Type A
Deze waarschuwingsindikatie gaat
branden, wanneer een van de portieren
niet goed gesloten is.
Alvorens te gaan rijden het portier goed
sluiten.
Type B
Dit waarschuwingslampje gaat branden,
wanneer een van de portieren of de
achterklep niet goed gesloten is.
Alvorens te gaan rijden het portier of de
achterklep goed sluiten.
qOpen-achterklep
waarschuwingsindikatie (Type A
instrumentengroep)
Deze waarschuwingsindikatie gaat
branden, wanneer de achterklep niet goed
gesloten is.
Alvorens te gaan rijden de achterklep
goed sluiten.
q120 km/h waarschuwingslampjeí
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat het 120 km/h waarschuwingslampje
branden en vervolgens na enkele
seconden uit.
Het 120 km/h waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de rijsnelheid hoger
wordt dan 120 km/h.
qWaarschuwingslampje voor laag
sproeiervloeistofniveauí
Dit waarschuwingslampje/
waarschuwingsindikatie geeft aan dat er
weinig sproeiervloeistof over is. Vul
vloeistof bij (pagina 6-32).
qWaarschuwingslampje van
bandenspanningcontrolesysteem
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat dit waarschuwingslampje gedurende
enkele seconden branden.
4-64
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Instrumentengroep en display
Het waarschuwingslampje gaat branden
en wordt er een pieptoon gegeven
wanneer de bandenspanning van één of
meerdere banden laag is en het gaat
knipperen wanneer er een storing is in het
systeem.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat
branden of knipperen of als de
waarschuwingszoemtoon voor lage
bandenspanning wordt gegeven,
onmiddellijk de rijsnelheid
verminderen en plotseling
manoeuvreren en remmen vermijden:
Als het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat
branden of knipperen of als de
waarschuwingszoemtoon voor lage
bandenspanning wordt gegeven, is het
gevaarlijk met hoge snelheden te
rijden of plotseling te manoeuvreren
of te remmen. De kans bestaat dat u de
macht over het stuur verliest en een
ongeluk veroorzaakt.
Om te bepalen of u een langzaam
leeglopende band of een lekke band
heeft, de auto op een veilige plaats
parkeren waar u visueel de toestand
van de band kunt controleren en
bepalen of de band voldoende lucht
heeft om verder te gaan naar een
plaats waar lucht bijgevuld kan
worden en het systeem opnieuw
gecontroleerd kan worden door een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een officiële Mazda reparateur of een
bandenreparatiewerkplaats.
WAARSCHUWING
Het TPMS waarschuwingslampje mag
nooit genegeerd worden:
Negeren van het TPMS
waarschuwingslampje is gevaarlijk,
ook als u de reden weet waarom het
brandt. Laat het probleem zo spoedig
mogelijk verhelpen alvorens dit tot een
ernstigere situatie leidt, zoals het
plotseling lek raken van een band met
een gevaarlijk ongeluk als mogelijk
gevolg.
Waarschuwingslampje brandt/
waarschuwingszoemer klinkt
Wanneer het waarschuwingslampje brandt
en de waarschuwingszoemer klinkt
(ongeveer 3 seconden), is de
bandenspanning in één of meerdere van
de banden te laag.
Stel de bandenspanning af op de juiste
bandenspanning en initialiseer het
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS).
Zie de bandenspanningstabel (pagina
9-10).
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-65
OPMERKING
lStel de bandenspanning af wanneer
de banden koud zijn. De
bandenspanning varieert naargelang
de bandentemperatuur, laat daarom
de auto gedurende ongeveer 1 uur
staan of rijd er enkel 1,6 km of
minder mee alvorens de
bandenspanning af te stellen.
Wanneer de bandenspanning bij
warme banden wordt afgesteld op de
koude bandendruk, bestaat de kans
dat het TPMS waarschuwingslampje/
zoemer aan gaat nadat de banden zijn
afgekoeld en dat de druk tot beneden
de specificatie terugvalt.
Ook is het mogelijk dat een TPMS
waarschuwingslampje dat brandt
doordat de bandenspanning bij een
lage omgevingstemperatuur is
teruggevallen blijft branden als de
omgevingstemperatuur omhoog gaat.
In dit geval zal het eveneens
noodzakelijk zijn de bandenspanning
af te stellen. Als het TPMS
waarschuwingslampje gaat branden
als gevolg van een terugval in de
bandenspanning, de bandenspanning
controleren en afstellen.
OPMERKING
lBanden verliezen na verloop van tijd
vanzelf lucht en het TPMS systeem
kan niet het verschil aantonen of de
banden na verloop van tijd vanzelf
zacht geworden zijn of dat er sprake
is van een lekke band. Wanneer u
echter één zachte band in een set van
vier aantreft, wijst dit op een
probleem; iemand anders dient dan
langzaam met de auto vooruit te
rijden zodat u de zachte band kunt
inspecteren op inkervingen en
metalen voorwerpen die vanuit het
profiel of de zijwand naar buiten
steken. Breng enkele druppels water
aan op het ventiel om te zien of er
luchtbelletjes verschijnen die wijzen
op een defect ventiel. Lekkages
moeten grondiger aangepakt worden
dan het enkel opnieuw oppompen
van de defecte band aangezien
lekkages gevaarlijk zijn - breng de
auto naar een deskundige reparateur,
bij voorkeur een officiële Mazda
reparateur.
Als het waarschuwingslampje opnieuw
gaat branden nadat de bandenspanning is
afgesteld en het
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS)
is geïnitialiseerd, is er mogelijk sprake
van een lekke band. Vervang de lekke
band door het noodreservewiel (pagina
7-17).
4-66
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Waarschuwingslampje knippert
Als het bandenspanningcontrolesysteem
defect is, gaat het waarschuwingslampje
voor de bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knipperen wanneer het
contact op ON gezet wordt en vervolgens
continu branden. Laat uw auto zo spoedig
mogelijk door een deskundige reparateur,
bij voorkeur een officiële Mazda
reparateur controleren.
qKEY indikatie/waarschuwingslampje
(Rood)/indikatielampje (Groen)í
Type A
“Sleutelloos- systeem inspectie vereist”
wordt op de display getoond
Dit bericht wordt getoond als er een
probleem is met de geavanceerde
afstandbediende portiervergrendeling &
startdrukknopsysteem.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda reparateur.
OPGELET
Als bovenstaand bericht wordt
aangegeven of het
startdrukknopindikatielampje (oranje)
knippert, bestaat de kans dat de motor
niet start. Als de motor niet gestart kan
worden, deze proberen te starten met
behulp van de noodprocedure voor het
starten van de motor en de auto zo
spoedig mogelijk door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur laten inspecteren.
Zie Noodbediening voor het starten van
de motor op pagina 4-11.
“Zet contactslot op UIT”wordt op de
display getoond
Dit bericht wordt getoond wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend zonder
het contact uit te zetten.
“Sleutel niet gevonden”wordt op de
display getoond
Dit bericht wordt getoond wanneer een
van de volgende handelingen wordt
uitgevoerd wanneer de sleutel buiten het
werkingsbereik is of zich op plaatsen in
de cabine bevindt waar de sleutel moeilijk
bespeurd kan worden.
lDe startdrukknop wordt ingedrukt
terwijl het contact uit staat
lHet contact wordt aan gezet
lAlle portieren zijn gesloten zonder dat
het contact is uitgezet
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-67íBepaalde modellen.
WAARSCHUWING
Rijd voorzichtig wanneer de auto
geladen is door de rijsnelheid te
verlagen en de remmen eerder in
werking te stellen:
Het maken van plotselinge
manoeuvres en plotseling afremmen
tijdens het rijden met een geladen auto
is gevaarlijk, aangezien het rijgedrag
van een auto met een hoog
zwaartepunt in beladen toestand
anders is dan wanneer de auto niet
geladen is, hetgeen verlies van de
macht over het stuur en een ongeluk
kan veroorzaken.
qBanden en sneeuwkettingen
De toestand van de banden is van grote
invloed op de prestaties van de auto.
Bovendien dient u ter voorkoming van
beschadiging van het aandrijfmechanisme
op de volgende punten te letten:
Banden
lBij het vernieuwen van banden dienen
altijd alle voor- en achterbanden
tegelijkertijd vernieuwd te worden.
lAlle banden dienen van dezelfde maat,
constructie en fabricage te zijn en
dienen hetzelfde profielpatroon te
hebben. Besteed speciale aandacht bij
het monteren van sneeuwbanden of
andere soorten winterbanden.
lGebruik geen banden waarvan het
profiel versleten is tezamen met
normale banden.
lInspecteer de luchtdruk van de banden
bij de voorgeschreven intervallen, stel
deze af op de voorgeschreven
bandenspanning en initialiseer het
bandenspanningcontrolesysteem.
OPMERKING
Controleer voor de correcte
bandenspanning het
bandenspanningslabel dat aan het frame
van het bestuurdersportier bevestigd is.
lZorg ervoor dat de auto uitgerust is met
de oorspronkelijke velgen van de
voorgeschreven maat, op alle wielen.
Bij 4WD is het systeem gecalibreerd
met als uitgangspunt dat alle vier
wielen dezelfde afmetingen hebben.
Sneeuwkettingen
lMonteer sneeuwkettingen op de
voorbanden.
lGebruik geen sneeuwkettingen op de
achterwielen.
lWanneer de sneeuwkettingen zijn
aangebracht, niet sneller met de auto
rijden dan 30 km/h.
lRijd niet met de auto voorzien van
sneeuwkettingen op wegen die niet
overdekt zijn met sneeuw of ijs.
qSlepen
Als de auto gesleept moet worden, dient
deze met alle vier wielen volledig van de
grond af gesleept te worden (pagina 7-32).
Tijdens het rijden
4WD
4-135
Bandenspanningcontrolesysteem
lHet bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep (de waarschuwing wordt ook
getoond op de display op de type A
*1instrumentengroep) en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de
voorgeschreven bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te
worden. Volg de procedure en voer de initialisatie uit.
*1 Zie Type A type op pagina 4-41.
lBij auto's met een type A*1instrumentengroep, de toestand van de auto controleren of
de auto door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur, overeenkomstig de indikatie.
*1 Zie Type A type op pagina 4-41.
lSysteemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-41.
Zie Waarschuwingszoemer voor bandenspanning op pagina 7-54.
ABS wielsnelheidssensor
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4-141
OPGELET
Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke
wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en
deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te
lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van
het bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindikator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang
als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindikator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen
in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het
vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het
TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingindicator na
het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat
na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft
functioneren.
Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
4-142
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
lDe maat, het merk, of de soort banden verschilt van de specificatie.
lDe maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van
bandenslijtage is onderling buitengewoon verschillend.
lEr wordt gebruik gemaakt van runflat banden, studless banden of sneeuwkettingen.
lEr wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van
het bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu
branden).
lEr is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset.
lDe bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
lDe rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
lBij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek.
lKrachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
lDe belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage
aan één zijde van de auto.
lInitialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4-143