gas- en koppelingspedalen (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) naar
de bestuurder toe of verder van de
bestuurder af worden geplaatst zodat
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel wordt verkregen.
De schakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van de stuurkolom.
Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto).
Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen terwijlhet contact uit staat.
U kunt de pedalen echter nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) of de cruise- control is ingeschakeld. De
volgende berichten verschijnen in
modellen uitgerust met het Elektro-
nisch voertuiginformatiesysteem
(EVIC) als men probeert de peda-
len af te stellen als het systeem is
afgesloten (“Afstelbaar pedaal bui-
ten werking — Cruisecontrol inge-
schakeld” of “Afstelbaar pedaal
buiten werking — Voertuig in ach-teruit”).
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening
worden beschadigd. De pedalen
kunnen niet vrij bewegen als deze
worden gehinderd door obstakels.WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet in een rijdend
voertuig. U kunt zo de controle over
het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken. Verstel de pedalen al-
leen als het voertuig is geparkeerd.
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Indien ingeschakeld neemt de elektro-
nische snelheidsregeling bij snelheden
boven 40 km/u de werking van het
gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische
snelheidsregeling bevinden zich aan
de rechterzijde van het stuurkolom. OPMERKING:
Om de correcte werking te waar-
borgen, is de elektronische snel-
heidsregeling zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
Schakelaar verstelbare pedalen
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
138
wordt het huidige kanaal of de hui-
dige kanaalknop kortstondig verlicht.
3. Licht – De verlichting van de af-
standsbediening in- of uitschakelen.
De verlichting van de afstandsbedie-
ning gaat na vijf seconden automa-
tisch uit.
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm -
geeft aan welk kanaal wordt geregeld
met de afstandsbediening. Als de keu-
zeschakelaar op kanaal 1 staat, regelt
de afstandsbediening de functies van
kanaal 1 van de hoofdtelefoon (rech-
terkant van het scherm). Als de keu-
zeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt
de afstandsbediening de functies van
kanaal 2 van de hoofdtelefoon (lin-
kerkant van het scherm). 5.►► – In radiomodus: druk hierop
om de volgende zender te zoeken. In
diskmodi: druk hierop en houd de
toets ingedrukt om snel vooruit te
spoelen door het huidige audionum-
mer of videohoofdstuk. In menumodi:
gebruik deze toets voor menunaviga-tie. 6. ▼ / Prev – In radiomodus: druk
hierop om de vorige zender te selecte- ren. In diskmodi: druk hierop om te-
rug te gaan naar het begin van het
huidige of vorige audionummer of vi-
deohoofdstuk. In menumodi: gebruik
deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te
keren naar het hoofdmenu van de
dvd-disk, om een audio- of videosa-
tellietzender uit de lijst zenders te kie-
zen of de afspeelfuncties (SCAN/
RANDOM (scannen of willekeurig
afspelen) van een cd) te kiezen. 8.
► / || (Afspelen/Pauzeren) – af-
spelen van disk starten/hervatten of
pauzeren. 9. ■(Stop) – Stoppen met afspelen
van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luiste-
ren naar de radio wordt de volgende
of vorige voorkeurzender op de radio
geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluiste-
ren van gecomprimeerde audio op een
gegevensdisk kiest u met PROG Up de
volgende map en met PROG Down de
vorige map. Bij het beluisteren van
een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest u met PROG Up de volgende cd
en met PROG Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het ge-
luid van het geselecteerde kanaal naar
de hoofdtelefoon te dempen.
12. SLOW – Druk hierop om een dvd
langzaam af te spelen. Druk op afspe-
len (
►) om het afspelen met de nor-
male snelheid te hervatten.
13. STATUS – Druk hierop om de
huidige status te tonen.
14. MODE – Druk hierop om de mo-
dus van het geselecteerde kanaal te
veranderen. Zie het hoofdstuk "Mo-
duskeuze" van deze handleiding voor
meer informatie over het wijzigen vanmodi.
15. SETUP – Druk terwijl een video-
modus actief is op de toets SETUP om
toegang te krijgen tot de schermin-
stellingen te gaan (zie hoofdstuk over
de scherminstellingen) en vervolgens
het menu voor dvd-instellingen te
openen door op de menutoets op de
radio te drukken. Wanneer een disk in
de dvd-speler (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) zit, de modus
VES™ is gekozen en de disk is ge-
213
standsbediening te drukken. Deze in-
stellingen bepalen de weergave van
het beeld op het scherm. De fabrieks-
instellingen zijn bedoeld voor opti-
male weergave,waardoor het onder
normale omstandigheden niet nodig is
deze instellingen te wijzigen.
Om de instellingen te wijzigen drukt u
op de navigatietoetsen van de af-
standsbediening (▲,▼ ) om een optie
te selecteren en drukt u vervolgens op
de navigatietoetsen van de afstands-
bediening ( ►,◄ ) om de waarde van
de geselecteerde optie te wijzigen. Om
alle standaardwaarden van de instel-
lingen te herstellen, kiest u de menuo-
ptie Default Settings (Standaardin-
stellingen) en drukt u op de ENTER-
toets van de afstandsbediening.
De diskfuncties regelen de instellin-
gen van de externe dvd-speler (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) voor
de dvd die in de externe speler wordtbekeken. Luisteren naar audio met geslotenscherm
Alleen luisteren naar het audiodeel
van het kanaal, met het scherm geslo-ten:
Stel het geluid in op de gewenste
bron en het gewenste kanaal.
Sluit het beeldscherm.
Om de huidige audiomodus te wij- zigen drukt u op de toets MODUS
van de afstandsbediening. Hier-
door wordt automatisch de vol-
gende beschikbare audiomodus ge-
selecteerd zonder het menu Mode
Select (Modus kiezen) te gebruiken.
Als het scherm weer wordt ge- opend, gaat het beeldscherm auto-
matisch aan en wordt het juiste
schermmenu of medium weergege-ven.
Als het scherm is gesloten en u geen
geluid hoort, controleer dan of hoofd-
telefoon is ingeschakeld (het lampje
ON brandt) en de keuzeschakelaar
van de hoofdtelefoon op het gewenste
kanaal staat. Wanneer de hoofdtele-
foon is ingeschakeld, druk dan op de
aan/uit-toets van de afstandsbedie- ning om het geluid in te schakelen.
Indien u nog steeds niets hoort, con-
troleer dan of de batterijen in de
hoofdtelefoons niet leeg zijn. Diskformaten
De VES™ dvd-speler kan de vol-
gende soorten disks afspelen (door-
snede 120 mm of 80 mm):
Dvd-videodisks (MPEG-2 video-
compressie) (zie opmerkingen over
dvd-regiocodes)
Dvd-muziekdisks (uitsluitend 2-kanaals geluidsuitgang)
Audio-Compact Discs (cd's)
Data-cd's met gecomprimeerde mp3- en wma-audiobestanden
Video-cd's (MPEG-1 videocom- pressie)
Dvd-regiocodes
De VES™ dvd-speler en een vele dvd-
disks hebben een code volgens geo-
grafische regio. Deze regiocodes moe-
ten overeenkomen; anders wordt de
disk niet afgespeeld. Als de regiocode
van de dvd-disk niet overeenstemt
219
Vervang nooit de thermostaat vooreen zomer- of wintertype. Wanneer
vervanging noodzakelijk is, mag
UITSLUITEND het gespecificeerde
type thermostaat worden inge-
bouwd. Andere modellen kunnen
onvoldoende koelprestaties leveren
en een hoger brandstofverbruik en
hogere emissiewaarden teweeg-
brengen.
REMMEN
Om altijd optimale remprestaties te
waarborgen, moeten alle onderdelen
van het remsysteem regelmatig wor-
den gecontroleerd. Raadpleeg "On-
derhoudsschema" voor de juiste on-derhoudsintervallen.
WAARSCHUWING!
Rijden met ‘slippend rempedaal’ is
gevaarlijk en kan ongevallen veroor-
zaken. Rijden met de voet op het
rempedaal veroorzaakt abnormaal
hoge remtemperaturen, verhoogt de
slijtage van de remblokken en kan
leiden tot het uitvallen van het rem-
systeem. Dan heeft u in noodgeval-
len niet het volledige remvermogen
tot uw beschikking.
Hoofdremcilinder – Controle vanremvloeistofpeil
Het vloeistofpeil in de hoofdremcilin-
der moet regelmatig worden gecon-
troleerd bij werkzaamheden aan de
motor, of direct zodra het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem
aangeeft dat er sprake is van een sto-ring.
Maak de bovenzijde van de hoofd-
remcilinder schoon voordat u de re-
servoirdop van de hoofdremcilinder
verwijdert. Vul vloeistof bij tot het peil
tot aan het "FULL"-merkteken aan
de zijkant van het reservoir staat. Overvullen van remvloeistof moet
worden voorkomen, omdat de vloei-
stof dan naar het remsysteem kanweglekken.
Vul voldoende remvloeistof bij tot het
peil correct is volgens de beschrijving
op het remvloeistofreservoir. Het is bij
schijfremmen een normaal verschijn-
sel dat het vloeistofpeil daalt naar-
mate de remblokken verder slijten.
Een laag vloeistofpeil kan echter ook
worden veroorzaakt door lekkage.
Controle is in elk geval noodzakelijk.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant
aanbevolen remvloeistof. Zie "Vloei-
stoffen, Smeermiddelen en Originele
Onderdelen" in "Onderhoud van uw
voertuig" voor meer informatie.
326