VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
VOOR KINDEREN
117
Dit systeem werkt onafhanke-
lijk van de centrale vergrende-
ling; gebruik het nooit in plaats
daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het
contact altijd de stand van de kinder-
beveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de elek-
trische kinderbeveiliging automatisch uit-
geschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
MECHANISCHE KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderbeveiliging om het openen
van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
Draai de rode knop een achtste om-
wenteling naar links met de contact-
sleutel.
ELEKTRISCHE KINDERBEVEILIGING
De elektrische kinderbeveiliging voor-
komt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend en
blokkeert de bediening van de achter-
portierruiten.
Druk bij ingeschakeld contact op de
knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat branden.
Het lampje blijft branden zolang de
elektrische kinderbeveiliging is inge-
schakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van bui-
tenaf te openen en de elektrisch be-
dienbare achterste zijruiten te bedienen
vanaf de bestuurdersstoel.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Draai de rode knop een achtste om-
wenteling naar rechts met de con-
tactsleutel. Inschakelen
Uitschakelen
Druk nogmaals bij ingeschakeld
contact op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat uit.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander sig-
naal geeft, wijst dit op een
storing in de elektrische kin-
derbeveiliging. Laat het systeem con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
118
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook
aan te geven. Wanneer de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog
niet zijn uitgeschakeld, wordt bij
een snelheid van meer dan 60 km/h
automatisch het knippergeluid ver-
sterkt.
Links: duw de hendel helemaal om-
laag.
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
g e v a l v a n fi l e , p e c h , s l e p e n o f e e n o n -
geval.
Schakel omwille van uw vei-
ligheid de alarmknipperlichten
i n a l s u d e s t a a r t v a n e e n fi l e
nadert.
Kantel de knop A of druk deze in, de rich-
tingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipper-
lichten, afhankelijk van de mate van rem-
vertraging, automatisch ingeschakeld.
De alarmknipperlichten blijven knipperen
totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop A
in te drukken.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wan-
neer het echt nodig is, in de
volgende gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- i n h a l e n v a n fi e t s e r s o f v o e t g a n - gers,
- naderen van een onoverzichte- lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
Functie "snelweg"
Tik de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
corresponderende richtingaanwijzers
knipperen vervolgens drie keer.
119
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van
een band moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning (zie de pa-
r a g r a a f "