperatuur is (maar niet
draait), of de vuldop van het koelsys-
teem luchtdicht afsluit door een
kleine hoeveelheid koelvloeistof (anti-
vries) via de aftapopening van de ra-
diateur te laten uitstromen. Als de dop
goed afsluit, begint de koelvloeistof
(antivries) uit het koelvloeistofreser-
voir te stromen. VERWIJDER DE
RADIATEURDOP NIET ALS HET
KOELSYSTEEM HEET IS.
Koelsysteem – aftappen, spoelen
en bijvullen
Reinig het koelsysteem met een be-
trouwbaar reinigingsmiddel als de
koelvloeistof (antivries) vuil is of als er
veel bezinksel aanwezig is. Voer daarna
een grondige spoelbeurt uit om alle af-
zettingen en chemicaliën te verwijde-
ren. Voer afgewerkte koelvloeistof (an-
tivries) op de juiste wijze af.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen.
Keuze van koelvloeistof
Gebruik uitsluitend door de fabrikant
aanbevolen koelvloeistof (antivries).
Raadpleeg de paragraaf "Vloeistof-
fen, smeermiddelen en originele on-
derdelen" in "Onderhoud van uw
auto" voor meer informatie hierover.
LET OP!
Het mengen van koelvloeistof (an-
tivries) met andere dan de gespeci-
ficeerde koelvloeistof (antivries)
kan beschadiging van de motor
veroorzaken en de bescherming te-
gen roest verminderen. Als u in een
noodsituatie een andere koelvloei-
stof (antivries) aan het koelsys-
teem hebt toegevoegd dan wordt
voorgeschreven, is het verstandig
deze zo snel mogelijk te laten ver-
vangen door de voorgeschreven
koelvloeistof (antivries).
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Gebruik geen gewoon water ofkoelvloeistof (antivries) op basis
van alcohol. Gebruik geen
roestremmers of andere
anticorrosie-producten, omdat
deze mogelijk niet geschikt zijn
voor de gebruikte koelvloeistof
(antivries) en verstopping van de
koelvloeistof kunnen veroorza-
ken.
Deze auto is niet ontworpen voor het gebruik van motorkoelvloei-
stof (antivries) op basis van pro-
pyleenglycol. Het gebruik van
motorkoelvloeistof (antivries) op
basis van propyleenglycol wordt
afgeraden.
Koelvloeistof bijvullen
Uw auto wordt af-fabriek geleverd
met een verbeterde koelvloeistof (an-
tivries) die grotere onderhouds-
intervallen mogelijk maakt. Deze
koelvloeistof (antivries) kan maxi-
maal tien jaar of 240.000 km worden
gebruikt voordat deze moet worden
325