Page 49 of 215

45
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij
regen en/of bij grote verschillen in interi-
eur- en buitentemperatuur, raden wij u de
volgende procedure aan om het beslaan
van de ruiten te voorkomen:
❒draai de knop Ain het rode vlak;
❒schakel de luchtrecirculatie uit door de
knop Din te drukken (lampje op de
knop gedoofd);
❒draai de knop Cin stand -met de
mogelijkheid stand
®in te schakelen
als de ruiten niet beslaan;
❒draai de knop Bop de 2esnelheid.
BELANGRIJK De airconditioning is zeer
bruikbaar om het beslaan van de ruiten
te voorkomen bij een hoge luchtvochtig-
heid, omdat de in het interieur gevoerde
lucht wordt ontvochtigd.ONTWASEMING/
ONTDOOIING ACHTERRUIT
EN BUITENSPIEGELS fig. 38
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de knop Avoor het inschake-
len van deze functie: als deze functie wordt
ingeschakeld, gaat het lampje op de knop
branden.
De functie is voorzien van een tijdscha-
keling, waardoor de functie na 20 minuten
automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt
de functie eerder uitschakelen door nog-
maals de knop Ain te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of an-
dere plaatjes op de elektrische weer-
standsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging van de ach-
terruitverwarming te voorkomen.
fig. 38F0M0038m
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een
stand gekozen worden waarbij het com-
fort optimaal blijft.
BELANGRIJK De airconditioning kan
goed gebruikt worden om de ruiten snel-
ler te ontwasemen, omdat de lucht wordt
ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen in
zoals hiervoor beschreven en schakel de
airconditioning in door de knop Ein te
drukken; het lampje op de knop gaat bran-
den.
Page 50 of 215

46
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ONDERHOUD VAN
HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning
1 keer per maand gedurende 10 minuten
in. Laat voor het zomerseizoen de wer-
king van de airconditioning door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
De airconditioning maakt
gebruik van het koelmiddel
R134a. Bij lekkage is dit mid-
del niet schadelijk voor het
milieu. Gebruik in geen geval andere
middelen, zoals R12, omdat anders
de componenten van het systeem
beschadigd kunnen worden.BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie
kunnen, afhankelijk van de werking van het
systeem (“verwarming” of “koeling”), de
gewenste omstandigheden sneller bereikt
worden.
Het is echter niet raadzaam deze functie
in te schakelen op regenachtige of koude
dagen, omdat dan de ruiten aan de bin-
nenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan. LUCHTRECIRCULATIE
INSCHAKELEN
Druk op de knop
•zodat het lampje
op de knop gaat branden.
Het verdient aanbeveling om de luchtre-
circulatie in te schakelen in de file of in tun-
nels. Hiermee wordt voorkomen dat ver-
vuilde lucht het interieur bereikt. Het is
niet raadzaam dit systeem langdurig te la-
ten werken, omdat anders, vooral als
u met meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
Page 51 of 215

47
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel fig. 39bedient u de
buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als
de contactsleutel in stand MARstaat.
Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat
ook de verlichting van het instrumenten-
paneel en van de bedieningsknoppen op
het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (DRL)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Draai, met de contactsleutel in stand MAR
de draaiknop in stand Ozet, wordt auto-
matisch de dagverlichting ingeschakeld; de
andere lampen en de interieurverlichting
blijven uitgeschakeld. De automatische in-
schakeling van de dagverlichtingkan wor-
den in- of uitgeschakeld via het menu op
het display (zie de paragraaf “Multifuncti-
oneel display en instelbaar multifunctio-
neel display” in dit hoofdstuk). Als de dag-
verlichting wordt uitgeschakeld, dan wordt
met de draaiknop in stand Ogeen enke-
le verlichting ingeschakeld.GROOTLICHT
Trek, als de draaiknop reeds in stand 2
staat, de hendel naar het stuurwiel (2eon-
vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
1branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel
wordt getrokken, dooft het grootlicht en
wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1
eon-
vergrendelde stand), ongeacht de stand van
de draaiknop. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje
1branden.
PARKEERLICHTEN
Wanneer, met uitgenomen contactsleutel
of in de stand STOP, de ring wordt ge-
draaid van de stand Onaar de stand 6,
gaan de parkeerlichten aan. Op het in-
strumentenpaneel gaat het controlelamp-
je 3branden.
fig. 39F0M0614m
DIMLICHT/BUITENVERLICHTING
Met de contactsleutel in de stand MAR,
draai de ring naar de stand
2. Bij inscha-
keling van de dimlichten gaan zowel de
dagverlichting als de dimlichten en de bui-
tenverlichting uit en aan. Op het instru-
mentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
Wanneer, met de contactsleutel in de
stand MAR, de ring naar voren wordt ge-
draaid van de stand Onaar de stand 6,
gaan de buitenverlichting, de kenteken-
verlichting en de D.R.L. dagverlichting (in-
dien aanwezig) aan als ze niet uitgescha-
keld zijn via de menu op de display.
De dagverlichting is een al-
ternatief voor het dimlicht tij-
dens het rijden overdag. Deze dagver-
lichting is in bepaalde landen verplicht
en waar niet verplicht, toegestaan.
ATTENTIE!
De dagverlichting is geen ver-
vanging voor het dimlicht tij-
dens het rijden in tunnels of in het don-
ker. Het gebruik van de dagverlichting
is afhankelijk van de wettelijke voor-
schriften van het land waarin u zich be-
vindt. Houdt u aan de voorschriften.
ATTENTIE!
Page 52 of 215

48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS fig. 40
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling rechter
richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het
controlelampje
¥of Î.
De richtingaanwijzers schakelen automa-
tisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Functie wisselen van rijbaan
Als u bij wisseling van rijstrook kort rich-
ting wilt aangeven, moet u de linker hendel
korter dan een halve seconde in de on-
vergrendelde stand zetten. De richting-
aanwijzer aan de gekozen zijde knippert
5 keer en dooft daarna automatisch.“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de con-
tactsleutel in stand STOPte draaien of
uit te nemen en de linker hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor
naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden,
tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Als de hendel wordt bediend, gaat het con-
trolelampje
3op het instrumentenpa-
neel branden en verschijnt er een bericht
op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes
en berichten”) gedurende de tijd dat de
functie actief blijft. Het lampje gaat bran-
den als de hendel voor het eerst bediend
wordt en blijft branden totdat de functie
automatisch uitschakelt. Telkens als de
hendel wordt bediend, wordt alleen de
inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuur getrokken.
MISTLAMPEN VOOR MET
CORNERING LIGHTS-FUNCTIE
Bij ingeschakeld dimlicht en bij een snel-
heid lager dan 40 km/h, wordt bij een gro-
te stuuruitslag of bij inschakeling van de
richtingaanwijzers, een lamp (ingebouwd
in de mistlamp) aan de binnenzijde van de
bocht ingeschakeld om het zichtveld ‘s
nachts te vergroten. De werking kan wor-
den in- of uitgeschakeld via het menu op
het display (zie de paragraaf “Functies dis-
play” in dit hoofdstuk).
fig. 40F0M0613m
Page 53 of 215

49
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 41kunt u de
ruitenwissers/-sproeiers en achterruit-
wisser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MARstaat.
De draaiknop van de rechter hendel kan
in vier standen worden gezet:
Oruitenwissers uitgeschakeld;
≤wissen met interval;
≥langzaam continu wissen;
¥snel continu wissen.
In stand A(onvergrendelde stand) wer-
ken de ruitenwissers, zolang u de hendel
met de hand in deze stand houdt. Als u de
hendel loslaat, springt deze direct weer te-
rug en schakelen de ruitenwissers auto-
matisch uit.Gebruik de ruitenwissers niet
om opgehoopte sneeuw of ijs
van de voorruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden
grijpt, als de ruitenwissers te zwaar
worden belast, de beveiliging in, die er-
voor zorgt dat de ruitenwissers enkele
seconden worden uitgeschakeld. Als
hierna de werking niet wordt hervat
(ook niet als de motor met de con-
tactsleutel opnieuw is gestart), wendt
u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Als de draaiknop in stand
≤staat, wordt
de slag van de ruitenwissers automatisch
aangepast aan de snelheid van de auto.BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.
fig. 41F0M0612m
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve se-
conde aangetrokken houdt, dan worden
in een handeling de ruitenwissers en de
ruitensproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, maken de ruiten-
wissers nog drie slagen.
Na 6 seconden volgt nog een extra reini-
gingsslag.
Page 54 of 215

50
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
fig. 41
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MARstaat.
De werking stopt als de hendel wordt los-
gelaten.
Als u de draaiknop van stand Oin stand
'zet, dan werkt de achterruitwisser als
volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwissers
voor niet zijn ingeschakeld;
❒synchroon (met de helft van de fre-
quentie van de ruitenwissers voor) als
de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld;
❒continu als de achteruit is ingeschakeld.Gebruik de achterruitwisser
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de achterruit te ver-
wijderen. In die omstandighe-
den grijpt, als de achterruitwisser te
zwaar wordt belast, de beveiliging in,
die ervoor zorgt dat de wisser enkele
seconden wordt uitgeschakeld. Als hier-
na de werking niet wordt hervat (ook
niet als de motor met de contactsleu-
tel opnieuw is gestart), wendt u dan tot
het Fiat Servicenetwerk.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor
de achteruit inschakelt, gaat automatisch
ook de achterruitwisser continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard duwt
(onvergrendelde stand), schakelt de ach-
terruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve se-
conde naar het dashboard geduwd houdt,
schakelt ook de achterruitwisser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het intelli-
gente wis-/wasprogramma ingeschakeld,
zoals bij de ruitenwissers voor.
Page 55 of 215

51
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR MET KANTELBAAR
LAMPENGLAS
U kunt het lampje in- en uitschakelen door
op de rechter of linker zijde van het lam-
penglas te drukken, zoals is afgebeeld in
fig. 43.
PLAFONDVERLICHTING
VOOR MET SPOTJES
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met de schakelaar A-fig. 44kunnen de pla-
fondlampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar A-fig. 44in het mid-
den, worden de lampjes Cen Din-/uit-
geschakeld bij het openen/sluiten van de
voorportieren.
Met de schakelaar A-fig. 44naar links ge-
drukt, blijven de lampjes Cen Daltijd uit-
geschakeld.
Met de schakelaar A-fig. 44naar rechts
gedrukt, blijven de lampjes Cen Daltijd
ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting
gaat geleidelijk.Met de schakelaar B-fig. 44bedient u de
spotjes; bij uitgeschakelde plafondverlich-
ting wordt met de schakelaar:
❒in linker stand, het spotje Cingescha-
keld;
❒in rechter stand, het spotje Dinge-
schakeld.
fig. 44F0M0065mfig. 43F0M0067m
Page 56 of 215

52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGE -
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Brandduurregeling
van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het don-
ker te vergemakkelijken, zijn er 2 brand-
duurregelingen (bepaalde uitvoeringen).
B
RANDDUURREGELING BIJ HET INSTAPPEN
De plafondlampjes gaan op de volgende
manier branden:
❒ongeveer 10 seconden tijdens het ont-
grendelen van de voorportieren;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen van
een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het vergren-
delen van de portieren.
De werking van de brandduurregeling
wordt onderbroken als de contactsleutel
in stand MARwordt gedraaid.B
RANDDUURREGELING BIJ HET UITSTAPPEN
Als de contactsleutel uit het start-/
contactslot wordt verwijderd, gaan de
plafondlampjes op de volgende manier
branden:
❒ongeveer 10 seconden binnen 2 minu-
ten na het uitzetten van de motor;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen van
een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het sluiten
van een portier.
De brandduurregeling schakelt automatisch
uit als de portieren worden vergrendeld. BELANGRIJK Controleer voordat u de
auto verlaat of beide schakelaars in de
middelste stand staan. Op deze manier
zullen de lampjes van de plafondverlichting
doven bij het sluiten van de portieren, en
voorkomt u dat de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de rechter stand
is blijven staan, schakelt de verlichting
15 minuten na het uitzetten van de motor
automatisch uit.