Page 65 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
2
3
4
5
67
8
9
16. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en zet hem
dan uit.
17. Verwijder de radiatorvuldop om het
koelvloeistofniveau in de radiator te
controleren. Vul indien nodig koel-
vloeistof bij tot het niveau boven in de
radiator staat en breng dan de radia-
torvuldop aan.
18. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder indien nodig
de beveiliging van de dop van het koel-
vloeistofreservoir, vul koelvloeistof bij
tot aan de merkstreep voor maximum-
niveau en breng dan de beveiliging
van de dop weer aan.
19. Start de motor en controleer dan of er-
gens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
20. Monteer het luchtinlaatkanaal door de
bouten aan te brengen.21. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU36762
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
Page 66 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU44734
Stationair toerental controleren
Controleer het stationair toerental en laat
het indien nodig door een Yamaha dealer
bijstellen.
DAU21382
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Stationair toerental:
950–1050 tpm
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 67 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
2
3
4
5
67
8
9
DAU21772
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10501
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10511
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandenspanning (gemeten op
koude banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm
2
, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm
2
, 42 psi)
90–190 kg (198–419 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm
2
, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm 2
, 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
290 kPa (2.90 kgf/cm 2
, 42 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm 2
, 42 psi)
Maximale belasting*:
190 kg (419 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder,
passagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte
(voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
Page 68 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
WAARSCHUWING
DWA10481
Monteer altijd voor- en achterban-
den van hetzelfde merk en type.
Verschillende banden kunnen het
weggedrag van de machine veran-
deren, wat kan leiden tot een onge-
val.
Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht-
lekkage te voorkomen.
Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven-
tielbuisjes om bij hoge rijsnelhedeneen te lage bandspanning te voor-
komen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder
vermelde banden voor dit model goedge-
keurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
WAARSCHUWING
DWA10600
Deze motorfiets is uitgerust met specia-
le banden die geschikt voor zeer hoge
rijsnelheden. Let op het volgende om
deze banden zo effectief mogelijk te kun-
nen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Voorband:
Maat:
120/70R18M/C 59V
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT028F
Achterband:
Maat:
200/50R18M/C 76V
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT028R
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
Page 69 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-21
2
3
4
5
67
8
9
een klapband bij zeer hoge rijsnel-
heden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief wei-
nig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blij-
ven rijden en pas daarna de rijsnel-
heid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn op-
gewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
DAU42850
Koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hy-
draulische koppelingsbediening, hoeft de
vrije slag van de koppelingshendel niet te
worden afgesteld. Het is echter wel nodig
het hydraulisch systeem vóór elke rit op lek-
kage te controleren. Misschien zit er lucht in
het koppelingssysteem als de koppe-
lingshendel te veel vrije slag heeft en scha-
kelen moeizaam gaat, of als de koppeling
slipt en de machine slecht accelereert. Als
er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet
het systeem door een Yamaha dealer wor-
den ontlucht voordat de motorfiets wordt
gebruikt.
Page 70 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-22
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU37912
Vrije slag van voorremhendel
controleren
Aan het uiteinde van de remhendel mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14211
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als
er lucht in het hydraulisch systeem zit,
laat dan het systeem door een Yamaha
dealer ontluchten voordat de machine
wordt gebruikt. Lucht in het hydrau-
lisch systeem heeft een negatief effect
op de remwerking, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verlie-
zen met een ongeluk als gevolg.
DAU22272
Remlichtschakelaar afstellen
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het
rempedaal, moet oplichten nét voordat de
remmen aangrijpen. Stel indien nodig de
remlichtschakelaar als volgt af.
Verdraai de stelmoer van de achterste rem-
lichtschakelaar en houd daarbij de remlicht-
schakelaar vast. Draai de stelmoer in de
richting (a) om het remlicht eerder te laten
branden. Draai de stelmoer in de richting (b)
om het remlicht later te laten branden.
1. Vrije slag remhendel
1
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
1
2
(a)(b)
Page 71 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-23
2
3
4
5
67
8
9
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU22410
Remblokken voorrem
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-in-
dicator zodat het remblok kan worden ge-
controleerd zonder de rem te demonteren.
Bekrachtig de rem en let op de stand van de
slijtage-indicator om de remblokslijtage te
controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicator de rem-
schijf bijna raakt, vraag dan een Yamahadealer de remblokken als set te vervangen.
DAU22470
Remblokken achterrem
Elk achterremblok heeft een eigen slijta-
ge-indicatorgroef, zodat het remblok kan
worden gecontroleerd zonder de rem te de-
monteren. Let op de slijtage-indicatorgroef
om de remblokslijtage te controleren. Wan-
neer een remblok zover is afgesleten dat de
slijtage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen,
vraag dan een Yamaha-dealer de remblok-
ken als set te vervangen.
DAU46540
Controleren van
remvloeistofniveau
Voorrem
Achterrem
1. Slijtage-indicator remblok
1
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
1
1
Page 72 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-24
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het
remsysteem binnendringen, waarna de
remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor mi-
nimumniveau staat en vul indien nodig bij.
Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk
op verregaande remblokslijtage en/of lek-
kage in het remsysteem. Als het remvloei-
stofniveau laag is, controleer dan de
remblokken op slijtage en het remsysteem
op lekkage.
OPMERKING
Het remvloeistofreservoir voor de achter-
rem zit onder het duozadel. (Zie
pagina 3-21.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
Bij het controleren van het remvloei-
stofniveau moet het bovenvlak van het
remvloeistofreservoir horizontaal
staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
ven kwaliteit remvloeistof, anders kun-
nen de rubber afdichtingen
verslechteren en zo lekkage en slech-
te remwerking teweegbrengen.
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen
remvloeistof kunnen schadelijke che-
mische reacties optreden en kan de
remwerking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens het bijvullen
geen water of stof het remvloeistofre-
servoir binnendringen. Water zal het
kookpunt van de remvloeistof aanzien-
lijk verlagen zodat dampbelvorming
kan optreden en vuil de hydraulisch
bediende kleppen van de ABS een-
heid kan verstoppen.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste
remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk ver-
der dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
DAU22751
Rem- en koppelingsvloeistof
verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
en de koppelingsvloeistof te verversen vol-
gens de intervalperioden voorgeschreven
onder OPMERKING bij het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Laat bo-
vendien de oliekeerringen van de hoofd-
remcilinder en de koppelingshoofdcilinder,
de remklauwen en de rem- en koppelings-
slangen vervangen volgens de hierna ver-
melde intervalperioden of wanneer ze
lekken of zijn beschadigd.
Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
Rem- en koppelingsslangen: Vervang
elke vier jaar.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4