Page 33 of 243
Sleutels, portieren en ruiten31Verwarmde spiegels
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing verstellen.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Page 34 of 243

32Sleutels, portieren en ruitenRuitenVoorruit
Warmtereflecterende voorruit
De warmtereflecterende voorruit
heeft een coating die zonnestralen weerkaatst. Ook kunnen gegevens‐
signalen, bijv. van tolhuizen, worden
weerkaatst.
De gemarkeerde gebieden op de
voorruit zijn niet bedekt met de coa‐
ting. Apparaten voor het registreren
van elektronische gegevens en beta‐ ling van gelden moeten op deze plek‐
ken worden bevestigd. Anders is het
mogelijk dat gegevens over ongeval‐
len niet worden geregistreerd.
Voorruitstickers Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld tolvignetten, rondom de binnenspie‐
gel op de voorruit. Anders kunnen de
detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐
gelbehuizing kleiner worden.
Handbediende ruiten
De portierruiten zijn met de handslin‐
gers te bedienen.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening in‐
schakelen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen
dat niets of niemand bekneld
raakt.
De elektrische ruitbediening is te ge‐ bruiken:
■ met contact aan
■ binnen 10 minuten na het uitscha‐ kelen van het contact
■ binnen 5 minuten na het openen of
sluiten van een deur
Na het uitschakelen van het contact
werken de ruiten niet meer zodra de
auto met de handzender wordt ver‐
grendeld.
Page 35 of 243

Sleutels, portieren en ruiten33
Druk de schakelaar van de desbetref‐fende ruit in om de ruit te openen of
trek aan de schakelaar om de ruit te
sluiten.
Toets een beetje indrukken of uittrek‐
ken: ruit gaat omhoog of omlaag zo‐
lang u de schakelaar bedient.
Toets zover mogelijk indrukken of uit‐ trekken en loslaten: ruit gaat automa‐
tisch omhoog of omlaag met geacti‐
veerde beveiligingsfunctie. U stopt de
ruit door de schakelaar nogmaals in
dezelfde richting te bedienen.
Beveiligingsfunctie
Stuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten boven de middelste stand op
weerstand, dan stopt het sluiten on‐
middellijk en beweegt de ruit weer
omlaag.
Beveiligingsfunctie negeren In geval van problemen bij het sluiten
vanwege vorst o.i.d. schakelt u het
contact in, trekt u de schakelaar ver‐
volgens tot de eerste klik en houdt u
hem daar. De ruit gaat omhoog zon‐
der geactiveerde beveiligingsfunctie.
Om de beweging te stoppen, laat u de
schakelaar los.Kinderbeveiliging voor
achterportierruiten
Druk de schakelaar z in om de ach‐
terste elektrische portierruiten te
deactiveren; de LED licht op. Druk
voor het activeren nogmaals op z.
Ruiten van de buitenzijde
bedienen U kunt de ruiten op afstand van bui‐
tenaf bedienen.
Page 36 of 243

34Sleutels, portieren en ruiten
Houd de toets c ingedrukt om de rui‐
ten te openen.
Houd de toets e ingedrukt om de rui‐
ten te sluiten.
Laat de toets los om de ruit te stop‐
pen.
Overbelasting Worden de ruiten in korte tijd meer‐
maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
diening enige tijd gedeactiveerd.
Elektrisch bediende ruiten
initialiseren
Wanneer u de ruiten niet automatisch kunt sluiten (bijv. na het loskoppelen
van de accu), verschijnt een waar‐
schuwingsbericht of -code op het Dri‐ ver Information Center.
Boordinformatie 3 108.
Activeer de ruitelektronica als volgt: 1. Portieren sluiten.
2. Ontsteking inschakelen.
3. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog 2 se‐
conden trekken.
4. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.Achterruitverwarming
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Afhankelijk van het motortype wordt
de verwarmbare achterruit automa‐
tisch ingeschakeld bij het reinigen van het dieselpartikelfilter.
Page 37 of 243

Sleutels, portieren en ruiten35ZonnekleppenOm verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Afdekkingen van eventueel in de zon‐
nekleppen aanwezige
make-upspiegels tijdens het rijden gesloten houden.
Aan de achterkant van de zonneklep
zit een kaartjeshouder.Dak
Panoramadak Plak geen stickers op het dak. Geendekkleden op de auto gebruiken.
Zonnescherm
Het zonnescherm wordt elektrisch
bediend.
Druk knop G of H een beetje in: het
zonnescherm gaat omhoog of om‐ laag zolang u de schakelaar bedient.
Druk knop G of H stevig tot de twee
de klik in en laat deze los: het zonne‐
scherm gaat automatisch omhoog of
omlaag. Om de beweging te stoppen, drukt u nogmaals op de schakelaar.
Beveiligingsfunctie Stuit het zonnescherm tijdens het au‐
tomatisch sluiten op een obstakel,
dan stopt het meteen en gaat het
weer open.
Standby-functie
In contactschakelaarstand 1 werkt
het zonnescherm 3 138.
Initialiseren na uitvallen van
stroom
Na het uitvallen van de stroom kan
het zonnescherm wellicht alleen in
beperkte mate worden bediend. Laat
het systeem door de werkplaats ini‐
tialiseren.
Page 38 of 243
36Stoelen, veiligheidssystemenStoelen,
veiligheidssystemenHoofdsteunen .............................. 36
Voorstoelen .................................. 38
Achterbank ................................... 43 Veiligheidsgordels .......................46
Airbagsysteem ............................. 50
Kinderveiligheidssystemen ..........57Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun
moet op gelijke hoogte zijn als de bo‐
venzijde van het hoofd. Is dit bij zeer
lange personen niet mogelijk, dan de
hoofdsteun in de hoogste stand zet‐
ten (bij zeer kleine personen de
hoofdsteun juist in de laagste stand
zetten).
Instellen
Hoofdsteunen van voorstoelen
Hoogteverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen en vastklikken.
Page 39 of 243
Stoelen, veiligheidssystemen37
Horizontaal verstellen
Trek de hoofdsteun naar voor als u
deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt
vast in verschillende posities.
Zet deze weer geheel naar achteren
door geheel naar voren te trekken en los te laten.
Hoofdsteunen van achterbank
Hoogteverstelling
Hoofdsteun omhoogtrekken of beide
borgveren indrukken om hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te schui‐
ven.
Actieve hoofdsteunen
Bij een aanrijding van achteren be‐
wegen de voorste gedeelten van de actieve hoofdsteunen iets naar voren. Op deze wijze wordt het hoofd dus‐
danig gesteund dat het risico van een
whiplash afneemt.
Let op
Goedgekeurde accessoires mogen
alleen bevestigd worden als de stoel niet wordt gebruikt.
Page 40 of 243

38Stoelen, veiligheidssystemenVoorstoelenStoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
■ Uw zitvlak zo dicht mogelijk naar de
rugleuning schuiven. De afstand tot
de pedalen zo instellen dat uw be‐
nen bij het intrappen van de peda‐
len licht gebogen zijn. De passa‐ giersstoel voorin zover mogelijk
naar achteren schuiven.
■ Uw schouders zo dicht mogelijk naar de rugleuning schuiven. Stel
de hoek van de rugleuning zo in dat u het stuurwiel gemakkelijk met
licht gebogen armen kunt vastpak‐
ken. Bij het verdraaien van het
stuurwiel contact blijven houden
tussen schouders en rugleuning.
De rugleuning mag niet te ver ach‐
teroverhellen. De aanbevolen hel‐
lingshoek bedraagt maximaal ca.
25°.
■ Stuurwiel instellen 3 84.
■ Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en alle
instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakframe moet
minstens een handbreedte ruimte
zitten. Uw dijen dienen licht op de
zitting rusten, zonder druk uit te oe‐
fenen.
■ Hoofdsteun instellen 3 36.
■ Hoogte veiligheidsgordel instellen 3 48.■ De instelbare dijbeensteun zo in‐
stellen dat de afstand tussen de
rand van de zitting en de knieholte
ca. twee vingers breed is.
■ Lendensteun zo instellen dat deze de natuurlijke vorm van de wervel‐
kolom ondersteunt.
Stoelverstelling9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
stellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen.