WAARSCHUWING!(Vervolgd)
ESC kan geen ongelukken voor-
komen, ook niet de ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen
die het gevolg zijn van het verlies
van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aan-
gepast aan de omstandigheden.
Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorko-men!
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ESC nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Bedrijfsmodi van de ESC De schakelaar "ESC Off"
(ESC uit) bevindt zich in de
middelste rij schakelaars,
naast de schakelaar voor de
waarschuwingsknipperlichten. ESC aan
Dit is de normale instelling voor het
ESC op auto's met tweewielaandrij-
ving. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESC systeem zich in deze
modus. Deze modus dient te worden
gebruikt onder bijna alle rijomstan-
digheden. Het ESC mag alleen om
specifieke redenen worden uitgescha-
keld, zoals hieronder vermeld.
ESC gedeeltelijk uit
Deze instelling bereikt u door kort op
de toets "ESC OFF" (ESC uit) tedrukken.
In de functie "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) is het TCS-gedeelte van het
ESC uitgeschakeld, behalve de func-
tie "beperkte slip", zoals beschreven
in het hoofdstuk over TCS. Het
controle-/storingslampje ESC brandt.
In de functie "Partial off" (Gedeelte-
lijk uit) werkt het ESC zonder motor-
koppelregeling. Deze instelling is be-
doeld voor situaties waarin het
voertuig zich in diepe sneeuw, zand of
gravel bevindt en waar de wielen snel-
ler moeten draaien dan het ESC nor-
maal gesproken zou toestaan, om
weer grip te krijgen. Om het ESC weerin te schakelen, drukt u kort op de
toets "ESC OFF" (ESC uit). Hierdoor
wordt de normale bedrijfsmodus
"ESC On" (ESC aan) hersteld. OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rij-
den met sneeuwkettingen, bij het
wegrijden in diepe sneeuw, zand of
grind te verbeteren, is het raad-
zaam de functie "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) in te schakelen door
kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit) te drukken. Wanneer er geen
reden meer is om de functie "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) te ge-
bruiken, drukt u kort op de toets
"ESC OFF" (ESC uit) om het ESC
weer in te schakelen. Dit kunt u
doen terwijl de auto rijdt.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESC-modus is de
ESC-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die het
ESC-systeem biedt, neemt hierdooraf.
265
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Rommel
op de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage
spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde
spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verliezen.
Bij een ongelijke bandenspanning
aan beide zijden van de auto kan
deze naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de
juiste spanning (voor koude ban-
den) zijn.
Brandstofbesparing
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver- korten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen
moet worden. Door een te lage ban-
denspanning wordt ook de rolweer-
stand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
tot comfortabele rijeigenschappen. Bij
een te hoge bandenspanning rijdt de
auto schokkerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNINGEN
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
U dient minstens één keer per maand
de bandenspanning te controleren en,
indien nodig, aan te passen; ook dient
u de banden dan op slijtage of "zicht-
bare schade te controleren. Gebruik
een zakmeter van goede kwaliteit om
de bandenspanning te controleren.
Een visuele schatting van de spanning
volstaat niet. Radiaalbanden lijken
soms de juiste spanning te hebben,
terwijl dat niet het geval is.
LET OP!
Plaats na het controleren of aanpas-
sen van de bandenspanning altijd de
ventieldop terug. Hierdoor voor-
komt u dat het ventiel beschadigd
raakt door binnendringend vocht ofvuil.
De op het plaatje aangegeven banden-
spanningswaarden gelden altijd voor
"koude banden". Dit zijn banden van
een auto waarmee minstens 3 uur niet
is gereden, of waarmee minder dan
1,6 km is gereden na een stilstand van
3 uur. De spanning van een koude
band mag nooit hoger zijn dan de
maximumspanning die op de zijkant
van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, omdat de bandenspan-
ning varieert met de temperatuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 0,07 bar per 7 °C temperatuur-
verandering. Denk hieraan als u de
druk meet in een verwarmde garage,
vooral in de winter.
267
9. Neem het einde van de pluskabel (+)los van de positieve (+)accupool
van het voertuig met de ontladenaccu.
Wanneer uw auto vaak met behulp
van hulpstartkabels moet worden ge-
start, dient u de accu en het laadsys-
teem door een erkende dealer te laten
controleren.LET OP!
Accessoires die u op de aansluitcon-
tacten kunt aansluiten, ontvangen
stroom van de accu, ook wanneer u
ze niet gebruikt (bijv. mobiele tele-
foons, etc.). Wanneer u deze acces-
soires lang genoeg aangesloten laat,
raakt de accu zover ontladen dat de
levensduur ervan achteruitgaat
en/of dat u de motor niet meer kuntstarten.
EEN VASTZITTENDE
AUTO WEER VRIJKRIJ-GEN
Wanneer u met de auto vast komt te
zitten in modder of sneeuw, kunt u de
auto meestal door een heen en weer gaande beweging los krijgen. Draai
het stuurwiel links- en rechtsom om
de voorwielen vrij te maken. Beweeg
de versnellingshendel vervolgens heen
en weer tussen DRIVE en REVERSE.
Druk het gaspedaal net voldoende in
om de heen en weer gaande beweging
van de auto op gang te houden, zon-
der dat de wielen doorslippen.
LET OP!
Het overmatig laten oplopen van het
toerental van de motor of het laten
doorslippen van de wielen kan lei-
den tot oververhitting en beschadi-
ging van de transmissie. Laat de mo-
tor minstens één minuut stationair
draaien met de keuzehendel in
NEUTRAL na de auto vijf keer heen
en weer bewogen te hebben. U voor-
komt zo oververhitting en vermin-
dert het risico op een versnellings-
bakdefect terwijl u lange tijd bezig
bent een auto vrij te krijgen.
OPMERKING:
Bij het wegrijden in diepe sneeuw,
zand of grind kunt u de tractie van
de auto verbeteren door het elek-
tronische stabiliteitsprogramma (ESP) in de functie "Partial Off"
(Gedeeltelijk uit) te zetten. Raad-
pleeg voor meer informatie "Elek-
tronisch remsysteem" onder "Star-
ten en bedienen".
LET OP!
Wanneer u een vastzittende auto
heen en weer beweegt door snel te
schakelen tussen DRIVE en RE-
VERSE, mogen de wielen nooit
sneller ronddraaien dan 24 km/u
omdat anders schade kan ont-
staan aan de aandrijflijn.
Te veel gas geven leidt tot door-
slippen van de wielen, waardoor
de versnellingsbak beschadigd
kan raken en de auto zichzelf ver-
der ingraaft. Bovendien kunnen
de banden schade oplopen. Laat
de wielen niet met meer dan
48 km/u doorslippen (de trans-
missie schakelt niet op).
307
BOORDDIAGNOSESYS-
TEEM — OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavan-
ceerd diagnosesysteem dat OBD II
heet (On-Board Diagnostic). Dit sys-
teem bewaakt de regelsystemen voor
uitlaatgasemissie, de motor en de au-
tomatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brand-
stof besparen en lage emissiewaarden
hebben die aan de strengste eisen vol-doen.
Als een van deze systemen onderhoud
nodig heeft, zorgt het boorddiagnose-
systeem (OBD) ervoor dat het "sto-
ringslampje" (MIL) gaat branden.
Daarnaast slaat het systeem diagnos-
tische codes en andere gegevens op die
de onderhoudstechnicus kunnen hel-
pen bij het uitvoeren van reparaties.
Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt
u toch best zo spoedig mogelijk uw
erkende dealer opzoeken voor repara-tie.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden meteen brandend storingslampje
(MIL), kan het emissieregelsys-
teem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer ver-
bruiken en niet optimaal draaien.
De auto moet naar de garage om
emissietests te kunnen uitvoeren.
Als het storingslampje (MIL)
knippert terwijl de motor draait,
treden schade aan de katalysator
en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
VERVANGINGSONDER- DELEN
Het gebruik van originele onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud
en voor reparaties wordt ten zeerste
aanbevolen om zeker te zijn van de
gespecificeerde prestaties. Schade en
storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan ori-
ginele onderdelen voor onderhoud en
reparaties worden niet gedekt door de
garantie van de fabrikant. ONDERHOUDSPROCE- DURES
De volgende pagina's bevatten de vereiste
onderhoudswerkzaamheden
zoals vastgesteld door de fabrikant
van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die ge-
noemd zijn in het onderhoudsschema
zijn er nog andere componenten die
op een later tijdstip onderhouden of
vervangen moeten worden.
LET OP!
Het niet goed onderhouden van uw voertuig of het achterwege la-
ten van benodigde beurten en re-
paraties kan leiden tot duurdere
reparaties, schade aan andere on-
derdelen of slechtere prestaties
van het voertuig. Laat mogelijke
storingen onmiddellijk onderzoe-
ken door een erkende dealer of
een erkend garagebedrijf.
(Vervolgd)
315
OPMERKING:
De levensduur van ruitenwisser-
bladen is afhankelijk van de geo-
grafische regio en de gebruiksfre-
quentie. Voorbeelden van slechte
werking van de ruitenwisserbla-
den zijn: klapperen, (water)sporen
en natte plekken. Wanneer een van
deze symptomen zich voordoet,
reinig de ruitenwisserbladen of
vervang deze indien nodig.
Vloeistof voor ruitenwisser bijvullen
De sproeiers van de voorruit, achter-
ruit en koplampen gebruiken het-
zelfde vloeistofreservoir. Het bevindt
zich in de motorruimte en moet regel-
matig worden gecontroleerd op het
juiste vloeistofpeil. Vul het reservoir
met een ruitensproeieroplossing (geen
antivries) en laat het systeem enkele
seconden werken om al het restwater
weg te spoelen.
Als u het sproeivloeistofreservoir bij-
vult, breng dan een beetje vloeistof op
een doekje aan en veeg de ruitenwis-
sers ermee schoon. Dat verbetert dewiswerking.
Om te voorkomen dat uw ruitensproei-
ersysteem bij koud weer bevriest, moet
u een oplossing of mengsel kiezen dat
de temperatuurverschillen in uw kli-
maat aankan of beter. Deze informatie
kunt u op de meeste flessen met ruiten-
sproeiervloeistof vinden.Als het controlelampje voor de sproei-
vloeistof brandt, kan het sproeivloei-
stofreservoir met 4 liter sproeivloei-
stof worden gevuld.WAARSCHUWING!
De sproeivloeistoffen die in de han-
del verkrijgbaar zijn, kunnen ont-
branden. Ze kunnen ontvlammen en
brandwonden veroorzaken. Pas
daarom goed op als u het reservoir
bijvult of in de buurt van het reser-
voir werkt.
Als de motor eenmaal is warm ge-
draaid, laat dan de ruitverwarming
een paar minuten werken om de kans
op vlekken of bevriezen van de vloei-
stof op de koude voorruit te beperken.
Gebruik van sproeivloeistof voor alle
jaargetijden of een gelijkwaardig pro-
duct, verdund met water zoals aange-
geven op de fles, draagt bij aan de reinigingsactie, verlaagt het vriespunt
zodat de leidingen niet verstoppen en
is niet schadelijk voor de lak of bekle-ding. KOELSYSTEEM
WAARSCHUWING!
Als u werkzaamheden gaat ver-
richten in de buurt van de radia-
torventilator, moet u de kabel van
de ventilatormotor loskoppelen of
de contactschakelaar in de stand
OFF zetten. De ventilator is tem-
peratuurgeregeld en kan op elk
moment gaan draaien als de con-
tactschakelaar in de stand ONstaat.
Hete koelvloeistof (antrivries) en
stoom uit de radiateur kunnen
ernstige brandwonden veroorza-
ken. Als u stoom van onder de
motorkap hoort of ziet komen,
mag u de motorkap pas openen
nadat de radiator voldoende is af-
gekoeld. Open nooit de vuldop
van het expansiereservoir als de
radiator heet is.
322
Controle van koelvloeistof
Controleer de koelvloeistof (antivries)
elk jaar (bij voorkeur voordat de vorst
invalt). Als de koelvloeistof (anti-
vries) vuil of roestig lijkt, moet het
systeem worden afgetapt, doorge-
spoeld en daarna met nieuwe koel-
vloeistof worden gevuld. Controleer of
de voorzijde van de aircocondensor
vrij is van insectenresten, bladeren,
enz. Spuit de voorzijde van de con-
densor indien nodig voorzichtig verti-
caal vanaf de bovenkant schoon met
een tuinslang.
Controleer de slangen van het expan-
siereservoir op brosheid, scheurtjes,
insnijdingen en vloeistofdichte aan-
sluiting aan reservoir- en radiateur-
zijde. Controleer het hele systeem oplekkage.
Controleer, wanneer de motor op be-
drijfstemperatuur is (en uitstaat), of
de radiatordop luchtdicht afsluit door
een kleine hoeveelheid koelvloeistof
(antivries) via de aftapopening van de
radiator te laten uitstromen. Als de
dop goed afsluit, begint de koelvloei-
stof (antivries) uit het expansiereser-
voir te stromen. VERWIJDER DERADIATORDOP NIET ALS HET
KOELSYSTEEM HEET IS.
Koelsysteem – leegmaken,
spoelen en bijvullen
Reinig het koelsysteem met een be-
trouwbaar reinigingsmiddel als de
koelvloeistof (antivries) vuil is of als
er veel bezinksel aanwezig is. Voer
daarna een grondige spoelbeurt uit
om alle afzettingen en chemicaliën te
verwijderen. Voer afgewerkte koel-
vloeistof (antivries) op de juiste wijzeaf.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
Keuze van koelvloeistof
Gebruik uitsluitend door de fabrikant
aanbevolen koelvloeistof (antivries).
Zie "Vloeistoffen, Smeermiddelen en
Originele Onderdelen" in "Onder-
houd van uw voertuig" voor meer in-formatie.
LET OP!
Het mengen van koelvloeistof
(antivries) met andere dan de ge-
specificeerde HOAT-koelvloeistof
(antivries) kan beschadiging van
de motor veroorzaken en de be-
scherming tegen roest verminde-
ren. Als u in een noodsituatie een
andere dan de HOAT-
koelvloeistof (antivries) aan het
koelsysteem hebt toegevoegd, is
het verstandig deze zo snel moge-
lijk te vervangen door de gespeci-
ficeerde koelvloeistof (antivries).
Gebruik geen leidingwater of
koelvloeistoffen (antivries) op ba-
sis van alcohol. Gebruik geen
anticorrosie-additieven of andere
producten, omdat deze mogelijk
niet geschikt zijn voor de ge-
bruikte koelvloeistof (antivries)
en de radiator kunnen verstop-pen.
(Vervolgd)
323
LET OP!(Vervolgd)
Deze auto is niet ontworpen voor
het gebruik van motorkoelvloei-
stof (antivries) op basis van pro-
pyleenglycol. Het gebruik van
motorkoelvloeistof (antivries) op
basis van propyleenglycol wordtafgeraden.
Koelvloeistof bijvullen
De motor van uw auto wordt gekoeld
met een verbeterde koelvloeistof (an-
tivries) die grotere onderhouds-
intervallen mogelijk maakt. Deze
koelvloeistof kan maximaal vijf jaar
of 168.000 km gebruikt worden vóór
verversing. Gebruik altijd dezelfde
koelvloeistof (antivries). Daarmee
voorkomt u dat dit verlengde onder-
houdsinterval wordt verkort.
Bij het toevoegen van koelvloeistof
(antivries), moet een mengsel van ge-
demineraliseerd water en PARAFLU
UP* in een mengverhouding van mi-
nimaal 50% worden gebruikt dat vol-
doet aan kwalificatie FIAT 9.55523
antivries/koelvloeistof of een gelijk-
waardig product. Gebruik hogere concentraties (maximaal 70 %) als
temperaturen lager dan -37 °C wor-
den verwacht.
Gebruik uitsluitend zeer zuiver water,
zoals gedistilleerd of gede-ioniseerd
water, voor het verdunnen van de
koelvloeistof (antivries). Water van
lagere kwaliteit kan de corrosiebe-
scherming van het motorkoelsysteem
verminderen.
Het is de taak van de eigenaar van de
auto om de concentratie van de koel-
vloeistof aan te passen aan de buiten-
temperatuur. OPMERKING:
Het mengen van verschillende ty-
pen motorkoelvloeistof (antivries)
verkort de levensduur van de koel-
vloeistof (antivries) en leidt tot
kortere verversingsintervallen. Radiatordop
Draai de vuldop goed vast, zodat
wordt voorkomen dat er koelvloeistof
(antivries) wordt gemorst en u zeker
kunt zijn dat de koelvloeistof (anti-
vries) terugloopt naar de radiator van
het expansiereservoir.Controleer de vuldop en reinig deze
grondig wanneer er afzettingen zijn
op het sluitvlak.
WAARSCHUWING!
De waarschuwing "DO NOT
OPEN HOT" (NIET OPENEN,
HEET) vormt een veiligheidsaan-
duiding. Vul geen koelvloeistof
(antivries) bij als de motor over-
verhit is. Draai nooit de vuldop los
om een oververhitte motor te laten
afkoelen. Door de hitte komt het
koelsysteem onder druk te staan.
Om brandwonden en ander letsel
te vermijden, mag u nooit de vul-
dop verwijderen van een koelcir-
cuit dat heet is of onder drukstaat.
Gebruik geen andere radiatordop
dan degene die voor uw auto is
gespecificeerd. Dit kan leiden tot
persoonlijk letsel of motorschade.
Afvoeren van gebruiktekoelvloeistof
Afgewerkte koelvloeistof (antivries)
op basis van ethyleenglycol is een af-
valstof die conform de voorschriften
moet worden afgevoerd. Raadpleeg de
324
gemeentelijke instanties over de juiste
wijze van afvoeren. Om inslikken
door kinderen of dieren te voorko-
men, dient u koelvloeistof (antivries)
met ethyleenglycol nooit in open va-
ten of houders te bewaren. Laat de
vloeistof ook nooit in plassen op de
grond terechtkomen. Schakel onmid-
dellijk medische hulp in als een kind
of huisdier koelvloeistof heeft inge-
slikt. Verwijder gemorste vloeistof on-middellijk. Koelvloeistofpeil
In het expansiereservoir kunt u snel
en duidelijk controleren of er vol-
doende koelvloeistof in het koelsys-
teem aanwezig is. Wanneer de motor
koud is, moet het peil van de motor-
koelvloeistof (antivries) in het expan-
siereservoir tussen het minimum- en
maximumpeil op het reservoir liggen.
Omdat de radiator normaal gespro-
ken volledig gevuld blijft, is het niet
nodig de radiatordop te verwijderen,
tenzij u het koelvloeistofgehalte (anti-
vriesgehalte) wilt controleren of de
motorkoelvloeistof (antivries) wilt
verversen. Maak uw monteur hierop
attent. Zolang de bedrijfstemperatuurvan de motor in orde is, hoeft u het
expansiereservoir slechts eenmaal per
maand te controleren.
Als de koelvloeistof (antivries) moet
worden bijgevuld, doet u dit via de
vulopening van het expansiereservoir.
Vul nooit te veel vloeistof bij.
VoorzorgsmaatregelenOPMERKING:
Wanneer u na enkele kilometers
de auto tot stilstand brengt, ziet u
mogelijk waterdamp opstijgen
vanuit de voorzijde van het motor-
ruimte. Dit is meestal het gevolg
van een hoge luchtvochtigheid, of
van regen of sneeuw die op de ra-
diator is achtergebleven en ver-
dampt wanneer de thermostaat-
klep opengaat, zodat er hete
koelvloeistof (antivries) in de radi-
ator kan stromen.
Wanneer bij een inspectie van de mo-
torruimte blijkt dat de radiator en de
slangen geen defecten vertonen, kunt
u gerust met de auto gaan rijden. De
damp zal snel verdwijnen.
Vul niet te veel vloeistof bij in het
expansiereservoir. Controleer het koelvloeistofgehalte
(antivriesgehalte) in de radiator en
in het expansiereservoir. Als de
koelvloeistof (antivries) moet wor-
den bijgevuld, moet ook de inhoud
van het expansiereservoir worden
beschermd tegen bevriezing.
Als u regelmatig koelvloeistof (an- tivries) moet bijvullen of het vloei-
stofpeil in het expansiereservoir
niet daalt wanneer de motor af-
koelt, moet het koelsysteem door
middel van een druktest op lekkage
worden gecontroleerd.
Zorg altijd voor een concentratie van minimaal 50% motorkoelvloei-
stof (antivries) en gedistilleerd wa-
ter, voor optimale corrosiebescher-
ming van de aluminium onderdelen
van uw motor.
Controleer of de overloopslangen van de radiator en het expansiere-
servoir niet gedeukt of geblokkeerdzijn.
Houd de voorzijde van de radiator schoon. Als uw auto is uitgerust met
airconditioning, reinig dan ook de
voorzijde van de condensor.
325