2. Indicatielampjes kanaalkiezer – Als er een knopwordt ingedrukt, wordt het huidige kanaal of de
huidige kanaalknop kortstondig verlicht.
3. Licht – De verlichting van de afstandsbediening in- of uitschakelen. De verlichting van de afstandsbedie-
ning gaat na vijf seconden automatisch uit.
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm - geeft aan welk kanaal wordt geregeld met de afstandsbediening. Als
de keuzeschakelaar op kanaal 1 staat, regelt de
afstandsbediening de functies van kanaal 1 van de
hoofdtelefoon (rechterkant van het scherm). Als de
keuzeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt de af-
standsbediening de functies van kanaal 2 van de
hoofdtelefoon (linkerkant van het scherm). 5.
▸▸ – In radiomodus: druk hierop om de volgende
zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd
de toets ingedrukt om snel vooruit te spoelen door
het huidige audionummer of videohoofdstuk. In
menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
6. ▾/ Prev – In radiomodus: druk hierop om de vorige
zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om
terug te gaan naar het begin van het huidige of vorige
audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: ge-
bruik deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audio- of vi-
deosatellietzender uit de lijst zenders te kiezen of
de afspeelfuncties (RANDOM (scannen of willekeu-
rig afspelen) van een cd) te kiezen.
8. ▸/||
(Afspelen/Pauzeren) – afspelen van disk starten/
hervatten of pauzeren.
9. ▪(Stop) – Stoppen met afspelen van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luisteren naar de radio wordt de volgende of vorige voorkeurzender op
de radio geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluisteren van gecom-
primeerde audio op een gegevensdisk kiest u met
PROG Up de volgende map en met PROG Down
de vorige map. Bij het beluisteren van een cd op(afb. 107) Afstandsbediening
167
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens korte
ritten, ook al bent u een ervaren bestuurder. Een
andere bestuurder kan fouten maken en een aanrijding
veroorzaken waarbij u betrokken raakt. Dit kan ver van
huis gebeuren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheidsgordels
levens redden en een aanrijding de ernst van het letsel
kunnen verminderen. Zeer ernstig letsel komt voor als
personen uit de auto worden geslingerd. Veiligheids-
gordels voorkomen dit en verminderen de kans op
letsel door aanraking met de binnenkant van de auto.
Iedere inzittende van een motorvoertuig hoort te allen
tijde een veiligheidsgordel te dragen.
DRIEPUNTSGORDELS
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met heup-/
schoudergordels.
Het oprolmechanisme van de veiligheidsgordels blok-
keert alleen bij plotseling stoppen of bij een aanrijding.
Daardoor kan het schouderdeel van de gordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij een aanrij-
ding wordt de gordel geblokkeerd om het risico te
beperken dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
H
et is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de laadruimte.
Bij een ongeval lopen personen in deze ruimte
een groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
Vervoer geen personen in een ruimte van de
auto die niet is voorzien van stoelen en veilig-
heidsgordels.
Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit
en op de juiste wijze de veiligheidsgordel draagt .
Het onjuist dragen van veiligheidsgordels is
gevaarlijk. Veiligheidsgordels zijn zo ontworpen
dat ze over het zwaardere beendergestel van het
lichaam gedragen worden. Dit zijn de sterkste
lichaamsdelen, die het beste de vrijkomende
krachten bij een aanrijding kunnen opvangen.Als
uw veiligheidsgordel niet op de juiste plaatsen
om uw lichaam sluit , kan dit leiden tot zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig letsel
oplopen of gedeeltelijk onder de gordel door
glijden. Volg deze instructies om uw gordel veilig
te dragen en uw passagiers te beschermen.
(Vervolgd)
184
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
Een
veiligheidsgordel waarvan de
gesp in de verkeerde sluiting is bevestigd,
biedt onvoldoende bescherming. Het heupge-
deelte valt dan mogelijk te hoog over uw lichaam,
waardoor inwendig letsel kan worden veroor-
zaakt . Gesp uw gordel altijd vast in de gespslui-
ting direct naast u.
Een te losse veiligheidsgordel biedt onvol-
doende bescherming.Tijdens een noodstop kunt u
te ver naar voren bewegen, waardoor er een
grotere kans is op letsel. Zorg dat de gordel nauw
aansluit .
Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel onder de
arm door te dragen. Uw lichaam kan bij een
aanrijding dan hard in aanraking komen met de
binnenzijde van de auto, waardoor het risico van
hoofd- en nekletsel toeneemt .Als de gordel onder
de arm wordt gedragen, neemt het risico op
inwendig letsel toe. De ribbenkast is minder sterk
dan de schouders. Draag de gordel altijd over uw
schouder, zodat het sterkste beendergestel van
uw lichaam de klap opvangt bij een aanrijding.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Een schoudergordel die achter uw rug is ge-
plaatst , biedt geen enkele bescherming bij een
aanrijding. Als u de schoudergordel niet draagt , is
bij een aanrijding de kans op hoofdletsel groter.
Het heup- en schoudergedeelte van de gordel
behoren samen te worden gebruikt .
186
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
De BeltAlert
®
waarschuwingscyclus begint wanneer
de auto een snelheid van meer dan 8 km/u bereikt: het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels knip-
pert en er klinkt een geluidssignaal met tussenpozen.
Wanneer de cyclus is gestart, wordt deze volledig
afgewerkt of gestopt wanneer de desbetreffende vei-
ligheidsgordels zijn vastgegespt. Nadat de cyclus is
voltooid, blijft het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden totdat de desbetreffende veilig-
heidsgordels zijn vastgegespt. De bestuurder behoort
alle overige inzittenden erop te wijzen hun veiligheids-
gordels vast te gespen. Als een veiligheidsgordel vóór
niet is vastgegespt bij een snelheid hoger dan 8 km/u,
geeft BeltAlert®zowel een geluidssignaal als een visu-
ele aanduiding weer.
BeltAlert
®
voor de voorstoel aan passagierszijde is
niet actief wanneer er niemand in de stoel zit.
BeltAlert
®kan worden geactiveerd wanneer zich op
de voorstoel aan passagierszijde een dier of zwaar
voorwerp bevindt of wanneer de stoel is neergeklapt
(indien deze voorziening aanwezig is). Het wordt aan-
bevolen huisdieren aangelijnd, of in een met de veilig-
heidsgordels bevestigde reismand, op de achterbank te
vervoeren en bagage goed op te bergen.
BeltAlert®kan door uw erkende dealer worden in- en
uitgeschakeld. FIAT Group Automobiles S.p.A. raadt
het uitschakelen van BeltAlert
®af. OPMERKING:
Ook als het BeltAlert
®is uitgescha-
keld, blijft het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden zolang de bestuurdersgordel of
de gordel van de voorpassagier (indien uitgerust met
BeltAlert
®) niet zijn vastgegespt.
VEILIGHEIDSGORDELS EN
ZWANGERSCHAP
Vrouwen die in verwachting zijn dienen altijd de veilig-
heidsgordel te dragen. Dit biedt de beste bescherming
voor zowel de aanstaande moeder als de nog ongebo-
ren baby.
Zwangere vrouwen dienen het heupgedeelte van de
gordel laag over het middel en zo strak mogelijk over
de heupen te dragen. Houd de gordel laag, zodat deze
niet over de buik loopt. Op deze wijze zullen de heupen
de krachten opvangen bij een aanrijding.
195
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Enkele tips om uw kinderzitje optimaal
te gebruiken:
Controleer voor de aanschaf van een kinderzitje ofhet is voorzien van een sticker waarop is vermeld dat
het zitje voldoet aan alle van toepassing zijnde veilig-
heidsnormen. FIAT raadt u ook aan voor aanschaf te
controleren of het kinderzitje goed te bevestigen is
in de auto waarin u het gaat gebruiken.
Het kinderzitje moet geschikt zijn voor het gewicht en de lengte van het kind. Controleer de sticker op
het zitje en let op de limieten voor gewicht en lengte.
Volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant wan- neer u een kinderzitje installeert. Als u het zitje niet
op de juiste wijze installeert, functioneert het moge-
lijk niet wanneer dat nodig is. Gesp het kind in het zitje vast volgens de aanwijzin-
gen van de fabrikant van het zitje.
WAARSCHUWING!
Wanneer u het baby- of kinderzitje niet
g
ebruikt , zet dit dan vast met de veilig-
heidsgordel of verwijder het uit de auto. Laat het
zitje nooit los in de auto liggen. Bij een noodstop
of aanrijding kan het zitje de inzittenden of de
rugleuningen van de stoelen raken en ernstig
letsel veroorzaken.
ISOFIX — Bevestigingssysteem voor
kinderzitjes
De stoelen op de tweede zitrij zijn voorzien van het
bevestigingssysteem voor kinderzitjes met de naam
ISOFIX. Met het ISOFIX-systeem kunnen kinderzitjes
worden geïnstalleerd zonder gebruik te maken van de
autogordels. Hierbij wordt het kinderzitje aan de auto
bevestigd met ankerpunten onder en bevestigingsban-
den boven.
203
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
De EDR in deze auto is ontworpen om gegevens te
registreren die onder meer antwoord geven op de
volgende vragen:
Hoe hebben diverse systemen in uw auto zich gedra-
gen?
Waren de veiligheidsgordels van de bestuurder en passagier vastgegespt?
Hoe ver (indien van toepassing) trapte de bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen aan een beter in- zicht in de omstandigheden waaronder botsingen en
letsel ontstaan.
OPMERKING: De EDR-gegevens worden uitsluitend
bij werkelijke ongevalsituaties. Onder normale rijom-
standigheden registreert de EDR geen gegevens en er
worden geen persoonlijke gegevens, zoals naam, ge-
slacht, leeftijd en ongevallocatie geregistreerd. Het is
echter wel mogelijk dat anderen, bijvoorbeeld de poli-
tie, de EDR-gegevens combineren met de persoonsge-
gevens die standaard worden opgevraagd na ongeval-
len. Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-
gegevens is toegang tot de auto of de EDR en
speciale apparatuur nodig. Naast de fabrikant van de
auto kunnen ook anderen die over deze speciale
apparatuur beschikken, zoals de politie, de EDR-
gegevens lezen indien zij toegang hebben tot de auto
of de EDR.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een frontairbag
wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of aanrijding als een projectiel door de
auto worden geslingerd en letsel oplopen of een pas-
sagier verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de achter-
bank of in een speciale reismand die is bevestigd met de
veiligheidsgordels.
218
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet in of nabij de auto
achter en laat Keyless Enter-N-Go™ niet in de
stand ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de
knoppen van de elektrische raambediening of
andere schakelaars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een in
de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan
ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
KEYLESS ENTERNGO™
Met deze functie kan de bestuurder
de contactschakelaar bedienen door
op een knop te drukken, zolang de
afstandsbediening zich in het passa-
gierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN – BENZINEMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand PARK of NEU- TRAL staan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één keer op de knop ENGINE START/STOP drukt. 3. Het systeem neemt het dan over en probeert de
auto te starten. Als de auto niet start, wordt de
startmotor automatisch na 10 seconden uitgescha-
keld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken voordat de motor aanslaat, druk dan nogmaals op de knop.
OPMERKING: Bij normaal starten van een koude of
warme motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en druk vervolgens kort op de knop ENGINE START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, moet de knop
ENGINE START/STOP twee seconden lang worden
ingedrukt voordat de motor wordt uitgeschakeld.
De contactschakelaar blijft in de stand ACC, totdat
de schakelhendel in de stand PARK staat en de knop
twee keer wordt ingedrukt naar de stand OFF (uit).
Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en
de knop ENGINE START/STOP één keer wordt
ingedrukt, verschijnt op het scherm van het EVIC
het bericht “Vehicle Not In Park” (auto niet in
224UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
PARK) en blijft de motor draaien. Verlaat een auto
nooit als deze niet in de stand PARK staat, omdat de
auto dan kan wegrollen.
OPMERKING: Wanneer de contactschakelaar in de
stand ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan
terwijl de schakelhendel in de stand PARK staat, wordt
het systeem, nadat het 30 minuten niet actief is ge-
weest, automatisch uitgeschakeld en wordt de contact-
schakelaar in de stand OFF gezet.
Functies van knop ENGINE START/STOP –
rempedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK
of NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt hetzelfde als
een contactslot. Er zijn vier standen: OFF, ACC, RUN
en START. Om de contactschakelaar in een andere
stand te zetten zonder de auto te starten en om de
accessoires te kunnen gebruiken, volgt u de onder-
staande stappen.
Starten met de contactschakelaar in de stand OFF:
Druk op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in de stand ACC te zetten.
Druk nogmaals op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in de stand RUN te zetten. Druk een derde keer op de knop ENGINE START/
STOP om de contactschakelaar in de stand OFF te
zetten.
EXTREEM LAGE TEMPERATUREN (LAGER
DAN 29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze
temperaturen wordt het gebruik van een van buitenaf
gevoede elektrische motorblokverwarming aanbevo-
len.
ALS DE MOTOR NIET START
WAARSCHUWING!
Gi
et nooit brandstof of andere brand-
bare vloeistoffen in de luchtinlaat van
het gasklephuis om de auto te starten. Hierdoor
kunnen steekvlammen ontstaan die ernstig letsel
kunnen veroorzaken.
(Vervolgd)
225
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD