VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
lijk letsel veroorzaken. Start de motor
alleen in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de
scooter onbeheerd achterlaat en
neem de sleutel uit het contactslot. Let
op het volgende als u de scooter gaat
parkeren:
De motor en het uitlaatsysteem kun-
nen heet zijn, dus parkeer de scoo-
ter op een plek waar voetgangers of
kinderen hiervan geen hinder heb-
ben.
Parkeer de scooter niet op een hel-
ling of op een zachte ondergrond,
om omvallen te voorkomen.
Parkeer de scooter niet nabij een
brandend toestel(bijv. een petro-
leumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.
Roep onmiddellijk medische hulp in
nadat u benzine heeft ingeslikt, veel
benzinedamp heeft ingeademd of ben-
zine in uw ogen is terecht gekomen.
Morst u benzine op uw huid of kleding,
spoel de bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding aan.
DAU10371
Andere aandachtspunten voor
veilig motorrijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scoo-
ter recht, anders kan hij gaan schui-
ven.
De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Contro-
leer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
3
DAU12330
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie) Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidief-
stal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12343
Stuurschakelaars Links
Rechts
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
1. Waarschuwingscontrolelampje
1
ZAUM0406
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”, “”
3. Startknop “”
1234
ZAUM04071
2
3
ZAUM0408
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-16
3
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
8. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De scooter mag worden gebruikt.
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij
wordt uitgevoerd met een warme motor.De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar is mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE JA NEE NEE JAOPMERKING:
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
5
DAU15980
WAARSCHUWING
DWA10870
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uit-
laatgassen zijn giftig en het inade-
men ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en do-
delijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
Start de motor om veiligheidsrede-
nen te allen tijde met de middenboknaar beneden.
DAU16600
Starten van de motor LET OP:
DCA10250
Zie pagina 5-3 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de machi-ne in gebruik wordt genomen.
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als de zijstandaard is opgetrokken.
WAARSCHUWING
DWA10290
Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startsper-
systeem en volg daarbij de werkwij-
ze beschreven op pagina 3-15.
Ga nooit rijden terwijl de zijstan-daard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar “” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken terwijl de voor- of achterrem
wordt bekrachtigd.
OPMERKING:Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere startpo-
ging moet zo kort mogelijk duren om de
accu te sparen. Laat de startmotor nooit lan-
ger dan 10 seconden aaaneen draaien. Als
de motor niet wil starten draai dan de gas-
greep 1/8 slag open en probeer het nogeens.LET OP:
DCA11040
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van demotor!1. Achterremhendel
2. Noodstopschakelaar
3. Startknop
4. Voorremhendel
1234
ZAUM0418
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-33
6
Oververhitte motor
WAARSCHUWING
DWA10400
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en
stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de ra-
diatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk dedop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.
OPMERKING:Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre-ven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde. Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
INDEX
AAandachtspunten voor veilig
motorrijden ........................................... 1-4
Accu...................................................... 6-26
Accuspanningmeter/temperatuurmeter
voor koelvloeistof.................................. 3-3
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ........... 3-7BBagagehaak ......................................... 3-14
Banden ................................................. 6-18
Bougie, controleren .............................. 6-10
Brandstof .............................................. 3-10
Brandstofniveaumeter ............................ 3-3
Brandstofverbruik, tips voor een
zuinig .................................................... 5-3CCarburateur,afstellen ............................ 6-17
Claxonschakelaar ................................... 3-7
Contactslot/stuurslot ............................... 3-1
Controlelampje dimlicht .......................... 3-2
Controlelampje grootlicht ........................ 3-2
Controlelampjes...................................... 3-2
Controlelampjes richtingaanwijzers ........ 3-2
Controlelijst voor gebruik ........................ 4-2DDimlichtschakelaar ................................. 3-7
Display, multifunctioneel ......................... 3-4GGasgreep en gaskabel, controleren en
smeren ............................................... 6-23
Gelijkstroom aansluitcontact voor
accessoires ........................................ 3-17
Gereedschapsset ................................... 6-1Gloeilamp in remlicht/achterlicht of
gloeilamp richtingaanwijzer (achter),
vervangen ........................................... 6-30
Gloeilamp kentekenverlichting,
vervangen ........................................... 6-30
Gloeilamp richtingaanwijzer (voor),
vervangen ........................................... 6-29
IIdentificatienummers ............................... 9-1
Inrijperiode .............................................. 5-3KKabels, controleren en smeren ............. 6-23
Klepspeling............................................ 6-18
Koelvloeistof .......................................... 6-14
Koplampgloeilamp, vervangen .............. 6-28LLichtsignaalschakelaar ............................ 3-7
Locaties van onderdelen ......................... 2-1
Luchtfilter en luchtfilterelementen in
v-snaarbehuizing, reinigen .................. 6-15MMiddenbok en zijstandaard,
controleren en smeren ........................ 6-24
Modelinformatiesticker ............................ 9-2
Motorolie ............................................... 6-11NNoodstopschakelaar ............................... 3-7OOpbergcompartiment ...................3-12, 3-13PParkeren..................................................5-4
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema .............................. 6-2
Problemen oplossen .............................6-31
RRemhendel, achterrem ........................... 3-9
Remhendels, smeren............................ 6-23
Remmen ................................................. 5-2
Remvloeistofniveau, controleren .......... 6-21
Remvloeistof, verversen ....................... 6-22
Richtingaanwijzerschakelaar .................. 3-7SSchakelaar alarmverlichting.................... 3-8
Schokdemperunits, afstellen................. 3-14
Sleutelnummer........................................ 9-1
Slotcompartiment .................................. 3-13
Snelheidsmeter ....................................... 3-2
Sneller en langzamer rijden .................... 5-2
Specificaties............................................ 8-1
Stalling .................................................... 7-3
Starten van de motor .............................. 5-1
Startknop ................................................ 3-8
Startspersysteem .................................. 3-15
Storingzoekschema’s............................ 6-32
Stroomlijn- en framepanelen,
verwijderen en aanbrengen .................. 6-6
Stuurschakelaars .................................... 3-7
Stuursysteem, controleren .................... 6-25TTankdop .................................................. 3-9UUitlaatkatalysator .................................. 3-11VVeiligheidsinformatie............................... 1-1
Versnellingsbakolie ............................... 6-13
Verzorging .............................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer ................... 9-1