(Vervolgd)
Probeer niet de auto te starten door middel
van aanduwen of slepen. Onverbrande brandstof
kan de katalysator binnendringen, na het starten
ontbranden en zo de katalysator en de auto
beschadigen. Wanneer de accu van de auto leeg
is, kunt u startkabels gebruiken en de auto star-
ten met een hulpaccu of de accu van een andere
auto. Deze manier van starten kan gevaarlijk zijn
als dit niet op de juiste manier wordt gedaan.
Raadpleeg voor meer informatie "Starten met
startkabels" in "Noodgevallen".
'Verzopen' motor starten (met de knop
ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de procedures voor
"Normaal starten" of "Extreem lage temperaturen"
hebt gevolgd, is het mogelijk dat de motor is 'verzopen'.
Afvoeren van overtollige brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de vloer inge- trapt.
3. Druk kort op de knop ENGINE START/STOP.
De startmotor wordt automatisch ingeschakeld, draait
gedurende 10 seconden, en wordt dan uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, laat dan het gas- en rempedaal los, wacht 10 tot 15 seconden, en herhaal dan de proce-
dure voor "Normaal starten".
NA HET STARTEN
Het stationaire toerental wordt automatisch geregeld
en neemt af naarmate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. Zet de contactschakelaar in de stand ON door
tweemaal op de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) te drukken.
2. Kijk naar het controlelampje "Wachten met star- ten" in de instrumentengroep. Raadpleeg "Instru-
mentengroep" in “Waarschuwingslampjes en mel-
dingen” voor meer informatie. Dit zal twee tot tien
seconden branden, afhankelijk van de motortempe-
ratuur. Wanneer het controlelampje "Wachten met
starten" uitgaat, is de motor gereed om te worden
gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal. Om de motor te starten, moet de schakelhendel in de stand PARK of
NEUTRAL staan. Trap op het rempedaal (alleen
automatische versnellingsbak) of houd het
koppelingspedaal ingetrapt (alleen handgeschakelde
226
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
versnellingsbak) terwijl u tegelijkertijd de knop EN-
GINE START/STOP (Motor aan/uit) ingedrukt
houdt. Laat de knop los als de motor start.
OPMERKING: Onder zeer koude omstandigheden
kan het nodig zijn om de startmotor tot 30 seconden
te laten draaien om de motor te starten. Laat de knop
los als de motor niet start. Wacht 25-30 seconden en
probeer dan opnieuw te starten.
4. Laat de motor na het starten nog ca. 30 seconden stationair draaien voordat u gaat rijden. Dit zorgt
ervoor dat de olie circuleert en de turbocompres-
sor wordt gesmeerd.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Plaats nadat de auto tot stilstand is gekomen de schakelhendel in de stand NEUTRAL/PARK en druk
daarna kort op de knop ENGINE START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
OPMERKING:
Als de contactschakelaar in de stand ACC blijft staan, zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit auto-
matisch worden uitgeschakeld en de contactschake-
laar in de stand OFF worden gezet. Als de contactschakelaar in de stand RUN blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit auto-
matisch worden uitgeschakeld, mits de auto stilstaat
en de motor is uitgezet.
Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, moet de knop
ENGINE START/STOP twee seconden lang worden
ingedrukt voordat de motor wordt uitgeschakeld.
De contactschakelaar blijft in de stand ACC totdat
het voertuig stilstaat en de knop twee keer wordt
ingedrukt naar de stand OFF.
Turbocompressor "afkoelen"
OPMERKING: Door de motor stationair te laten
lopen na een lange rit krijgt de turbine-unit de kans om
af te koelen tot een normale bedrijfstemperatuur.
Hanteer het volgende schema om te bepalen hoeveel
stationaire draaitijd nodig is om de turbocompressor
voldoende te koelen voordat u de motor afzet, afhan-
kelijk van de rijwijze en de belading van de auto.
227
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Afkoelschema turbocompressor
Rijomstandigheden Lading Temperatuur van de tur
-
bocompressor Stationaire draaitijd (in
minuten) voor het afzet- ten van de motor
Stop & Go LeegKoud Minder dan 1
Stop & Go Gemiddeld Warm 1
Snelwegen Gemiddeld Warm 2
Stadsverkeer Maximaal toelaat-
baar totaalge-wicht van het
voertuig en de aanhangwagen
samen Warm
3
Snelwegen Maximaal toelaat-
baar totaalge-wicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Warm
4
Hellingen Maximaal toelaat-
baar totaalge-
wicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Heet
5
228
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
(Vervolgd)
Laat nooit kinderen in de auto achter. Het
achterlaten van kinderen zonder toezicht in een
auto is om verschillende redenen gevaarlijk. Kin-
deren of derden lopen dan het risico op ernstig of
zelfs dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat ze
niet aan de handrem, het rempedaal of de scha-
kelhendel mogen komen. Laat de sleutelhouder
niet in of bij de auto achter en laat de contact-
schakelaar niet in de stand ACC of RUN staan.
Een kind zou de knoppen van de elektrische
raambediening of andere schakelaars kunnen
bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
Voordat u de schakelhendel uit de
stand PARK beweegt , moet u de contact-
schakelaar van de stand LOCK/OFF in de
stand ON/RUN zetten en tevens het rempedaal
ingetrapt houden. Anders kan de schakelhendel
beschadigd raken.
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen
draaien als u vanuit de standen PARK of NEU-
TRAL naar een andere versnelling schakelt . An-
ders kan schade aan de aandrijflijn ontstaan. U kunt aan de hand van de volgende indicatoren con-
troleren of u de schakelhendel in de stand PARK hebt
gezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de
versnellingspook dan krachtig helemaal naar voren
en naar links totdat de pook stopt en volledig op zijn
plaats zit.
Controleer de versnellingsindicator en kijk of de stand PARK wordt aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden bewogen wanneer u het rempe-
daal niet bedient.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden. Schakel
alleen naar REVERSE als de auto volledig stilstaat.
NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto langere tijd stil-
staat met draaiende motor. In deze stand kunt u de
motor starten. Trek de handrem aan en schakel naar
PARK wanneer u wilt uitstappen.
236
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
werking kortstondig tot alleen de tweede versnelling
beperkt blijven. De normale werking wordt hersteld
zodra de versnellingsbaktemperatuur voldoende is ge-
stegen.Noodloopmodus van de versnellingsbakDe werking van de versnellingsbak wordt elektronisch
gecontroleerd op abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de versnellingsbak
kan veroorzaken, wordt de noodloopmodus van de
versnellingsbak geactiveerd. In deze modus blijft de
transmissie in de tweede versnelling, ongeacht welke
vooruitversnelling is gekozen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAAL blijven wel werken. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloopmodus kan
de auto voor reparatie naar een erkende dealer worden
gereden zonder dat de versnellingsbak beschadigd raakt.In het geval van een kortstondig probleem kan de
versnellingsbak, door de volgende stappen uit te voe-
ren, worden gereset om weer alle vooruitversnellingen
te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de motor af.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als het pro-
bleem niet langer wordt gedetecteerd, werkt de
versnellingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de versnellingsbak wor-
den gereset, we raden u toch aan zo spoedig mogelijk
een bezoek te brengen aan uw erkende dealer. Uw
erkende dealer kan met speciale diagnoseapparatuur
vaststellen of het probleem zich nogmaals kan voor-
doen.
Als geen reset van de versnellingsbak mogelijk is, is
service door de erkende dealer noodzakelijk.
Overdrive-functie
De automatische transmissie is voorzien van een elek-
tronisch geregelde overdrive (vierde versnelling). De
versnellingsbak schakelt automatisch naar de
overdrive-versnelling als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan:
de schakelhendel staat in de stand DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste temperatuur bereikt, en
de rijsnelheid is voldoende hoog en
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
238
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Voordat u de schakelhendel uit de
stand PARK beweegt , moet u de contact-
schakelaar van de stand LOCK/OFF in de
stand ON/RUN zetten en tevens het rempedaal
ingetrapt houden. Anders kan de schakelhendel
beschadigd raken.
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen
draaien als u vanuit de standen PARK of NEU-
TRAL naar een andere versnelling schakelt . An-
ders kan schade aan de aandrijflijn ontstaan.
U kunt aan de hand van de volgende indicatoren con-
troleren of u de schakelhendel in de stand PARK hebt
gezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellingspook dan krachtig helemaal naar voren
en naar links totdat de pook stopt en volledig op zijn
plaats zit.
Controleer de versnellingsindicator en kijk of de stand PARK wordt aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden bewogen wanneer u het rempe-
daal niet bedient.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden. Schakel
alleen naar REVERSE als de auto volledig stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto langere tijd stil-
staat met draaiende motor. In deze stand kunt u de
motor starten. Trek de handrem aan en schakel naar
PARK wanneer u wilt uitstappen.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de stand
NEUTR
AL en schakel nooit het contact
uit om in vrijloop een helling af te dalen. Dit zijn
onveilige handelingen waarbij u minder snel kunt
reageren op veranderingen van het verkeer of
wegomstandigheden. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aanrijding kunnen
veroorzaken.De auto laten slepen, laten uitrollen en
om andere redenen rijden terwijl de ver-
snellingsbak in de neutraalstand staat ,
kan ernstige schade aan de versnellingsbak tot
gevolg hebben. Raadpleeg voor meer informatie
de paragraaf "De auto slepen achter een cam-
per" in het hoofdstuk "Starten en rijden" en de
paragraaf "Slepen van een auto met pech" in het
hoofdstuk "Noodgevallen".
242
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
DRIVE
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de stad en op
de grote weg. In deze stand schakelt de versnellingsbak
het soepelst en rijdt u het zuinigst. De transmissie
schakelt automatisch op via de eerste underdrive-
versnelling, tweede, derde en vierde versnelling, vijfde
prise-direct-versnelling en de zesde overdrive-
versnelling. De stand DRIVE zorgt voor optimale rijei-
genschappen onder alle normale omstandigheden.
Als er echter veel geschakeld wordt (zoals wanneer de
auto zwaar beladen is, in heuvelachtig terrein, bij rijden
met sterke tegenwind of met een zware aanhangwa-
gen) gebruikt u AutoStick
®(raadpleeg "AutoStick
®" in
"Starten en rijden" voor meer informatie) om een
lagere versnelling te selecteren. Onder deze omstan-
digheden presteert de auto beter in een lagere versnel-
ling en wordt de levensduur van de versnellingsbak
verlengd omdat het schakelen wordt beperkt en min-
der hitte wordt gegenereerd.
Bij lage temperaturen kan de werking van de transmissie
veranderen afhankelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de rijsnelheid. Dit
zorgt ervoor dat de motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie wordt bereikt.
Het aangrijpen van de koppelomvormerkoppeling wordt
tegengehouden totdat de transmissievloeistof op be-
drijfstemperatuur is (raadpleeg “Opmerking” onder “Koppelomvormerkoppeling” in dit hoofdstuk). Bij ex-
treem lage temperaturen (27°C of lager) kan de wer-
king kortstondig tot alleen de 3e versnelling beperkt
blijven. De normale werking wordt hersteld zodra de
versnellingsbaktemperatuur voldoende is gestegen.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt elektronisch
gecontroleerd op abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de versnellingsbak
kan veroorzaken, wordt de noodloopmodus van de
versnellingsbak geactiveerd. In deze modus blijft de
transmissie in de 3e versnelling, ongeacht welke voor-
uitversnelling is gekozen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAAL blijven wel werken. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloopmodus kan
de auto voor reparatie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de versnellingsbak beschadigd
raakt.
In het geval van een kortstondig probleem kan de
versnellingsbak, door de volgende stappen uit te voe-
ren, worden gereset om weer alle vooruitversnellingen
te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de motor af.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
243
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwresten bedekte wegen
kan een dunne laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt aquaplaning ge-
noemd en kan ertoe leiden dat de auto gedeeltelijk of
volledig onbestuurbaar wordt en u niet meer kunt
remmen. Volg de onderstaande aanwijzingen op om het
risico van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige regenval of wanneerhet wegdek is bedekt met sneeuwresten.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de bandenslijtage- indicatoren zichtbaar worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspanning.
5. Houd onder alle omstandigheden voldoende af- stand tot het voertuig vóór u, om aanrijdingen bij
een noodstop te voorkomen. DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een diepte van meer
dan enkele centimeters voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel te voorkomen.
STROMEND/OPKOMEND WATER
WAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
o
versteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stromend water
kan het wegdek of de bovenlaag van het pad
wegspoelen en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel worden mee-
gevoerd met het stromende en/of opkomende
water. Als geen gehoor wordt gegeven aan deze
waarschuwing, kan dit ernstig of dodelijk letsel
tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en ande-
ren in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw auto in staat is om door ondiep stilstaand
water te rijden, moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in acht ne-
men.
246
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD