Page 145 of 215

141
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
HET IS NOODZAKELIJK
TE WETEN DAT:
De afdichtvloeistof bij buitentemperatu-
ren tussen −20 °C en +50 °C werkt.
De afdichtvloeistof heeft een houdbaar-
heidsdatum.
De compressor mag niet lan-
ger dan 20 minuten achter
elkaar worden ingeschakeld. Gevaar
voor oververhitting. De snelle repa-
ratieset is niet geschikt voor perma-
nente reparatie; de gerepareerde
banden mogen daarom slechts tijde-
lijk worden gebruikt.
ATTENTIE!
Als u een lekke band krijgt,
kan de band gerepareerd wor-
den als de diameter van het
lek niet groter is dan 4 mm.
Het is niet mogelijk lekken
aan de zijkanten van de
band te repareren. Gebruik de repa-
ratieset niet als de band beschadigd
is geraakt door het rijden met een
lege band.
ATTENTIE!
Bij schade aan de velg (zo-
danige vervorming van het
kanaal dat er lucht wegloopt) kan de
band niet gerepareerd worden. Ver-
wijder de eventueel in de band bin-
nengedrongen voorwerpen (schroe-
ven of spijkers) niet.
ATTENTIE!
Page 146 of 215

142
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
PROCEDURE VOOR HET
OPPOMPEN VAN DE BAND
De spuitbus bevat ethyleen-
glycol. Bevat latex: kan een
allergische reactie veroorzaken. Scha-
delijk bij inslikken. Irriterend voor de
ogen. Kan overgevoeligheid veroor-
zaken bij inademing en contact. Ver-
mijd contact met ogen, huid en kle-
ding. Spoel bij contact onmiddellijk
overvloedig met water. Vermijd bra-
ken bij inslikken, spoel de mond uit,
drink veel water en raadpleeg on-
middellijk een arts. Houd buiten het
bereik van kinderen. Het product
mag niet gebruikt worden door ast-
matische patiënten. Adem de dam-
pen niet in tijdens het vullen en op-
pompen. Raadpleeg onmiddellijk een
arts bij allergische reacties. Bewaar
de spuitbus in de daarvoor bestemde
ruimte, ver verwijderd van warmte-
bronnen. De afdichtvloeistof heeft
een houdbaarheidsdatum.
ATTENTIE!Vervang de spuitbus met de
afdichtvloeistof als deze da-
tum verstreken is. Spuitbussen
en afdichtvloeistof zijn scha-
delijk voor het milieu. Houdt u voor het
afvoeren van deze producten aan de
wettelijke normen.
Doe de handschoenen aan
die bij de snelle bandenre-
paratieset zijn geleverd.
ATTENTIE!
❒Trek de handrem aan. Draai de ven-
tieldop van de band los, neem de vul-
buis A-fig. 9uit en draai de ring Bop
het ventiel van de band;
fig. 9F0M0363m
Page 147 of 215

143
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
❒controleer of de schakelaar D-fig. 10
van de compressor in stand 0 (uitge-
schakeld) staat, start de motor, steek
de stekker E-fig. 11in de dichtstbij-
zijnde contactdoos en schakel de com-
pressor in door schakelaar D-fig. 10
in stand I(ingeschakeld) te zetten.
Pomp de band op tot de juiste ban-
denspanning is bereikt (zie de paragraaf
“Bandenspanning” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”). Controleer de bandenspanning op de
manometer F-fig. 10. Voor een nauw-
keurige aflezing moet de compressor
worden uitgeschakeld;
❒als u er niet in slaagt binnen 5 minuten
de bandenspanning op ten minste
1,5 bar te krijgen, koppel dan de com-
pressor los van het ventiel en de con-
tactdoos en verplaats vervolgens de au-
to ongeveer 10 meter naar voren of
naar achteren, zodat de afdichtvloeistof
in de band verdeeld wordt; pomp de
band vervolgens weer op;
❒als u er ook dan niet in slaagt om, bin-
nen 5 minuten na inschakeling van de
compressor, de spanning op ten minste
1,8 bar te brengen, mag niet verder
worden gereden, omdat de band te erg
beschadigd is en de reparatieset de ver-
eiste wegligging niet kan garanderen;
wendt u tot het Fiat Servicenetwerk;
❒als de band op de juiste spanning is ge-
bracht (zie de paragraaf “Bandenspan-
ning” in het hoofdstuk “Technische ge-
gevens”), vertrek dan onmiddellijk;
fig. 10F0M0202m
fig. 11F0M0203m
fig. 12F0M0364m
Plaats de sticker op een voor
de bestuurder goed zichtba-
re plaats om aan te geven dat de
band behandeld is met de snelle ban-
denreparatieset. Rijd voorzichtig
vooral in bochten. Rijd niet harder
dan 80 km/h. Vermijd bruusk accele-
reren en remmen.
ATTENTIE!
❒stop na ongeveer 10 minuten en con-
troleer opnieuw de bandenspanning;
vergeet niet de handrem aan te
trekken;
Als de bandenspanning on-
der 1,8 bar is gedaald, mag
niet verder worden gereden: de snel-
le reparatieset Fix&Go automatic
kan de vereiste wegligging niet ga-
randeren omdat de band te erg
beschadigd is. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
Page 148 of 215

144
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
❒als een spanning van ten minste 1,8 bar
wordt gemeten, herstel dan de correc-
te bandenspanning (met draaiende mo-
tor en aangetrokken handrem) en rijdt
verder;
❒rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbij-
zijnde werkplaats van het Fiat Service-
netwerk.
ALLEEN VOOR HET
CONTROLEREN
EN HERSTELLEN
VAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt
voor het herstellen van de bandenspan-
ning. Maak de snelkoppeling los en verbind
de koppeling direct met het ventiel van de
band fig. 13; op deze manier wordt de
spuitbus niet met de compressor verbon-
den en wordt de afdichtvloeistof niet in de
band gespoten. PROCEDURE VOOR HET
VERVANGEN VAN DE SPUITBUS
Ga als volgt te werk voor het vervangen
van de spuitbus:
❒maak de koppeling A-fig. 14los;
❒draai de te vervangen spuitbus linksom
en trek de spuitbus omhoog;
❒plaats de nieuwe spuitbus en draai de
spuitbus rechtsom;
❒sluit de koppeling Aaan op de spuitbus
en plaats de doorzichtige vulbuis Bin
het daarvoor bestemde vak.
U moet absoluut aangeven
dat de band is gerepareerd
met de snelle bandenreparatieset.
Overhandig de informatiefolder aan
het personeel dat de met de ban-
denreparatieset behandelde band
repareert.
ATTENTIE!
fig. 13F0M0365mfig. 14F0M0206m
Page 149 of 215

145
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
GLOEILAMP
VERVANGEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❒Als een lamp niet brandt, controleer
dan eerst of de zekering niet doorge-
brand is, voordat u de lamp vervangt:
zie voor de plaats van de zekeringen de
paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk;
❒controleer voordat u een lamp vervangt
of de contacten niet zijn geoxideerd;
❒vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en ver-
mogen;
❒als u een gloeilamp in de koplamp hebt
vervangen, controleer dan om veilig-
heidsredenen altijd of de afstelling nog
goed is.BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de
koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt
niet op een defect, maar is een natuurlijk
verschijnsel dat veroorzaakt wordt door
een lage temperatuur en de luchtvochtig-
heidsgraad, en verdwijnt snel als de kop-
lampen worden ingeschakeld. De aanwe-
zigheid van druppels aan de binnenzijde
van de koplamp duidt daarentegen op het
binnendringen van water: wendt u tot het
Fiat Servicenetwerk.
TYPEN GLOEILAMPEN
Op de auto zijn verschillende typen gloei-
lampen gemonteerd:A
Glasfittinglampen: deze zijn voorzien
van een klemfitting. Verwijder de lamp
door de lamp uit de houder te trekken.
BGloeilampen met bajonetfitting: ver-
wijder de lamp uit de houder door
hem iets in te drukken en linksom te
draaien.
CBuislampen: verwijder de lamp door
hem uit de veercontacten los te
maken.
D-EHalogeenlampen: verwijder de lamp
door de borgveer los te haken uit
de zitting. Halogeenlampen mag u uit-
sluitend aanraken op het me-
talen gedeelte. Als u de bol
met uw vingers aanraakt, zal
de lichtopbrengst van de lamp terug-
lopen en kan ook de levensduur be-
perkt worden. Als u de bol per onge-
luk toch hebt aangeraakt, moet u de
bol schoonwrijven met een doekje met
alcohol en daarna laten drogen.
Modificaties of reparaties
aan de elektrische installatie
die niet correct worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt gehou-
den met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storingen in
de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE!
Halogeenlampen bevatten
gas onder druk. Bij breuk
kunnen er glassplinters wegschieten.
ATTENTIE!
fig. 15F0M0207m
Page 150 of 215
146
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
Lampen Figuur Type Vermogen
Grootlicht
Dimlicht
Buitenverlichting voor
Mistlampen voor (indien aanwezig)
Richtingaanwijzers voor
Richtingaanwijzers op flanken
Richtingaanwijzers achter
Achterlichten
Remlichten
Derde remlicht
Achteruitrijverlichting
Mistachterlichten
Kentekenplaatverlichting
Plafondverlichting voor met kantelbaar lampenglas
Plafondverlichting voor met spotjesH4
W21W
W5W
H11
PY21W
WY5W
PY21W
LED
P21W
W2,3W
W16W
W16W
W5W
C10W
C10W D
A
A
–
B
A
B
–
B
B
–
–
A
C
C55W/60W
21W
5W
55W
21W
5W
21W
–
21W
2,3W
16W
16W
5W
10W
10W
Page 151 of 215

147
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
GLOEILAMP
BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
Zie voor het type lamp en het bijbeho-
rende vermogen de vorige paragraaf
“Gloeilamp vervangen”.
KOPLAMPUNITS fig. 16
IIn de koplampunits zijn de gloeilampen
voor de buitenverlichting, het dimlicht, het
grootlicht en de richtingaanwijzer opge-
nomen.De lampen zijn op de volgende wijze in de
lichtunit geplaatst:
Aparkeerlicht
Bdagverlichting
Crichtingaanwijzers (pijlen)
Dgrootlicht/dimlicht.
BELANGRIJK Voor de vervanging van de
lampen van de richtingaanwijzers voor, het
grootlicht en het dimlicht kan het daar-
voor bestemde toegangsklepje worden ge-
bruikt (zie de paragraaf “Richtingaanwij-
zers” in dit hoofdstuk).BUITENVERLICHTING fig. 17
Gloeilamp vervangen:
❒trek aan de lip voor het verwijderen van
de rubber dop;
❒druk de lippen Bnaar elkaar en neem
de lamphouder uit;
❒trek de lamp Cuit de houder en ver-
vang hem;
❒plaats de lamphouder, monteer de rub-
ber dop en controleer of de dop goed
vastzit (geborgd).
fig. 16F0M0630mfig. 17F0M0631m
Page 152 of 215

148
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
NOODGE-
VALLEN
DAGVERLICHTING (D.R.L)
Gloeilamp vervangen:
❒draai de lamphouder A-fig. 18aan het
betreffende lipje linksom en verwijder
hem;
❒verwijder de lamp Bdoor hem iets in
te drukken en linksom te draaien;
❒monteer de lamphouder in de zitting en
draai hem rechtsom tot hij vastklikt.GROOTLICHT/DIMLICHT fig. 19
Gloeilamp vervangen:
❒verwijder de rubber dop;
❒trek de middelste stekker B-fig. 19los
en haak de borgveer van de lamp los;
❒verwijder en vervang de lamp A;
❒monteer de nieuwe lamp, waarbij de
nokken van het metalen deel in de uit-
sparingen in de reflector moeten vallen;
❒haak de borgveer van de lamp vast en
sluit vervolgens de stekker aan;
❒monteer de dop en controleer of de
dop goed vastzit.RICHTINGAANWIJZERS
Voor fig. 20
Gloeilamp vervangen:
❒draai het stuur naar rechts of links;
❒draai de blokkeringen A-fig. 20los en
open het toegangsklepje B;
fig. 18F0M0632mfig. 19F0M0633mfig. 20F0M0634m