WEGWIJS IN UW AUTO41
1
Bag passagier
(Inschakeling/Uitschakeling
van de frontairbag aan passagierszijde
en de zij-airbag voor de bescherming
van borst-bekken (Sidebag)
Met deze functie kan de passagiersairbag worden in-/uitgescha-
keld.
Ga als volgt te werk:
– druk op de knop MENU ESC en druk, na het verschijnen op het
display van het bericht (Bag pass: Off) (voor uitschakelen) of het
bericht (Bag pass: On) (voor inschakelen) door op de knop + of
– te drukken, nogmaals op de knop MENU ESC;
– op het display verschijnt het bericht om de instelling te be-
vestigen;
– selecteer door het indrukken van de knop + of – (Ja) (voor
bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of (Nee) (om te
annuleren);
– druk kort op de knop MENU ESC; er verschijnt een bevestiging
van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd naar het menu-
scherm of, wanneer de knop even ingedrukt wordt gehouden, naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Dagverlichting (D.R.L.)
Met deze functie kunt u de dagverlichting in- of uitschakelen.
Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display verschijnt een
submenu;
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert On of
Off, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het
scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan;
– druk nogmaals lang op de knop MENU ESC om terug te keren
naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u
zich in het menu bevindt.
42WEGWIJS IN UW AUTO
Instapverlichting
(In-/uitschakeling „Greeting lights”)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze functie kan bij het openen van de portieren of de achter-
klep met de afstandsbediening, de buitenverlichting, de kente-
kenplaatverlichting en de plafondverlichting ongeveer 25 secon-
den inschakelen, behalve in de volgende situaties:
❍onderbreking na 5 seconden na het sluiten van een portier
❍onderbreking na een vergrendeling met de afstandsbediening
❍onderbreking na een vergrendeling of een bediening van de af-
standsbediening
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert On of
Off, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het
menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm zonder op te slaan.
Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellingen uit het menuscherm wor-
den afgesloten. Druk kort op de knop MENU ESC om terug te ke-
ren naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop – in-
drukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt.
TRIPCOMPUTER
ALGEMENE INFORMATIE
Met de „Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand MAR
staat, op het display informatie worden weergegeven over de wer-
king van de auto. Deze functie bestaat uit „Trip A” en „Trip B”
die onafhankelijk van elkaar werken en betrekking hebben op de
hele rit van de auto.
Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset – begin van een
nieuwe rit).
„Trip A” geeft informatie over:
– Autonomie (actieradius)
– Afgelegde afstand
– Gemiddeld verbruik
– Huidig verbruik
– Gemiddelde snelheid
– Reistijd.
„Trip B” geeft informatie over:
– Afgelegde afstand B
– Gemiddeld verbruik B
– Gemiddelde snelheid B
– Reistijd B.
De functie „Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie de paragraaf
„Trip B”). De gegevens „Autonomie” en „Huidig verbruik” kun-
nen niet op nul worden gezet.
WEGWIJS IN UW AUTO43
1
Weergegeven gegevens
Autonomie
Geeft de afstand aan die nog gereden kan worden met de brand-
stof in de brandstoftank.
Op het display verschijnt de indicatie „- - - -” als:
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)
– de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actieradius kan door verschillende
factoren worden beïnvloed: rijstijl, type traject (snelwegen, stad,
bergen enz.), gebruiksomstandigheden van de auto (vervoerde la-
ding, bandenspanning enz.). Houd hier bij het plannen van een
reis rekening mee.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin
van een nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het
begin van een nieuwe rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Als de
auto stilstaat met draaiende motor wordt „- - - -” op het display
weergegeven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd
die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit.
Reistijd
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
44WEGWIJS IN UW AUTO
Informatie op het display
Iedere keer als een functie wordt weergegeven, verschijnt op het
display de volgende informatie:
❍animatie aan de bovenzijde (A-fig. 10);
❍het opschrift „Trip” (of „Trip A” of „Trip B”) (B);
❍naam, waarde en meeteenheid van de geselecteerde functie
(bijv. „Actieradius 1500 km”) (C).
Na enkele seconden worden de naam en de waarde van de ge-
selecteerde functie vervangen door een symbool (zie fig. 11). Hieronder worden de symbolen van de verschillende functies aan-
gegeven.
7EK„Actieradius”;
o6„Gemiddeld verbruik A” (indien Trip A is inge-
schakeld, of „B” indien Trip B is ingeschakeld);
pE7 6„Afgelegde afstand A” (indien Trip A is ingescha-
keld, of „B” indien Trip B is ingeschakeld);
oq„Huidig verbruik”;
86„Gemiddelde snelheid A” (indien Trip A is inge-
schakeld, of „B” indien Trip B is ingeschakeld);
56„Reistijd A” (indien Trip A is ingeschakeld, of „B”
indien Trip B is ingeschakeld).
fig. 10A0J1223gfig. 11A0J0033m
WEGWIJS IN UW AUTO49
1
Portieren en achterklep ontgrendelen
Druk kort op de knop Ë: de portieren en de achterklep worden ont-
grendeld, de plafondverlichting wordt tijdelijk ingeschakeld en de
richtingaanwijzers knipperen twee keer (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten).
Als de brandstofnoodschakeling is ingeschakeld, worden de por-
tieren automatisch ontgrendeld.
Als u de portieren vergrendelt en een of meer portieren of de ach-
terklep zijn niet goed gesloten, dan gaan het lampje en de rich-
tingaanwijzers snel knipperen.
Portieren en achterklep vergrendelen
Druk kort op de knop Á: de portieren en de achterklep worden ver-
grendeld, de plafondverlichting dooft en de richtingaanwijzers knip-
peren een keer (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Als een of meer portieren niet goed gesloten zijn, wordt de ver-
grendeling niet uitgevoerd. Dit wordt aangegeven door het snel
knipperen van de richtingaanwijzers (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten). De portieren worden vergrendeld als de achterklep
geopend is.
Als sneller dan 20 km/h wordt gereden, dan worden de portie-
ren automatisch vergrendeld als deze functie is ingesteld (alleen
bij instelbaar multifunctioneel display).
Als de portieren worden vergrendeld, gaat het bewakingslampje
A-fig. 16 enkele seconden branden en daarna knipperen (bewa-
kingsfunctie).
Achterklep openen
Druk de knop Rin om op afstand de achterklep te ontgrende-
len. Het openen van de achterklep wordt aangegeven door het
twee keer knipperen van de richtingaanwijzers.
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als
u een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk en neem de CODE-card (voor bepaal-
de uitvoeringen/markten), een identiteitsbewijs en het kente-
kenbewijs van de auto mee.
fig. 16A0J0027m
68WEGWIJS IN UW AUTO
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
EFGABC
L
D
NHIM
A0J0037mfig. 32
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 32
A drukknop voor inschakelen functie MONO (voor gelijkstelleningestelde temperaturen) bestuurder/passagier;
B drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor;
C drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie; D display;
E drukknop voor uitschakelen airconditioning;
F drukknop voor inschakelen functie MAX-DEF (snelle ontdooiing/
ontwaseming voorruit en zijruiten voor);
WEGWIJS IN UW AUTO69
1
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z. dat u
het systeem kunt regelen door naar wens een of meer functies te
selecteren en te wijzigen. Op deze manier worden de functies die
handmatig zijn gewijzigd niet langer automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen.
De handmatige instellingen hebben altijd voorrang boven de au-
tomatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen tot-
dat de knop AUTO wordt ingedrukt, behalve in de gevallen dat het
systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.
Als handmatig een functie wordt aangepast, blijven de andere func-
ties echter automatisch geregeld. De luchtopbrengst in het interi-
eur is onafhankelijk van de snelheid van de auto, omdat de lucht-
opbrengst elektronisch geregeld wordt door de aanjager. De
luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de ingestelde temperatuur op het display (behalve
als het systeem is uitgeschakeld of onder enkele omstandighe-
den als de compressor is uitgeschakeld).
De volgende functies kunnen handmatig worden ingesteld en ge-
wijzigd:
❍luchttemperatuur bestuurderszijde/passagierszijde voor;
❍aanjagersnelheid (traploze regeling);
❍luchtverdeling in 7 standen (bestuurder/passagier);
❍inschakelen van de compressor;
❍niet gescheiden/gescheiden regeling;
❍snelle ontwaseming/ontdooiing;
❍luchtrecirculatie;
❍achterruitverwarming;
❍uitschakelen van het systeem.
G drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming;
H drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische wer-
king) en draaiknop voor regelen temperatuur aan passa-
gierszijde;
I drukknop voor instellen luchtverdeling aan passagierszijde;
L verhogen/verlagen aanjagersnelheid;
M drukknop voor instellen luchtverdeling aan bestuurderszijde;
N drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische wer- king) en draaiknop voor regelen temperatuur aan bestuur-
derszijde.
BESCHRIJVING
De automatische airconditioning met gescheiden regeling regelt de
temperatuur en de luchtverdeling in het interieur in twee zones:
bestuurders- en passagierszijde. Het systeem houdt het comfort
in het interieur constant en compenseert eventuele wijzigingen in
de weersomstandigheden buiten, ook zonnestraling (gesignaleerd
door een zonnestralingsensor).
De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn:
❍luchttemperatuur bij de luchtroosters aan bestuurderszij-
de/passagierszijde voor;
❍luchtverdeling via de luchtroosters aan bestuurderszij-
de/passagierszijde voor;
❍aanjagersnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);
❍inschakeling van de compressor (voor koelen en drogen van
de lucht);
❍luchtrecirculatie.
70WEGWIJS IN UW AUTO
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem kunt u
op ieder moment de ingestelde temperaturen, de luchtverdeling
en de aanjagersnelheid wijzigen m.b.v. de desbetreffende knop-
pen: het systeem zal automatisch de eigen instellingen wijzigen
en aanpassen aan de nieuwe instellingen.
Als tijdens de volledig automatische werking (FULL AUTO) de lucht-
verdeling en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of de
inschakeling van de compressor en/of de recirculatie, dan verdwijnt
het opschrift FULL.
Op deze manier blijft het systeem alle functies automatisch rege-
len, behalve de functies die handmatig zijn gewijzigd. De aanja-
gersnelheid is voor alle zones in het interieur gelijk.
TEMPERATUUR INSTELLEN
Draai de knoppen N of H naar rechts of naar links om de lucht-
temperatuur respectievelijk in het gedeelte linksvoor (draaiknop
N) en rechtsvoor (draaiknop H) van het interieur te regelen.
De ingestelde temperaturen worden weergegeven op het display.
Druk op de knop MONO om de luchttemperatuur in beide zo-
nes gelijk te stellen: draai draaiknop N om dezelfde temperatuur
in te stellen.
De gescheiden regeling van de temperatuur en de luchtverdeling
wordt automatisch weer hervat als u de draaiknop N of H draait
of nogmaals op de knop MONO drukt als het lampje op de knop
brandt.
Als u de knoppen helemaal naar rechts of links draait, wordt re-
spectievelijk de functie HI (maximale verwarming) of LO (maxi-
male koeling) ingeschakeld. Voor het uitschakelen van deze func-
ties moet u de temperatuurknop draaien en de gewenste
temperatuur instellen.
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld:
wij raden u echter aan een van de AUTO-knoppen in te drukken en
de draaiknop te draaien om de gewenste temperatuur in te stel-
len. U kunt voor de bestuurder en de passagier verschillende tem-
peratuurwaarden instellen. Het maximaal toegestane verschil is 7°C.
Op deze wijze regelt het systeem de temperatuur, de luchthoe-
veelheid, de luchtverdeling in het interieur, de recirculatiefunctie en
het inschakelen van de aircocompressor volledig automatisch.
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem moeten
alleen de volgende functies eventueel handmatig worden inge-
schakeld:
❍MONO, om de ingestelde temperatuur en de luchtverdeling aan
bestuurders- en passagierszijde gelijk te stellen;
❍Tluchtrecirculatie (om de recirculatie altijd in- of uitge-
schakeld te houden);
❍ -voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten
voor, de achterruit en de buitenspiegels;
❍ (voor het ontwasemen/ontdooien van de achterruit en de
buitenspiegels.