Page 105 of 382

101
BELANGRIJKHet grootlichtsignaal
wordt gegeven met het grootlicht. Om
bekeuringen te vermijden, dient u
zich aan de geldende verkeerswetge-
ving te houden.
Richtingaanwijzers (pijlen - fig. 92)
Plaats de hendel:
omhoog (stand A) - rechter richting-
aanwijzer ingeschakeld
omlaag (stand B) - linker richting-
aanwijzer ingeschakeld.
Als de richtingaanwijzers zijn inge-
schakeld, brandt op het instrumen-
tenpaneel het betreffende controle-
lampje Ÿof
Δ.
De richtingaanwijzers schakelen uit
als u de hendel in de middelste stand
zet of, automatisch, als het stuurwiel
weer in de rechtuitstand komt.
BELANGRIJK Als u kort richting
aan wilt geven, voor het uitvoeren van
een handeling waarvoor het stuurwiel
slechts weinig hoeft te worden ver-
draaid, dan drukt u de hendel iets
omhoog of omlaag zonder dat de hen-
del vergrendelt. Zodra u de hendel
loslaat, gaat deze automatisch terug. HENDEL RECHTS
Met de rechter hendel bedient u de
ruitenwissers/-sproeiers voor/achter
en koplampsproeiers.
Ruitenwissers (fig. 93)
De ruitenwissers/-sproeiers werken
uitsluitend als de contactsleutel in
stand MARstaat. De hendel kan in
vijf verschillende standen worden ge-
zet:
0 - Ruitenwissers uitgeschakeld.
1 - Automatische werking. In deze
stand kan met de draaiknop Ade ge-
voeligheid van de regensensor worden
ingesteld.
2 - Langzaam continu wissen.
3 - Snel continu wissen. 4
- Tijdelijke werking (onvergren-
delde stand): als u de hendel loslaat,
springt deze direct weer in stand 0en
schakelen de ruitenwissers automa-
tisch uit.
Ruitensproeiers (fig. 94)
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel aangetrokken houdt,
dan worden in één beweging de rui-
tenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de
ruitenwissers schakelen automatisch
in als u de hendel voor bediening van
de ruitensproeiers langer dan een
halve seconde aangetrokken houdt.
fig. 93
L0A0203b
fig. 94
L0A0204b
Page 106 of 382

102
De ruitenwissers blijven nog enkele
slagen werken, nadat u de hendel los-
laat; na enige seconden volgt nog een
“reinigingsslag”.
De ruitensproeiermonden zijn voor-
zien van verwarmingselementen, die
automatisch in werking treden (ge-
durende ongeveer 3 seconden) als u
op de knop voor snelle ontwase-
ming/ontdooiing van de ruiten drukt.
Koplampsproeiers (fig. 95)
De koplampsproeiers worden auto-
matisch ingeschakeld als het dimlicht
brandt en de ruitensproeiers worden
ingeschakeld. BELANGRIJK
In bepaalde omstan-
digheden wordt bij ingeschakelde
koplampsproeiers automatisch de
luchtrecirculatie ingeschakeld, om te
voorkomen dat de geur van de vloei-
stof in het interieur dringt.
Regensensor
Op de voorruit is een infrarood-re-
gensensor gemonteerd. De sensor
zorgt ervoor dat de frequentie van de
slagen van de ruitenwissers, tijdens
het wissen met interval, automatisch
wordt aangepast aan de hoeveelheid
regen op de ruit.
Alle andere functies die met de
rechter hendel worden bediend (uit-
schakeling ruitenwissers, continu wis-
sen met lang of kort interval, tijdelijk
wissen met kort interval, ruiten-
sproeiers en koplampsproeiers) blij-
ven onveranderd.
fig. 95
L0A0122b
De regensensor schakelt automa-
tisch in als de rechter hendel in stand
1 (fig. 93) wordt geplaatst en heeft
een regelbereik dat oplopend varieert
van uitgeschakelde ruitenwissers
(geen slagen) als de ruit droog is, tot
ruitenwissers die ingeschakeld worden
op de tweede continue snelheid (snel
continu wissen) bij hevige regen.
Telkens als u de rechter hendel in
stand 1zet om de regensensor in te
schakelen, maken de ruitenwissers 1
slag. Hiermee wordt aangegeven dat
het systeem weer is ingeschakeld.
BELANGRIJK Houd voor een cor-
recte werking van de regensensor de
ruit in de omgeving van de sensor
schoon.
Page 107 of 382

103
Als de ruitensproeiers worden be-
diend bij ingeschakelde regensensor
(hendel in stand 1), werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna
hervat de regensensor zijn normale
automatische werking.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om de regensensor uit te
schakelen. Als de motor daarna wordt
gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet opnieuw
in, ook niet als de hendel in stand 1is
blijven staan. Hiermee wordt voorko-
men dat bij het starten van de motor
de ruitenwissers onverwachts in-
schakelen, waardoor gevaarlijke si-
tuaties kunnen ontstaan (bijvoorbeeld
tijdens het handmatig reinigen van de
voorruit of door het blokkeren van de
wisserrubbers op de ruit door de
aanwezigheid van ijs, waardoor de rui-
tenwissermotor beschadigd kan wor-
den). Om de regensensor opnieuw in
te schakelen moet u de hendel in stand
0 of 2zetten en vervolgens opnieuw in
stand 1, of de gevoeligheid veranderen
met behulp van draaiknop A(verho-
gen of verlagen). Als de regensensor op deze wijze
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt
ten minste één wisslag uitgevoerd, ook
bij een droge ruit. Hiermee wordt
aangegeven dat het systeem weer is
ingeschakeld.
De regensensor bevindt zich achter
de achteruitkijkspiegel in het gebied
dat bestreken wordt door de rui-
tenwissers en staat in contact met de
voorruit. De sensor levert een signaal
aan een elektronische regeleenheid,
die vervolgens de ruitenwissermotor
bedient.
Telkens als de motor wordt gestart
wordt de regensensor automatisch
verwarmd tot ongeveer 40°C, zodat
eventuele condens van het meetop-
pervlak wordt verwijderd en eventuele
ijsvorming wordt voorkomen.
Als u draaiknop
A(fig. 96) draait,
dan wordt de gevoeligheid van de re-
gensensor verhoogd, waardoor de
overgang van stilstaande ruitenwissers
bij een droge ruit, naar de tweede
snelheid (snel continu wissen) sneller
plaatsvindt:
n = minimale gevoeligheid
nn = gemiddelde gevoeligheid
nnn = hoge gevoeligheid
nnnn = maximale gevoeligheid.
Als tijdens de werking van de regen-
sensor de gevoeligheid verhoogd
wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
Hiermee wordt aangegeven dat de ge-
voeligheid veranderd is.
fig. 96
L0A0205b
Page 108 of 382

104
Storing in sensorBij ingeschakelde regensensor wordt,
als er een storing in de sensor is, de
intervalstand van de ruitenwissers in-
geschakeld op de ingestelde gevoelig-
heid, ongeacht of er regen op de ruit
aanwezig is.
Het display op het instrumentenpa-
neel geeft de storing in de sensor aan
door middel van het bericht “DE-
FECT REGENSENSOR – BEZOEK
EEN WERKPLAATS”; de storings-
melding blijft weergegeven zolang de
sensor is ingeschakeld. In dat geval is
het raadzaam de regensensor uit te
schakelen en de ruitenwissers, indien
nodig, in te schakelen in de continu-
stand (1
eof 2esnelheid); wendt u ver-
volgens zo snel mogelijk tot de Lan-
cia-dealer.
Controleer voordat u de
voorruit reinigt (bijv. bij
een tankstation) of de re-
gensensor is uitgeschakeld of de
contactsleutel in stand STOP is ge-
draaid.
De regensensor moet uitge-
schakeld zijn als u de auto met de
hand wast of als de auto in een
wastunnel wordt gereinigd.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
– vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.)
– waterstrepen veroorzaakt door
versleten wisserrubbers
– verschil tussen dag en nacht (het
zicht wordt ‘s nachts sterker gehin-
derd door vocht op de ruit).
Schakel de regensensor
niet in als er ijs of sneeuw
op de voorruit zit, om be-
schadiging aan de ruitenwisser-
motor te voorkomen.
Page 109 of 382
105
INSTRUMENTENPANEEL
BENZINE-UITVOERINGEN (fig. 97)A - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
B - Snelheidsmeter C
- Multifunctioneel display voor
symbolen/berichten/storingsmeldingen
en herhaling CONNECT-informatie
D - Toerenteller
E - Brandstofmeter met waar-
schuwingslampje brandstofreserve F
- Actueel brandstofverbruik
G - Controle- en waarschuwings -
lampjes
H - Display kilometerteller (totaal-
stand en dagteller) en automatische
versnellingsbak
I - Knop voor op nul zetten dagtel-
ler/Wissen storingsmeldingen op het
display
fig. 97L0A0230b
Page 110 of 382
106
JTD-UITVOERINGEN (fig. 98)
fig. 98L0A0231b
A- Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
B - Snelheidsmeter C
- Multifunctioneel display voor
symbolen/berichten/storingsmeldingen
en herhaling informatie CONNECT
D - Toerenteller
E - Brandstofmeter met waar-
schuwingslampje brandstofreserve F
- Actueel brandstofverbruik
G - Controle- en waarschuwings-
lampjes
H - Display kilometerteller (totaal-
stand en dagteller)
I - Knop voor op nul zetten dagtel-
ler/Wissen storingsberichten op het
display
Page 111 of 382

107
INSTRUMENTEN
SNELHEIDSMETER (fig. 99)
Geeft de snelheid van de auto in ki-
lometers per uur (km/h). Het instru-
ment geeft informatie als de snelheid
hoger is dan ongeveer 4 km/h. TOERENTELLER (fig. 100)
Als de wijzernaald in het rode gebied
staat (gevarenzone), dan draait de
motor met extreem hoge toerentallen.
Het is raadzaam deze toerentallen
slechts kort aan te houden.
Bij stationair draaiende motor kan
de toerenteller een geleidelijke of plot-
selinge toerentalstijging aangeven; dit
is normaal en vindt plaats, bijvoor-
beeld, als de airconditioning of de
elektroventilateur inschakelt. Een
langzame wijziging in toerental dient
vooral voor het behoud van de lading
van de accu. BELANGRIJK
Afhankelijk van de
motoruitvoering van de auto verschilt
het meetbereik en de gevarenzone van
de toerenteller.
BELANGRIJK De regeleenheid van
de elektronische inspuiting sluit de
brandstoftoevoer tijdelijk af als de
motor met te hoge toerentallen draait,
waardoor het motorvermogen zal af-
nemen.
fig. 99
L0A0232b
fig. 100
L0A0233b
Page 112 of 382

108
fig. 102
L0A0236b
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUURMETER MET
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VOOR TE HOGE
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUUR (fig. 101)Het instrument geeft de temperatuur
aan van de motorkoelvloeistof, zodra
de koelvloeistoftemperatuur hoger
wordt dan ongeveer 50 °C.
Onder normale omstandigheden
staat de wijzernaald ongeveer in het
midden van de schaal. Als de wijzer-
naald in de buurt komt van de maxi-
male waarden, moet gas worden te-
ruggenomen. Als het waarschuwingslampje
Agaat
branden en op het display van het in-
strumentenpaneel het bericht “TE
HOGE KOELVLOEISTOFTEMP”
verschijnt, dan is de koelvloeistoftem-
peratuur te hoog; zet in dat geval de
motor uit en wendt u tot de Lancia-
dealer.
BELANGRIJK De wijzernaald kan
ook in de buurt komen van de maxi-
male waarden door opeenhoping van
vuil aan de buitenzijde van de radia-
teur van het motorkoelsysteem. In dat
geval is het raadzaam de radiateur te
controleren, eventueel vuil te verwij-
deren en zo snel mogelijk de buiten-
zijde van de radiateur grondig te rei-
nigen. BRANDSTOFMETER MET
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VAN DE RESERVEBRANDSTOF
(fig. 102)
Het waarschuwingslampje van de
brandstofreserve Agaat branden en
op het display van het instrumenten-
paneel verschijnt het bericht
“BRANDSTOF TANKEN”, als er nog
ongeveer 10 liter brandstof aanwezig
is.
BELANGRIJK Rijd niet met een
bijna lege tank: door een onregelma-
tige brandstoftoevoer kan de kataly-
sator beschadigen.
fig. 101
L0A0235b