164
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
KOELVLOEISTOF VAN HET
MOTORKOELSYSTEEM
Het niveau van de koelvloeistof moet ge-
controleerd worden bij een koude motor
en mag niet onder het MIN-merkteken
op het expansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door een
mengsel van 50% gedemineraliseerd
water en PARAFLU UPvan FL Selenia
langzaam via de vuldop A-fig. 5van het
expansiereservoir te gieten.
Een mengsel van PARAFLU UPen ge-
demineraliseerd water in een mengver-
houding van 50% beveiligt tot een tempe-
ratuur van -35°C.
Onder extreem koude klimatologische
omstandigheden raden wij een mengsel
aan van 60% PARAFLU UPen 40% ge-
demineraliseerd water.RUITENSPROEIERVLOEISTOF
Trek de dop A-fig. 6omhoog en vul het
reservoir met een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC 35in
de volgende mengverhouding:
❒30% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35en 70% water in de zomer;
❒50% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C TUTELA
PROFESSIONAL SC 35onverdund
gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloei-
stof in het reservoir.
fig. 5F0T0078m
Draai bij een warme motor de
dop van het expansiereservoir
nooit los: gevaar voor verbranding. Het
koelsysteem staat onder druk. Vervang
de dop indien nodig alleen door een
exemplaar van hetzelfde type, anders
kan de werking van het systeem in ge-
vaar worden gebracht.
ATTENTIE
Het motorkoelsysteem is ge-
vuld met PARAFLU UP-koel-
vloeistof. Gebruik voor het
eventueel bijvullen vloeistof
met dezelfde specificaties als waarmee
het motorkoelsysteem is gevuld.
PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet
worden gemengd met welke andere
koelvloeistof dan ook. Als dit toch ge-
beurt, mag de motor absoluut niet
worden gestart en moet u zich tot de
Fiat-dealer wenden.
fig. 6F0T0079m
165
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
REMVLOEISTOF
Draai de dop A-fig. 7los: controleer of
het remvloeistofniveau nog op het maxi-
mum niveau staat.
Het niveau mag nooit het MAX-merkte-
ken overschrijden.
Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan
raden wij u aan de remvloeistof te ge-
bruiken die staat vermeld in de tabel
“Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”). Wees
bij het openen van de dop Abijzonder
voorzichtig zodat er geen vuil in het
reservoir komt.Gebruik voor het bijvullen altijd een trech-
ter met een ingebouwde filterzeef van
maximaal 0,12 mm.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygro-
scopisch (trekt water aan). Als de auto
overwegend wordt gebruikt in gebieden
met een hoge luchtvochtigheid, dan moet
de vloeistof vaker worden vervangen dan
in het “Onderhoudsschema” staat aange-
geven.
Rijd niet met een leeg
ruitensproeierreservoir: de
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijg-
bare ruitensproeiervloeistof-
fen zijn licht ontvlambaar. In de
motorruimte bevinden zich warme
onderdelen die bij contact de vloei-
stof kunnen doen ontbranden.
ATTENTIEfig. 7F0T0080m
Voorkom contact tussen de
zeer corrosieve vloeistof en de
lak. Als remvloeistof wordt ge-
morst, moet de lak onmiddel-
lijk met water worden afgespoeld.
166
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per on-
geluk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen onmid-
dellijk worden gewassen met water en
neutrale zeep en daarna met veel
water worden afgespoeld. Bij inslik-
ken dient onmiddellijk een arts te
worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool πop het
reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof en geen
minerale vloeistof moet worden ge-
bruikt. Het gebruik van minerale
vloeistoffen moet absoluut worden
vermeden, omdat de rubbers in het
remsysteem door deze vloeistoffen
worden beschadigd.
ATTENTIE
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING
Draai de dop A-fig. 8los: controleer of
de olie tussen het MIN- en MAX-merk-
teken op het oliereservoir staat. Bij zeer
warme olie kan de olie boven het MAX-
merkteken staan.
Zo nodig kan het niveau worden bijgevuld
met olie, die dezelfde specificaties moet
hebben als de reeds in het systeem aan-
wezige olie.
fig. 8F0T0081m
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in con-
tact komt met warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE
Het olieverbruik van de stuur-
bekrachtiging is zeer laag; als
na het bijvullen de olie binnen
korte tijd weer moet worden
bijgevuld, moet het systeem door de
Fiat-dealer op eventuele lekkage
worden gecontroleerd.
167
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
LUCHTFILTER/
POLLENFILTER
Laat het luchtfilter of het pollenfilter ver-
vangen door de Fiat-dealer.
ACCU
De accu van de auto is “onderhoudsarm”:
onder normale omstandigheden hoeft het
elektrolyt niet bijgevuld te worden met ge-
destilleerd water.
De werking moet echter regelmatig en uit-
sluitend door de Fiat-dealer of gespeciali-
seerd personeel gecontroleerd worden.ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een
originele accu met dezelfde specificaties
worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een ac-
cu met andere specificaties, vervallen de
onderhoudsintervallen die in het “Onder-
houdsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu
dient u zich strikt te houden aan de aan-
wijzingen van de fabrikant van de accu.
De vloeistof in de accu is gif-
tig en corrosief. Voorkom
contact met de huid en de ogen.
Houd open vuur en vonkvormende
apparaten verwijderd van de accu:
brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een
zeer laag vloeistofniveau,
ontstaat onherstelbare schade aan de
accu en kan de accu openbarsten.
ATTENTIE
Onoordeelkundige montage
van elektrische en elektroni-
sche apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de
auto. Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die constan-
te voeding nodig hebben (diefstalalarm,
mobiele telefoon enz.), raden wij u aan
contact op te nemen met de Fiat-
dealer. Deze kan u de meest geschikte
installaties aanraden en controleren of
het noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
168
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Accu’s bevatten zeer schade-
lijke stoffen voor het milieu.
Het verdient aanbeveling een
defecte accu door de Fiat-
dealer te laten vervangen, omdat de-
ze beschikt over de uitrusting voor het
op milieuvriendelijke wijze en conform
de wettelijke bepalingen, verwerken
van defecte accu’s.
Bij werkzaamheden aan de
accu of in de buurt van de
accu, moet u uw ogen altijd bescher-
men met een speciale bril.
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt
in extreem koude omstandig-
heden moet, om bevriezing te
voorkomen, de accu worden
verwijderd en op een verwarmde plaats
worden bewaard.
PRAKTISCHE TIPS
OM DE LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voor-
komen en de levensduur te verlengen,
dient u de volgende aanwijzingen nauw-
keurig op te volgen:
❒wanneer u de auto parkeert, controleer
dan of de portieren, deuren en de
motorkap goed gesloten zijn. Hiermee
wordt voorkomen dat de interieurver-
lichting blijft branden;
❒schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met een
systeem voor automatische uitschake-
ling van de interieurverlichting;
❒voorkom zoveel mogelijk het gebruik
van stroomverbruikers als de motor
uitstaat (autoradio, waarschuwings-
knipperlichten enz.);
❒maak voordat werkzaamheden aan de
elektrische installatie van de auto
worden uitgevoerd eerst de minpool
van de accu los;
❒de klemmen moeten altijd goed zijn be-
vestigd.Ook is de accu dan gevoeliger voor be-
vriezing (reeds bij temperaturen van
–10°C). Als u de auto langere tijd niet ge-
bruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen”
in het hoofdstuk “Starten en rijden”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires
wilt monteren die constante voeding
nodig hebben (diefstalalarm enz.), of
accessoires die de elektrische installatie
zwaar belasten, raden wij u aan contact op
te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u
de meest geschikte installaties uit het Fiat
Lineaccessori-programma aanraden en
controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra
stroomverbruik of dat het noodzakelijk
is een accu met een grotere capaciteit te
monteren.
Enkele van deze stroomverbruikers
blijven continu stroom verbruiken ook bij
een uitgezette motor, waardoor de accu
geleidelijk ontlaadt.
169
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het
noodreservewiel, moet regelmatig, om de
twee weken en voor een lange rit,
worden gecontroleerd: de banden-
spanning moet bij koude banden worden
gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de banden-
spanning toe; zie voor de juiste waarde van
de bandenspanning de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt
een onregelmatige slijtage van de banden
fig. 9:
Ajuiste spanning: gelijkmatige slijtage van
het loopvlak;
Bte lage spanning: te grote slijtage aan
de zijkanten van het loopvlak;
Cte hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de
profieldiepte van het loopvlak minder is
dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de
bepalingen van het land waarin u rijdt.BELANGRIJKE TIPS
❒Voorkom bruusk remmen, met spin-
nende wielen optrekken, harde
contacten tussen banden en stoep-
randen, kuilen en andere obstakels. Het
langdurig rijden op een slecht wegdek
kan de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of slijt-
plekken op het loopvlak. Als u deze ge-
breken constateert, wendt u dan tot de
Fiat-dealer;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen
auto: hierdoor kunnen de banden en de
velgen ernstig beschadigd worden;❒stop zo snel mogelijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om beschadiging
van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij weinig
of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die
langer dan zes jaar onder een auto ge-
monteerd zijn, moeten dan ook door
een specialist worden gecontroleerd.
Dit geldt in het bijzonder voor het
reservewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst on-
bekend is;
❒bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd
worden;
❒om een gelijke slijtage van de banden op
de vooras en de achteras te verkrijgen,
is het raadzaam de banden om de
10.000 / 15.000 km van as te verwisse-
len. Hierbij moeten de banden aan de-
zelfde zijde van de auto gemonteerd
blijven, zodat een omkering van de
draairichting wordt voorkomen.
fig. 9F0T0013m
170
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van het rem-
en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de
voorschriften van het “Onderhoudssche-
ma” in dit hoofdstuk aan.
Ozon, hoge temperaturen en het gedu-
rende langere tijd ontbreken van vloeistof
in een systeem zorgen ervoor dat de slan-
gen uitdrogen en scheuren, waardoor het
betreffende systeem kan gaan lekken.
Daarom is zorgvuldige controle noodza-
kelijk.
Bedenk dat ook de weglig-
ging afhankelijk is van een
juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Door een te lage banden-
spanning wordt de band te
heet, waardoor er onherstelbare in-
wendige schade aan de band kan ont-
staan.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet
kruiselings, waarbij de
banden van de rechterzijde aan de
linkerzijde en omgekeerd worden
gemonteerd.
ATTENTIE
Voer bij lichtmetalen velgen
geen spuitwerkzaamheden
uit die een temperatuur vereisen
boven 150°C. De mechanische eigen-
schappen van de wielen kunnen hier-
door in gevaar worden gebracht.
ATTENTIE
171
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
(indien aanwezig)
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon
met een schoonmaakmiddel; wij raden
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber
vervormd of versleten is. Het verdient aan-
beveling ten minste één maal per jaar de
wisserbladen te vervangen.
Rijden met versleten ruiten-
wisserbladen is gevaarlijk,
omdat hierdoor het zicht onder slech-
te atmosferische omstandigheden
aanzienlijk wordt beperkt.
ATTENTIE
Wisserbladen ruitenwissers
vervangen
Ga als volgt te werk:
❒til de wisserarm van de voorruit en
plaats het wisserblad onder een hoek
van 90° ten opzichte van de arm;
❒druk op de lippen A-fig. 10en ver-
wijder het wisserblad;
❒monteer het nieuwe blad, waarbij de
lippen in de zittingen op de wisserarm
moeten vallen. Controleer of het
wisserblad geborgd is.
fig. 10
A
A
F0T0087m
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen
is het mogelijk beschadigingen van het
rubber te voorkomen:
❒wanneer de temperatuur onder 0°C is
gedaald, moet gecontroleerd worden
of er geen ijs tussen wisserblad en ruit
zit. Maak de wissers zo nodig vrij met
een anti-vriesmiddel;
❒verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de ruit: om de wisserbladen
te beschermen en oververhitting van de
ruitenwissermotor te voorkomen;
❒schakel de ruitenwissers/achterruit-
wisser niet op een droge ruit in.