7. Scherm kilometerteller/elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het aantal kilometers aan dat
de auto in totaal heeft gereden.
Scherm elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC)
heeft een interactief scherm dat zich in de instrumen-
tengroep bevindt. Raadpleeg “Elektronisch voertuig-
systeem (EVIC)” in “Uw auto” voor meer informatie.
8. Controlelampje parkeerlichten/koplampen
AANDit lampje brandt wanneer de parkeerlichten
of koplampen zijn ingeschakeld. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer
informatie.) 9. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspanningensticker.
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust
met een bandenspanningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het verklikkerlampje voor een te lage banden-
spanning gaat branden wanneer de spanning in een of
meer banden duidelijk te laag is. Als het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen en uw banden
controleren en deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect
raken. Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto nadelig
beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervan-
ging voor juist onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven, zelfs wanneer de ban-
denspanning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat branden.
264UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
waarmee u ballen, luchtbedden of andere opblaas-
bare voorwerpen kunt oppompen. Gebruik uitslui-
tend de zwarte luchtpompslang (7) en zorg ervoor
dat de functieregelknop (5) op de luchtmodus is
afgesteld als zulke voorwerpen worden opgepompt
om te voorkomen dat ze worden ingespoten met
afdichtingsmiddel. Het TIREFIT-afdichtingsmiddel is
uitsluitend bedoeld voor het afdichten van gaatjes
met een kleinere diameter dan 6 mm in het loopvlak
van een band.
U mag de TIREFIT-set niet aan de slangen optillen of dragen.
WAARSCHUWING!
Probeer
geen band af te dichten aan
de zijde van de auto waar ander verkeer
langs rijdt . Ga ver genoeg van de weg af staan om
ongelukken te voorkomen bij gebruik van de
TIREFIT-set .
(Vervolgd)(Vervolgd)
Onder de volgende omstandigheden mag u
TIREFIT niet gebruiken of met de auto rijden:
– Als het gat in het loopvlak van de band onge-
veer 6 mm of groter is.
– Als de wang van de band beschadigd is.
– Als de band is beschadigd door rijden met zeer
lage bandenspanning.
– Als de band is beschadigd door rijden met een
lekke band.
– Als het wiel beschadigd is.
– Als u niet zeker weet in welke staat de band of
het wiel verkeert .
Houd TIREFIT uit de buurt van open vuur en
warmtebronnen.
Een losse TIREFIT-set kan bij een noodstop of
ongeval naar voren schieten en zo de inzittenden
ernstig letsel toebrengen. Berg de TIREFIT-set
altijd op de daarvoor voorziene plaats op. Als
geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschu-
wingen, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot ge-
volg hebben voor u, uw passagiers en anderen in
uw omgeving.
(Vervolgd)
283
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
2. Verwijder de sticker met de snelheidslimiet van debovenkant van de fles met afdichtingsmiddel (1) en
breng de sticker aan op het instrumentenpaneel.
3. Maak de afdichtingsslang (6) onmiddellijk los van het ventiel, breng de dop weer aan op de fitting aan het
uiteinde van de slang, en berg de TIREFIT-set op de
daarvoor bestemde plaats in de auto op. Ga snel
door naar (D) "Rijden met de auto".
De metalen fitting van de stekker (8)
kan na gebruik heet zijn en moet daarom
voorzichtig worden gehanteerd.
Als u de dop niet op de fitting aan het uiteinde
van de afdichtingsslang (6) aanbrengt , kan afdich-
tingsmiddel in aanraking komen met uw huid,
kleding en het interieur van de auto. Ook kan dan
afdichtingsmiddel in contact komen met interne
onderdelen van de TIREFIT-set , waardoor de set
onherstelbaar beschadigd kan raken.
(A) Wanneer u stopt om TIREFIT te
gebruiken:
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en schakel de waarschuwingsknipperlichten in.
2. Zorg dat het ventiel (op het wiel van de lekke band) zich vlakbij de grond bevindt. In die stand reiken de
TIREFIT-slangen (6) en (7) tot het ventiel en kan de TIREFIT-set recht op de grond staan. Hierdoor
bevindt de set zich in de beste positie voor het
inspuiten van het afdichtingsmiddel in de lekke band
en het bedienen van de luchtpomp. Verplaats de
auto zo nodig om het ventiel in die positie te
brengen voordat u begint.
3. Zet de versnellingsbak in de stand PARK (automa- tische versnellingsbak) of in een versnelling (hand-
matige versnellingsbak) en zet het contact uit.
4. Trek de handrem aan.
(B) Voorbereiding op het gebruik van TIREFIT:
1. Draai de functieregelknop (5) naar de stand voor de afdichtingsfunctie.
2. Rol de afdichtingsslang (6) uit en verwijder de dop van de fitting aan het uiteinde van de slang.
3. Zet de TIREFIT-set recht op de grond, naast de lekke band.
4. Verwijder het dopje van het ventiel en schroef de fitting aan het uiteinde van de afdichtingsslang (6) op
het ventiel.
5. Maak de stekker (8) los en steek de stekker in de 12 Volt-aansluiting van de auto.
OPMERKING: Verwijder geen voorwerpen (bij-
voorbeeld schroeven of spijkers) uit de band.
285
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
(E) Na het rijden:
Parkeer op een veilige plaats. Lees eerst "Wanneer u
stopt om TIREFIT te gebruiken" voordat u verder gaat.
1. Draai de functieregelknop (5) in de stand voor deluchtfunctie.
2. Maak de stekker los en steek de stekker in de 12 Volt-aansluiting van de auto.
3. Maak de luchtpompslang (7) (zwart) los en schroef de fitting aan het uiteinde van de slang (7) op het
ventiel.
4. Controleer de bandenspanning op de drukmeter (3).
Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar, is de
schade aan de band te groot. Probeer niet door te
rijden. Schakel hulp in.
Als de bandenspanning 1,3 bar of meer be-
draagt:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om TIREFIT in te schakelen en vul de band totdat de bandenspanning
is bereikt die op de band en op de band- en bela-
dingsinformatiesticker in de portieropening aan de
bestuurderszijde is vermeld. OPMERKING:
Druk, als de band een te hoge span-
ning heeft, op de knop Deflation (leeglopen) om de
bandenspanning te verminderen tot de voorgeschreven
bandenspanning voordat u verder gaat.
2. Koppel de TIREFIT-set los van het ventiel, breng de dop weer aan op het ventiel en verwijder de stekker
uit de 12 Volt-aansluiting.
3. Berg de TIREFIT-set op de daarvoor bestemde plaats in de auto op.
4. Laat de band bij de eerste gelegenheid repareren of vervangen door een erkende dealer of een banden-
servicebedrijf.
5. Laat de fles met afdichtingsmiddel (1) en de afdich- tingsslang (6) zo snel mogelijk vervangen door uw
erkende dealer. Raadpleeg paragraaf (F), "Fles met
afdichtingsmiddel en slang vervangen".
OPMERKING: Als u de band laat repareren, laat de
erkende dealer of het bandenservicebedrijf dan weten
dat de band is afgedicht met de TIREFIT-set.
(F) Fles met afdichtingsmiddel en slang
vervangen:
1. Maak de afdichtingsslang (6) (doorzichtig) los.
2. Zoek de ronde knop voor het losmaken van de fles in het verzonken gedeelte onder de fles.
288
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
GLOEILAMPEN – ExterieurLampnr.
Dimlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H11
Grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HB3/9005
Richtingaanwijzer voor . . . . . . . . . . PY27W/3757AK
Parkeerlicht vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W5W
Mistlamp vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . PSX24W
Mistlamp achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . PS19W
Zijknipperlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . WY5W
Derde remlicht . . . . LED (service bij erkende dealer)
Achter/Stop . . . . . . LED (service bij erkende dealer)
Achterlicht achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED (service bij erkende dealer)
Richtingaanwijzer achter . . . . . . . . . . . . . . WY21W
Achteruitrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W21W
Kentekenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 GLOEILAMPEN VERVANGEN
Laat lampen voor zover mogelijk vervan-
gen door een FIAT-dealer. De juiste wer-
king en richting van de buitenverlichting
zijn essentieel voor veilig rijden volgens de ver-
keersregels.
DIMLICHT/GROOTLICHT/
RICHTINGAANWIJZER VÓÓR EN
PARKEERLICHT VÓÓR
1. Open de motorkap.
OPMERKING: Het kan nodig zijn het luchtfilterhuis
uit te bouwen en de Volledig geïntegreerde vermogens-
module (TIPM) opzij te leggen om bepaalde gloeilam-
pen in het linker koplamphuis te vervangen.
2. Draai de betreffende gloeilamp en aansluitfitting een kwart slag naar links en verwijder het geheel uit het
koplamphuis.(afb. 161)
3. Maak de lamp los uit de bevestigingsconnector en sluit de nieuwe lamp aan.
290
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
ONDERHOUDSPROCEDURES
De volgende pagina's bevatten devereisteonder-
houdswerkzaamheden zoals vastgesteld door de fabri-
kant van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die worden vermeld in
het onderhoudsschema zijn er mogelijk ook andere
componenten die op een later tijdstip onderhoud ver-
eisen of vervangen moeten worden.
Onvoldoende onderhoud van uw auto
of het achterwege laten van benodigde
beurten en reparaties kan leiden tot
duurdere reparaties, schade aan andere onderde-
len of slechtere prestaties van de auto. Laat mo-
gelijke storingen onmiddellijk onderzoeken bij
een erkende dealer of garagebedrijf.
Laat het onderhoud van uw auto over aan een
FIAT-dealer. Voor routine-onderhoud en klein on-
derhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan
om het juiste gereedschap, originele onderdelen
van FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.
Voer geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt .
(Vervolgd)(Vervolgd)
Uw auto is vervaardigd met verbeterde vloei-
stoffen, waardoor de prestaties en duurzaamheid
van uw auto behouden blijven en er langere on-
derhoudsintervallen mogelijk zijn. Gebruik geen
chemicaliën voor het spoelen van onderdelen,
aangezien de chemicaliën de motor, versnellings-
bak, stuurbekrachtiging of airconditioning kun-
nen beschadigen. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie van een
nieuwe auto. Als het nodig is om te spoelen van-
wege een storing, gebruik daarvoor dan alleen de
voorgeschreven vloeistof.
MOTOROLIE
Oliepeil controleren – benzinemotor
Om een optimale smering van de motor te waarbor-
gen, moet het juiste motoroliepeil gehandhaafd blijven.
Controleer het oliepeil daarom regelmatig, bijvoor-
beeld bij elke tankstop.
Het ideale tijdstip voor een controle van het motor-
oliepeil is ongeveer vijf minuten nadat een volledig
opgewarmde motor is uitgezet. Controleer het oliepeil
niet voordat u de motor start, wanneer de auto een
nacht niet gebruikt is. Als u het oliepeil controleert
wanneer de motor koud is, wordt het peil niet correct
gemeten.
320
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke
ondergrond staat en alleen wanneer de motor warm is.
De meting is dan nauwkeuriger. Het oliepeil moet
gehandhaafd blijven tussen de merktekens op de peil-
stok. De peilstok is gemarkeerd met een kruisarcering
met het woord SAFE (veilig) of een deel met kruisar-
cering met de woorden MIN aan de ondergrens en
MAX aan de bovengrens. Bijvullen met één liter olie als
het oliepeil aan de ondergrens staat brengt het peil
terug naar de bovengrens van de markering.
Vul niet te veel olie bij. Als er teveel olie
wordt bijgevuld, komt er lucht in de olie,
wat kan leiden tot verlies van de oliedruk
en toename van de olietemperatuur. Dit kan lei-
den tot motorschade. Plaats de olievuldop terug
en draai hem goed vast nadat u olie hebt toege-
voegd.
Oliepeil controleren – dieselmotor
Om een optimale smering van de motor te waarbor-
gen, moet het juiste motoroliepeil gehandhaafd blijven.
Controleer het oliepeil daarom regelmatig, bijvoor-
beeld bij elke tankstop.
Het ideale tijdstip voor een controle van het motor-
oliepeil is ca. 5 minuten nadat u een bedrijfswarme
motor hebt afgezet, of ‘s ochtends voordat u de motor
de eerste keer start. Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke
ondergrond staat. De meting is dan nauwkeuriger. Het
oliepeil moet gehandhaafd blijven tussen de MIN en
MAX merktekens op de peilstok. Het bijvoegen van 1
liter olie als de olie tot aan het MIN-merkteken reikt,
heeft tot gevolg dat de olie tot aan het MAX-teken
reikt bij deze motoren.
Laat het onderhoud van uw auto over
aan een FIAT-dealer. Voor routine-
onderhoud en klein onderhoud dat u zelf
wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste
gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt .
Motorolie verversen – benzinemotor
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor
de juiste onderhoudsintervallen.
Motorolie verversen – dieselmotor
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor
de juiste onderhoudsintervallen.
321
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Koudemiddel opvangen en recyclen
Het airconditioningsysteem van uw auto bevat R-134a,
een koudemiddel dat de ozonlaag niet aantast. De
fabrikant raadt u aan het onderhoud aan het aircondi-
tioningsysteem te laten uitvoeren door een erkende
dealerof een vakgarage die beschikt over de uitrusting
om het koudemiddel op te vangen en te laten recyclen.
OPMERKING: Gebruik uitsluitend vloeibare afdich-
tingsmiddelen voor aircosystemen, producten voor het
stoppen van lekken, afdichtingsconditioners, compres-
sorolie of koudemiddelen die goedgekeurd zijn door de
fabrikant.
AIRCOLUCHTFILTER
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor
de juiste onderhoudsintervallen.
Laat het onderhoud van uw auto over
aan een FIAT-dealer. Voor routine-
onderhoud en klein onderhoud dat u zelf
wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste
gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt .
WAARSCHUWING!
Het luchtfilter van het aircosysteem niet
v
erwijderen als de aanjager aanstaat ,
anders kan persoonlijk letsel het gevolg zijn.
Het luchtfilter van het aircosysteem bevindt zich in de
luchtinlaat achter het handschoenenkastje. Volg de
onderstaande stappen om het filter te vervangen:
1. Open het handschoenenkastje en neem alle voor- werpen eruit.
2. Druk het lipje aan weerszijden van het handschoe- nenkastje naar binnen en trek tegelijkertijd zachtjes
aan het klepje van het handschoenenkastje tot beide
lipjes vrijkomen en het klepje opengaat op het
instrumentenpaneel.(afb. 177)
3. Draai het handschoenenkastje omlaag.
4. Maak de twee houders los waarmee het filterdeksel aan de ventilatiebehuizing is bevestigd en verwijder
het deksel.(afb. 178)
5. Verwijder het luchtfilter van de airco door het recht uit de behuizing te trekken.
6. Installeer het luchtfilter van de airco met de pijl op het filter naar beneden wijzend. Bij het terugplaat-
sen van het filterdeksel zorgen dat het deksel goed
in de houders klikt en vast wordt gezet.
325
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD