152
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
TE HOGE
TEMPERATUUR
MOTORKOEL-
VLOEISTOF (rood)
Als u de sleutel in het startsysteem plaatst, gaat
het lampje (in de koelvloeistoftemperatuurmeter)
branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven. Het lampje gaat branden (in combinatie
met de weergave van een bericht op het display)
als de motor te warm wordt. Als het lampje gaat
branden, moeten de volgende maatregelen wor-
den genomen:
u
Een defect lampje F
wordt aangegeven door het
branden van het lampje
¬. Daar-
naast kunnen de airbags aan pas-
sagierszijde (frontairbag en zij-air-
bag) automatisch worden uitge-
schakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om het
systeem direct te laten controleren.
OPGELET
Draai bij een zeer warme
motor de dop van het ex-
pansiereservoir nooit los: gevaar
voor verbranding.
OPGELET
TE HOGE
MOTOROLIE-
TEMPERATUUR
Als u de sleutel in het startsysteem plaatst,
gaat het lampje (in de motorolietemperatuur-
meter) branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als tijdens de rit het waarschuwingslampje gaat
branden (in combinatie met de weergave van
een bericht op het display), is motorolietempe-
ratuur te hoog; zet in dat geval de motor uit
en wend u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
`
Als het lampje `tijdens het
rijden gaat knipperen, moet u
zich tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk wenden.
–Bij normale rij-omstandigheden: breng
de auto tot stilstand, schakel de motor uit en
controleer of het koelvloeistofniveau niet onder
hetMIN-merkteken staat. Als dit wel het ge-
val is, wacht dan enkele minuten zodat de mo-
tor kan afkoelen, open vervolgens langzaam
en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en
controleer of de koelvloeistof tussen het MIN-
enMAX-merkteken staat. Controleer ook of
er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten
van de motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wend u zich dan tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk.
–Als de auto onder zware bedrijf-
somstandigheden wordt gebruikt(bij-
voorbeeld het bergopwaarts trekken van een
aanhanger of bij volbeladen auto): verlaag de
snelheid en breng, als het lampje blijft branden,
de auto tot stilstand. Stop 2 of 3 minuten met
draaiende motor en geef iets gas voor een snel-
lere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervol-
gens de motor uit.
WAARSCHUWINGLaat na een zware rit
de motor draaien en accelereer iets geduren-
de enige minuten voordat de motor wordt uit-
geschakeld.
STORING ALARM
(geel)
(voor uitvoeringen/markten,
waar voorzien)
INBRAAKPOGING
(geel)
ELEKTRONISCHE
SLEUTEL NIET
HERKEND (geel)
Storing alarm
De weergave van een bericht + symbool op het
display signaleren een storing in het diefstala-
larm. Wend u zich zo snel mogelijk tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
Inbraakpoging
De weergave van een bericht + symbool op het
display geven een inbraakpoging aan. Wend u
zich zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servi-
cenetwerk.
Elektronische sleutel niet herkend
De weergave van een bericht + symbool signa-
leren het niet herkennen van de elektronische
sleutel door het systeem, wanneer de motor
wordt gestart.
156
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Y
Dit wordt slechts één keer uitgevoerd nadat het
systeem een temperatuur lager of gelijk aan
3
°C heeft gesignaleerd en kan worden alleen
herhaald als de buitentemperatuur hoger is dan
6
°C en vervolgens weer lager of gelijk wordt
aan 3
°C.
WAARSCHUWINGIn geval van een sto-
ring van de buitentemperatuursensor worden
op het display streepjes weergegeven in plaats
van de temperatuur.
KANS OP
GLADHEID
Als de buitentemperatuur lager of gelijk is aan
3
°C, worden op het display een bericht + sym-
bool weergegeven en klinkt, om de bestuurder
te waarschuwen voor mogelijke ijsvorming op
de weg.
Bij enkele uitvoeringen kan de signaleringscy-
clus worden beëindigd door kort op de knop
MENUte drukken:
– het bericht op het display verdwijnt en het
daarvoor weergegeven scherm wordt opnieuw
weergegeven;
– de temperatuuraanduiding stopt met knip-
peren;
– het symbool
√blijft rechtsonder op het dis-
play staan (totdat de buitentemperatuur hoger
of gelijk is aan 6
°C).
√
164
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
TE LAGE
BANDENSPANNING
(voor uitvoeringen/markten,
waar voorzien)
Bij enkele uitvoeringen wordt op het display een
bericht + een rood symbool weergegeven, om
aan te geven dat de spanning van één of meer
banden lager is dan de aanbevolen waarde. Op
deze manier waarschuwt het TPMS-systeem de
bestuurder op het mogelijk leeglopen van de
band (en) en dus op een mogelijke lekke band.
WAARSCHUWINGRijd niet verder met één
of meerdere zachte banden omdat de rijveilig-
heid van de auto in gevaar kan worden gebracht.
Stop de auto zonder bruusk te remmen en ver-
mijd heftige stuurbewegingen. Vervang het wiel
onmiddellijk door het reservewiel (voor uitvoe-
ringen/markten, waar voorzien) of voer de re-
paratie met de betreffende set (zie „Wiel ver-
wisselen” in hoofdstuk „In noodgevallen”) en
wend u zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
BANDENSPANNING
NIET AANGEPAST
AAN SNELHEID
(voor uitvoeringen/markten,
waar voorzien)
Als waarschijnlijk harder gereden gaat worden
dan 160 km/h, moet de bandenspanning wor-
den verhoogd naar de waarde voor volledige
belading (zie de paragraaf „Bandenspanning
bij koude banden” in het hoofdstuk „Techni-
sche gegevens”).
Bij enkele uitvoeringen verschijnen, als het TPMS
een bandenspanning signaleert bij één of meer
banden die niet geschikt is voor de snelheid waar-
mee wordt gereden, op het display een bericht
+ symbool (geel), die aanwezig blijven totdat
de voertuigsnelheid weer onder de drempel-
waarde zakt.WAARSCHUWINGVerlaag in dat geval on-
middellijk de snelheid om oververhitting van de
banden te voorkomen; door oververhitting kan
de band onherstelbaar beschadigen en wordt de
levensduur aanzienlijk korter.
WAARSCHUWINGAls u de reis met een
hoge snelheid wilt voortzetten (sneller dan
160 km/h) en het symbool op het display gaat
branden, dan moet de auto tot stilstand wor-
den gebracht en de bandenspanning worden
aangepast (zie de paragraaf „Bandenspanning
bij koude banden” in het hoofdstuk „Techni-
sche gegevens”).
nn
WAARSCHUWINGVerbind de minklem-
men van de twee accu's niet direct met elkaar:
eventuele vonken kunnen het explosieve gas
ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als
de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een
andere auto, mogen tussen deze auto en de
auto met de lege accu niet per ongeluk meta-
len delen met elkaar in verbinding staan.
STARTEN MET
EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor worden ge-
start met een hulpaccu, die ten minste dezelf-
de capaciteit moet hebben als de lege accu.
Ga voor het starten als volgt te werk Afb. 1:
❒verbind de pluspolen (+teken nabij de
pool) van de beide accu's met een start-
kabel;
❒sluit een tweede startkabel aan op de min-
pool (–) van de hulpaccu en op de massa-
aansluiting
Eop de motor van de auto die
moet worden gestart;
❒start de motor;
❒neem als de motor draait de kabels in de
omgekeerde volgorde los.
166
Als na enige pogingen de motor niet aanslaat,
stop dan met starten en wend u zich tot het Al-
fa Romeo Servicenetwerk.
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Gebruik voor een noodstart
beslist nooit een accusnella-
der: hierdoor kunnen de elek-
trische systemen en de regeleenheden
voor het motormanagementsysteem
worden beschadigd.
Deze startprocedure mag
alleen door deskundige per-
sonen worden uitgevoerd, omdat er
bij verkeerde handelingen vonken
kunnen ontstaan. De vloeistof in de
accu is giftig en corrosief. Vermijd
het contact met de huid en de ogen.
Kom ook niet dicht bij een accu met
open vuur of een brandende siga-
ret en veroorzaak geen vonken.
OPGELET
A0G0201mAfb. 1
❒als de band op de juiste spanning is ge-
bracht (zie de paragraaf „Banden” in het
hoofdstuk „Technische gegevens”), vertrek
dan onmiddellijk;
176
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Plaats de sticker op een
voor de bestuurder goed
zichtbare plaats om aan te geven
dat de band behandeld is met de
snelle bandenreparatieset. Rijd
voorzichtig vooral in bochten. Rijd
niet harder dan 80 km/h. Vermijd
bruusk accelereren en remmen.
OPGELET
U moet absoluut aangeven
dat de band is gerepareerd
met de snelle bandenreparatieset.
Overhandig de informatiefolder aan
het personeel dat de band moet re-
pareren die behandeld is met de
bandenreparatieset.
OPGELET
Als de bandenspanning on-
der 1,8 bar is gedaald, mag
niet verder worden gereden: de
snelle reparatieset Fix & Go auto-
matic kan de vereiste wegligging
niet garanderen omdat de band te
erg beschadigd is. Wend u zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
OPGELET
❒stop na ongeveer 10 minuten en contro-
leer opnieuw de bandenspanning; ver-
geet niet de handrem aan te trek-
ken;❒als een spanning van ten minste 1,8 bar
wordt gemeten, herstel dan de correcte
bandenspanning (met draaiende motor en
aangetrokken handrem), waarna verder
kan worden gereden;
❒rijd zeer voorzichtig naar een bedrijf uit het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
198
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Aansteker op middenconsole F44 10 48
Radionavigatiesysteem F49 7,5 48
Regeleenheid regensensor F49 7,5 48
Knooppunt stuur F49 7,5 48
Dashboard bedieningsknoppen F49 7,5 48
Knooppunt parkeersensoren F49 7,5 48
Verlichting bedieningen tunnelconsole F49 7,5 48
Verlichting bedieningen stoelen F49 7,5 48
Service op voorruit F49 7,5 48
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon F49 7,5 48
Knop START/STOP F49 7,5 48
Airbagsysteem F50 7,5 48
Regeleenheid bandenspanningscontrole F51 7,5 48
Inbouwvoorbereiding autoradio F51 7,5 48
Regeleenheid instrumentenpaneel F53 10 48
Versterker autoradio met DSP F54 30 54
219
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENBELANGRIJKE TIPS
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wie-
len optrekken, harde contacten tussen banden
en stoepranden, kuilen en andere obstakels.
Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan
de banden beschadigen.
Controleer de banden regelmatig op scheuren
in de wangen en bulten of slijtplekken op het
loopvlak. Wend u zich in dit geval tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
Rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hier-
door kunnen de banden en de velgen ernstig
beschadigd worden; stop bij een lekke band on-
middellijk en vervang de band om verdere be-
schadiging van de band, de velg, de wielop-
hanging en de stuurinrichting te voorkomen;
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het
noodreservewiel, moet regelmatig, om de twee
weken en voor een lange rit, worden gecon-
troleerd: de bandenspanning moet bij koude
banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning
toe; zie voor de juiste waarde van de banden-
spanning de paragraaf „Wielen” in het hoofd-
stuk „Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een
onregelmatige slijtage van de banden Afb. 14:
Ajuiste spanning: gelijkmatige slijtage van
het loopvlak.
Bte lage spanning: te grote slijtage aan de zij-
kanten van het loopvlak.
Cte hoge spanning: te grote slijtage in het
midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de pro-
fieldiepte van het loopvlak minder is dan
1,6 mm. Houd u zich echter altijd aan de voor-
schriften van het land waarin u rijdt.
A0G0120mAfb. 14
Banden verouderen, ook als ze weinig worden
gebruikt. Scheurtjes in het loopvlak en op de
wangen geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder een au-
to gemonteerd zijn, moeten dan ook door een
specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het
bijzonder voor het noodreservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden of banden,
waarvan de herkomst onbekend is.
Bij de montage van een nieuwe band moet ook
het ventiel vernieuwd worden; om een gelijke
slijtage van de banden op de vooras en de ach-
teras te verkrijgen, is het raadzaam de banden
om de 10 000/15 000 km van as te verwis-
selen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde
zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat
een omkering van de draairichting wordt voor-
komen.
Bedenk dat ook de weglig-
ging afhankelijk is van een
juiste bandenspanning.
OPGELET
RUITENSPROEIERS
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan
eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie
de paragraaf „Niveaus controleren” in dit hoofd-
stuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeier-
monden niet verstopt zijn. Deze kunnen zo no-
dig met een speld worden doorgeprikt.
De sproeiermonden van de ruitensproeiers moe-
ten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van
de ruit worden gericht. Ruitenwisserbladen vervangen
Afb. 15
Aanwijzingen voor het losmaken van het
wisserblad:
– plaats de ruitenwisserarm Aomhoog van de
voorruit;
– draai het blad B90
°rond de pen Cop het
uiteinde van de arm;
– trek het blad van de pen C.
Aanwijzingen voor het plaatsen van het
wisserblad:
– plaats de pen Cin de opening in het midden
van het blad B;
– plaats de arm met het blad op de voorruit.
A0G0080mAfb. 15
KOPLAMPSPROEIERS
Controleer regelmatig of de koplampsproeiers
schoon en in goede staat zijn.
De koplampsproeiers schakelen automatisch in
als de ruitensproeiers worden ingeschakeld en
het dimlicht brandt.
221
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN