Sleutels, portieren en ruiten21Handzender
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling
■ Vergrendelingssysteem
■ Diefstalalarmsysteem
■ Elektrisch bediende ruiten
De afstandsbediening heeft een be‐ reik van ca. 5 meter. Dit kan beperkt
worden door invloeden van buitenaf.
Brandende alarmknipperlichten die‐
nen als bevestiging.
Handzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig ge‐
bruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor er opnieuw gesyn‐
chroniseerd moet worden
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de
handzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐ derbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen
Ontgrendelen 3 22.Basisinstellingen
Sommige instellingen kunt u wijzigen
in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 113.
Batterij van de handzender
vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Instrumenten en bedieningsorganen105
Op auto's met Midlevel-display
kunnen de volgende instellingen
worden geselecteerd:
◆ Eenheid1 : Groot-Brittannië
◆ Eenheid2 : Verenigde Staten
◆ Eenheid3 : Europa
■ Band.span.controle : 3 197
■ Resterende levensduur olie : 3 94
■ Snelheidswaarschuwing : Bij over‐
schrijding van ingestelde snel‐
heidslimiet klinkt er een geluidssig‐ naal
■ Spraak : de getoonde taal kan wor‐
den veranderd als de auto niet is
uitgerust met een radio
Selectie en aanduiding kunnen ver‐
schillen tussen Midlevel-display en
Uplevel-display.
Informatiemenu dagteller/
brandst. Druk op de toets MENU om
Informatiemenu dagteller/brandst. te
kiezen.
Draai aan het stelwiel om één van de
submenu's te kiezen:
■ Dagteller 1
■ Dagteller 2
■ Digitale snelheid
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn
alleen beschikbaar op auto's met
Uplevel-display.
Selectie en aanduiding kunnen ver‐
schillen tussen Midlevel-display en
Uplevel-display.
Bij auto’s met een boordcomputer zijn
meer submenu’s beschikbaar.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 111.
Graphic-Info-Display,
Color-Info-Display Afhankelijk van de voertuigconfigura‐
tie heeft het voertuig een Graphic- of
een Colour-Info-Display. Het
Info-Display bevindt zich in het instru‐
mentenpaneel boven het infotain‐
ment-systeem.
Graphic-Info-Display
Afhankelijk van het
infotainment-systeem, is het
Graphic-Info-Display in twee versies
leverbaar.
114Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op de toets CONFIG. Nu ver‐
schijnt het menu Instellingen.
De volgende instellingen kunnen wor‐
den geselecteerd door draaien en in‐
drukken van de multifunctionele
knop:
■ Talen (Languages)
■ Tijd en datum
■ Radio-instellingen
■ Telefooninstellingen
■ Auto-instellingen
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Talen (Languages)
Selectie van de gewenste taal.
Tijd en datum
Zie klok 3 88.
Radio-instellingen
Zie beschrijving voor het Infotain‐
mentsysteem in de handleiding van
het Infotainmentsysteem.
Telefooninstellingen
Zie beschrijving voor het Infotain‐
mentsysteem in de handleiding van
het Infotainmentsysteem.Auto-instellingen
■ Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid : Veran‐
dert het niveau van het luchtdebiet
van de klimaatregeling in het interi‐
eur in automatische modus.
Klimaatregelingsmodus : Regelt de
status van de koelcompressor bij het starten van de auto. Laatste in‐ stelling (aanbevolen) of bij starten
van auto altijd AAN of altijd UIT.
Autom. achterruitverwarming : Acti‐
veert de automatische achterruit‐
verwarming.
Instrumenten en bedieningsorganen115
■Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : verandert
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : acti‐
veert of deactiveert de persoonlijke instellingen.
Wis auto. achter in achteruit : acti‐
veert of deactiveert automatische inschakeling achterruitwisser bij in‐
schakelen achteruitversnelling.
■ Parkeerhulp / Botsdetectie
Parkeerhulp : activeert of deacti‐
veert de ultrasoonparkeerhulp.
■ Buitenverlichting
Duur tijdens uitstappen : activeert of
deactiveert en verandert de duur
van de uitstapverlichting.
Buitenverlichting bij ontgr. : acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐
verlichting.
■ Vergr., ontgr., start op afstand
Portierontgr. op afstand : verandert
de configuratie om alleen het be‐ stuurdersportier of de hele auto te
ontgrendelen.
■ Fabrieksinstellingen herstellen
Fabrieksinstellingen herstellen :
stelt alle functies opnieuw in op de
standaardinstellingen.
Instellingen in het Colour-Info-
Display CD 600/Navi 650/Navi 950
Druk op de CONFIG-knop op het pa‐
neel van het Infotainmentsysteem om
het Configuratie-menu te openen.
Draai aan de multifunctionele knop
om naar boven of naar beneden door
de lijst te scrollen. Druk op de multi‐ functionele knop (Navi 950 /Navi 650: druk op de buitenste ring)
om een menu-onderdeel te selecte‐
ren.
■ Talen (Languages)
■ Tijd en datum
■ Radio-instellingen
■ Telefooninstelling
■ Navigatie-instellingen
■ Displayinstellingen
■ Voertuig instellingen
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
116Instrumenten en bedieningsorganen
Talen (Languages)
Selectie van de gewenste taal.
Tijd en datum
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Radio-instellingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Telefooninstelling
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Navigatie-instellingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Displayinstellingen ■ Menu startpagina :
Zie de infotainment-handleiding
voor nadere informatie.
■ Optie camera achter :
Druk hierop om de opties van de achteruitrijcamera aan te passen
3 155.■ Display Uit :
Zie de infotainment-handleiding
voor nadere informatie.
■ Kaartinstellingen :
Zie de infotainment-handleiding
voor nadere informatie.
Voertuig instellingen ■ Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid : Veran‐
dert de aanjagerregeling. De gewij‐ zigde instelling wordt actief nadathet contact uit en opnieuw aan
wordt gezet.
Klimaatregelingsmodus : Activeert
of deactiveert de koeling wanneer
het contact wordt ingeschakeld of
hanteert de laatst gekozen instel‐ ling.
Automatische ontwaseming : acti‐
veert of deactiveert de automati‐ sche ontwaseming.
Autom. achterruitverwarming : acti‐
veert de verwarmde achterruit au‐
tomatisch.■ Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : verandert
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : acti‐
veert of deactiveert de persoonlijke instellingen.
Wis auto. achter in achteruit : acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Aanrijdings-detectiesystemen
Parkeerhulp : activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
■ Buitenverlichting
Buitenverlichting bij ontgr. : acti‐
veert of deactiveert de instapver‐ lichting.
Duur tijdens uitstappen : activeert of
deactiveert en verandert de duur
van de uitstapverlichting.
■ Vergr., ontgr., start op afstand
Portier ontgrendelen op afstand :
verandert de configuratie om alleen
Verlichting125Leeslampen
Worden bediend met de toetsen s en
t in de voorste en achterste interi‐
eurverlichting.
Verlichting zonneklep Branden wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole
Bij het inschakelen van het dimlicht
gaat het leeslicht in de interieurver‐
lichting branden.
Instapverlichting Welkomstverlichting De rijverlichting, instrumentenverlich‐
ting en interieurverlichting worden
even ingeschakeld wanneer u de ont‐
grendelknop c op de afstandsbedie‐
ning van de radio tweemaal indrukt.
Deze functie werkt alleen wanneer
als het donker is en helpt u om de auto
te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 138 draait.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 113.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ Alle schakelaars
■ Driver Information Centre
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden wanneer u de sleutel uit het contact‐slot haalt:
■ Interieurverlichting
■ Instrumentenverlichting (alleen wanneer het buiten donker is)
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Beide lichten wor‐
den weer ingeschakeld als het be‐
stuurdersportier wordt geopend.
De grondverlichting gaat branden als
het betreffende portier wordt ge‐
opend.
Na het uitstappen verlicht de rijver‐
lichting de omgeving gedurende een
instelbare tijd.
Verzorging van de auto193Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit
het zekeringenkastje achter het op‐
bergvak in het instrumentenbord.
Open het opbergvak, druk de borglip‐
pen in, klap het opbergvak omlaag en
verwijder het.
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐ keringenkast achter een deksel in het
handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje, til het op en
verwijder het.
Nr.Stroomkring1Radio2Display, instrument, telefoon3Radio4Contactslot, startbeveiliging5Ruitensproeier, achterruiten‐
sproeier6Centrale vergrendeling, achter‐
klep7Centrale vergrendeling8Display, instrument, telefoon9Verwarmd stuurwiel
234KlantinformatieKlantinformatieKlantinformatie........................... 234
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 234Klantinformatie
Conformiteitsverklaring
Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC
verzenden en/of ontvangen. Deze
systemen voldoen aan de essentiële
vereisten en alle andere relevante be‐
palingen van Richtlijn 1999/5/EC. Exemplaren van de originele Confor‐
miteitsverklaringen vindt u op onze
website.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders
(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische com‐ ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagmodules die tijdelijk of
permanent technische gegevens
over de staat van de auto, voorvallen en fouten opslaan. In het algemeen
documenteert deze technische infor‐
matie de staat van onderdelen, mo‐
dules, systemen of de omgeving.
■ Staat van systeemcomponenten (bijv. vulniveaus)
■ Statusberichten van de auto en de afzonderlijke componenten (bijv.
aantal omwentelingen van het wiel /
toerental, deceleratie, zijwaartse
acceleratie)
■ Disfunctioneren en defecten in be‐ langrijke systeemcomponenten