Page 49 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
6
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING:Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-ment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAUM1550
Motorolie Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst volgens de intervalperio-
den vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema en wanneer het contro-
lelampje olieverversingstermijn gaat bran-
den.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de scooter op de middenbok.OPMERKIN
G:
Zorg dat de scooter rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wan-
neer de machine iets schuin staat, kan hetniveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen, verwijder de olie-
vuldop, veeg de peilstok schoon, steek
deze weer in de vulopening (zonder
vast te draaien) en neem dan weer uit
om het olieniveau te controleren. Voorgeschreven bougie:
NGK/DR8EA
1. ElektrodenafstandElektrodenafstand:
0.6–0.7 mm (0.024–0.028 in)
1
ZAUM0037
Aanhaalmoment:
Bougie:
17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.5 ft·lbf)
Page 50 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
6
OPMERKING:Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveaustaan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Verversen van de motorolie
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
4. Controleer of de onderlegring bescha-
digd is en vervang indien nodig.
5. Breng de onderlegring en de olieaftap-
plug aan en zet de plug dan vast met
het voorgeschreven aanhaalmoment.
OPMERKING:Controleer of de onderlegring correct aan-ligt.
6. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.LET OP:
DCA11670
Gebruik geen olie met een “CD”-
dieselspecificatie of een hogere
kwaliteit dan gespecificeerd. Ge-
bruik ook geen olie met een “ENER-
GY CONSERVING II” of hogere
aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingenin het carter terecht komen.
1. Olievuldop
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1
321ZAUM0439
1. Olieaftapplug
1. Olieaftapplug
2. Ring
11
ZAUM0583
12
ZAUM0129
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid bij verversing:
1.20 L (1.27 US qt) (1.06 Imp.qt)
Page 51 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
6
7. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
8. Stel de indicator olieverversing terug.
(Zie pagina 3-2.)
DAU20060
Versnellingsbakolie Vóór elke rit moet het eindoverbrengings-
huis worden gecontroleerd op olielekkage.
In geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en te
laten repareren. Bovendien dient de ver-
snellingsbakolie als volgt te worden ver-
verst op de aangegeven tijdstippen in het
periodieke onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op door
een paar minuten te gaan rijden en zet
dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de gebruik-
te olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het eindoverbren-
gingshuis af te tappen.5. Breng de olieaftapplug van de versnel-
lingsbakolie aan en zet hem vast met
het voorgeschreven aanhaalmoment.
6. Voeg de benodigde hoeveelheid aan-
bevolen versnellingsbakolie toe, breng
de olievuldop aan en draai deze vast.1. Olievulplug eindoverbrenging
1
ZAUM0441
1. Olieaftapplug eindoverbrenging
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug versnellingsbakolie:
22 Nm (2.2 m·kgf, 15.9 ft·lbf)
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
Page 52 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
6
WAARSCHUWING
DWA11310
Zorg dat er geen verontreinigingen
het cardanhuis kunnen binnendrin-
gen.
Zorg dat er geen olie op de bandenof wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op olie-
lekkage. Zoek in geval van lekkage
naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU20230
Controleren van het koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofreservoir bevindt zich on-
der de accukap. (Zie pagina 6-8.)
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutiefworden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum en maximumniveau staan.3. Open de reservoirdop, vul koelvloei-
stof bij tot de merkstreep voor maxi-
mumniveau en sluit de reservoirdop
weer als de koelvloeistof bij of bene-
den de merkstreep voor minimumni-
veau staat.
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
1. Dop koelvloeistofreservoir
1
2
ZAUM0444
1
ZAUM0445
Page 53 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
6
4. Breng de accukap aan.LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectiefzijn.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-32 nadere instructies ver-meld.
DAU33030
De koelvloeistof verversen
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer.
DAUM2030
Luchtfilter en
luchtfilterelementen in v-
snaarbehuizing Het luchtfilter en de luchtfilterelementen in
de v-snaarbehuizing moeten worden gerei-
nigd volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Reinig beide luchtfilterelementen vaker
als u in zeer stoffige of vochtige gebieden
rijdt.LET OP:
DCA10530
Controleer of beide luchtfilterele-
menten correct in de behuizingen
zijn aangebracht.
Laat de motor nooit draaien terwijl
de luchtfilterelementen afwezig zijn,
dat kan leiden tot overmatige slijta-
ge bij de zuiger(s) en/of de cilin-der(s).
Reinigen van het luchtfilterelement
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen. Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.40 L (0.42 US qt) (0.35 Imp.qt)
Page 54 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
6
3. Trek de filterspons samen met het
gaasplaatje naar buiten, reinig hem
met oplosmiddel en wring het overge-
bleven oplosmiddel uit de spons.
4. Controleer of de filterspons bescha-
digd is en vervang indien nodig.
5. Laat de filterspons eerst drogen.
6. Breng olie van de aanbevolen soort
aan op het hele oppervlak van de filter-
spons en wring dan de overtollige olie
uit.
OPMERKING:Het sponsmateriaal moet nat zijn maar magniet druipen.
7. Breng het sponsmateriaal aan in het
luchtfilterhuis.
8. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Het luchtfilterelement in de v-snaarbe-
huizing reinigen
1. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel op de v-
snaarbehuizing door de schroeven te
verwijderen.3. Blaas het vuil met perslucht uit het
luchtfilterelement (zie afbeelding).
4. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
vervang indien dat nodig is.
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
3. Filterspons
4. Gaasvel1
2 2
3
4
ZAUM0446
Aanbevolen olie:
Olie voor schuimrubberen luchtfiltersZAUM0447
1. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2. Schroef
1. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
Page 55 of 84
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
6
5. Monteer het luchtfilterdeksel in de v-
snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
6. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
DAU21300
Afstellen van de carburateur De carburateur vormt een belangrijk onder-
deel van de motor en moet zeer precies
worden afgesteld. Laat daarom alle carbu-
rateurafstellingen over aan een Yamaha
dealer die over de benodigde vakkennis en
ervaring beschikt.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel De vrije slag van de gaskabel dient 1.5–3.0
mm (0.06–0.12 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.1. Vrije slag gaskabel1ZAUM0051
Page 56 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
6
DAU21401
Klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAUM2040
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor ditmodel is vastgesteld.
ZAUM0053
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
180 kPa (26 psi) (1.80 kgf/cm²)
Achter:
190 kPa (28 psi) (1.90 kgf/cm²)
90–160 kg (198–353 lb):
Voor:
180 kPa (26 psi) (1.80 kgf/cm²)
Achter:
200 kPa (29 psi) (2.00 kgf/cm²)
160–202 kg (353–445 lb):
Voor:
190 kPa (28 psi) (1.90 kgf/cm²)
Achter:
220 kPa (32 psi) (2.20 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
202 kg (445 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires