Page 17 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.LET OP
DCA11821
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten wor-
den (d.w.z. als er een nieuwe stan-
daardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het ge-
hele startblokkeersysteem vervan-
gen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan- daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg de sleutels nooit vlakbij magne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
beeld speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakbij de
sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag de sleutels nooit slijpen of de
vorm ervan wijzigen.
U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
blokkeersystemen altijd op een an-
dere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze signaalstoring veroorzaken.
DAU10472
Contactslot/stuurslot Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.OPMERKINGGebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU26811
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, de
achterlichten, de kentekenverlichting en de
U23PD2D0.book Page 2 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 18 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
3
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet wor-
den uitgenomen.OPMERKINGDe koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “OFF ” of
“ LOCK ” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10691
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK ”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit. Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar
“OFF ”. Houd de sleutel hier-
bij ingedrukt.
DAU39460
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en de achterlich-
ten, de kentekenverlichting en de parkeer-
lichten branden. De alarmverlichting en
richtingaanwijzers kunnen worden inge-
schakeld, maar alle andere elektrische sys-
temen zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu-
tel naar “” te kunnen draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.12
1. Drukken.
2. Draaien.12
U23PD2D0.book Page 3 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 19 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
3
LET OP
DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.
DAU49391
Controle- en waarschuwings-
lampjes
DAU11030
Controlelampjes
richtingaanwijzers“” en“”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11254
Waarschuwingslampje
olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON ” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
1. Waarschuwingslampje motorstoring “”
2. Waarschuwingslampje olieniveau “”
3. Controlelampje tractieregeling “TCS”
4. Controlelampje linker richtingaanwijzers “”
5. ABS-waarschuwingslampje “”
6. Controlelampje grootlicht “”
7. Vrijstandcontrolelampje “”
8. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “”
9. Controlelampje startblokkering
10.Controlelampje rechter richtingaanwijzers “”
6
10
789
12345
ABS
U23PD2D0.book Page 4 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 20 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
OPMERKING
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een sto-
ring.
Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje olieniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
olieniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald tot-
dat de storing is opgeheven: Het waar-
schuwingslampje olieniveau knippert
tien keer en dooft dan gedurende 2.5
seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
DAU49424
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo ’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar
“ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON ” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
LET OP
DCA10021
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radia-
tor.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-38 nadere instructies ver-
meld.
U23PD2D0.book Page 5 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 21 of 106
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
3
WeergaveConditiesWat te doen
Onder 39 ° C
(Onder 103 °F) De aanduiding
“Lo” wordt
getoond. OK. U kunt rijden.
40– 116 °C
(104– 242 °F) Koelvloeistoftemperatuur
wordt getoond.
OK. U kunt rijden.
117– 120 °C
(243– 249 °F) Aanduiding
“HI” knippert. Breng de machine tot stilstand en laat
de motor stationair draaien tot de koel-
vloeistoftemperatuur daalt.
Boven 121 °C
(Boven 250 °F) Aanduiding
“HI” knippert.
Het waarschuwingslampje
gaat branden. Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie
pagina 6-38.)
U23PD2D0.book Page 6 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 22 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
3
DAU11534
Waarschuwingslampje
motorstoring“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-13 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesys-
teem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON ” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON ” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
DAU49760
ABS-waarschuwingslampje “”
Als dit waarschuwingslampje tijdens het rij-
den gaat branden of knipperen, werken het
ABS-systeem en gekoppelde remsysteem
mogelijk niet goed. Vraag in dat geval zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het sys-
teem te controleren. (Zie pagina 3-19.)
WAARSCHUWING
DWA10081
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden gaat branden of knippe-
ren, wordt alleen het conventionele
remsysteem gebruikt. Wees dan voor-
zichtig en zorg dat de wielen tijdens plot-
seling remmen niet blokkeren. Als het
waarschuwingslampje tijdens het rijden
gaat branden of knipperen, vraag dan zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het
remsysteem te controleren.Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON ” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
DAU49401
Controlelampje tractieregeling “TCS ”
Dit controlelampje gaat knipperen wanneer
de tractieregeling wordt ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het lampje kan
worden gecontroleerd door de sleutel naar
“ ON ” te draaien. Het lampje moet enkele
seconden oplichten en dan uitgaan. Als het lampje niet oplicht wanneer de sleu-
tel naar “
ON” wordt gedraaid of blijft bran-
den, vraag dan uw Yamaha dealer om het
elektrisch circuit na te zien.
Als de schakelaar is ingesteld op “TCS ”-
modus “1 ” of “ 2” en de tractieregeling actief
is, knippert het controlelampje.
Als de tractieregeling tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, wordt “TCS ” “Off ”
weergegeven en gaan het controlelampje
en het waarschuwingslampje motorstoring
branden. (Zie pagina 3-20 voor uitleg over
de werking van de tractieregeling.)
Probeer in dat geval om de tractieregeling
en de lampjes terug te stellen door de pro-
cedures in “Terugstellen ” op pagina 3-21 te
volgen.
ABS
1. Controlelampje tractieregeling “TCS”
2. Waarschuwingslampje motorstoring “”
3. Modusweergave tractieregeling
3
2
1
U23PD2D0.book Page 7 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 23 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
3
DAU38624
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
je kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON ” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uit-
gaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem. (Zie pagina 3-13 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesys-
teem.)
DAU49606
Multifunctionele meter
WAARSCHUWING
DWA12422
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het aanbrengen van wijzigingen tijdens
het rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.De multifunctionele meter biedt de volgen-
de voorzieningen:
een snelheidsmeter
een toerenteller
een kilometerteller
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het laatste segment van de brandstof-
niveaumeter begon te knipperen)
een klok
een brandstofniveaumeter
een weergave luchtaanzuigtempera-
tuur
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
een weergave voor het brandstofver-
bruik (functies voor huidig en gemid-
deld verbruik)
1. Toerenteller
2. Modusweergave tractieregeling
3. Weergave koelvloeistoftemperatuur/weerga- ve inlaatluchttemperatuur/weergave huidige
brandstofverbruik/weergave gemiddelde
brandstofverbruik
4. Snelheidsmeter
5. Brandstofniveaumeter
6. Rijmodusweergave
7. Klok
8. Rechter instelknop
9. Linker instelknop
10.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre- serve
11.Schakelaar tractieregeling
1
2
3
5
6
78
9
10
4
11
U23PD2D0.book Page 8 Monday, August 1, 2011 1:32 PM
Page 24 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
3
een rijmodusweergave (die de gese-
lecteerde rijmodus aangeeft)
een modusweergave voor de tractiere-
geling (die de geselecteerde modus
van de tractieregeling aangeeft)
een voorziening voor zelfdiagnose
een regelmodus voor de helderheid
van het LCD-display en de toerenteller
Met de insteltoetsen links en rechts, die zich
onder het display bevinden, kunt u de instel-
lingen in de multifunctionele meter regelen
of wijzigen.
OPMERKING
Om de toetsen links en rechts te kun-
nen gebruiken moet de sleutel naar
“ ON ” worden gedraaid, met uitzonde-
ring van de helderheidsmodus.
Alleen voor Groot-Brittannië : Om te
wisselen tussen de kilometer- en mij-
lenweergave van de snelheidsmeter
en de kilometerteller/ritteller/verbruiks-
meter houdt u de linkertoets minstens
twee seconden lang ingedrukt.
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de be-
stuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON ” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.LET OP
DCA10031
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 7750 tpm en hoger
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de linkertoets wisselt
de weergave tussen de kilometertellermo-
dus “ODO ” en de rittellermodi “TRIP 1 ” en
“ TRIP 2 ”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODOOPMERKINGBij het selecteren van “TRIP 1 ” of “ TRIP 2 ”
knippert het display vijf seconden lang.Als nog ca. 3.9 L (1.03 US gal, 0.86 Imp.gal)
brandstof in de brandstoftank aanwezig is,
wisselt de weergave automatisch naar
“ TRIP F ”, de brandstofreserve-ritteller, en
wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. Wanneer u nu de linkertoets
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
12
1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre- serve
2. Linker instelknop
2
1
U23PD2D0.book Page 9 Monday, August 1, 2011 1:32 PM