Page 33 of 84
CONTROLES VOOR HET STARTEN4-2
4
GasgreepControleer of de werking soepel is.
Controleer de vrije slag van de kabel.
Vraag zo nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en
de kabel en het kabelhuis te smeren.6-11
Wielen en bandenControleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer als dat nodig is.6-11–6-13
RemhendelsControleer of de werking soepel is.
Smeer zo nodig de hendelscharnierpunten.6-13, 6-16
MiddenbokControleer of de werking soepel is.
Smeer zo nodig het scharnierpunt.6-16
FramebevestigingenControleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet zo nodig vast.—
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaarsControleer de werking.
Corrigeer als dat nodig is.3-3, 3-4, 6-20–6-22
AccuControleer het voeistofniveau.
Vul zo nodig bij met gedistilleerd water.6-18 ONDERDEEL CONTROLES PAGINA
Page 34 of 84
CONTROLES VOOR HET STARTEN
4-3
4
OPMERKING:_ Voordat de scooter wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo’n inspectie neemt maar weinig tijd in
beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard. _
DWA00033
WAARSCHUWING
_ Wanneer functies vermeld in de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werken, laat dan een inspectie uitvoeren en even-
tueel repareren voordat u de machine gebruikt. _
Page 35 of 84
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
Starten en opwarmen van een koude motor ...................................... 5-1
Starten van een warme motor ........................................................... 5-2
Wegrijden .......................................................................................... 5-2
Sneller en langzamer rijden .............................................................. 5-3
Remmen ............................................................................................ 5-3
Tips voor een zuinig brandstofverbruik ............................................. 5-4
Inrijden van de motor ........................................................................ 5-4
Parkeren ............................................................................................ 5-5
Page 36 of 84

5-1
5
DAU00372
5-GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU01118
WAARSCHUWING
_
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uit-
laatgassen zijn giftig en het inade-
men ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en do-
delijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
Start de motor om veiligheidsrede-
nen te allen tijde met de middenbok
naar beneden.
_
DAU00415*
Starten en opwarmen van een
koude motor1. Draai de contactsleutel naar “” en
draai naar “” zodra het waarschu-
wingslampje voor olieniveau gaat
branden.
DC000045
LET OP:_ Als het waarschuwingslampje voor olie-
niveau niet gaat branden, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch circuit te
testen. _2. Zet de choke aan en draai de gas-
greep helemaal dicht. (Zie pagina 3-9
voor de bediening van de choke.)3. Start de motor door de startknop in te
drukken of de kickstarter omlaag te
trappen terwijl u de voor- of achterrem
bekrachtigt.
OPMERKING:_ Als de motor na indrukken van de startknop
niet wil starten, laat dan de startknop los,
wacht een paar seconden en probeer het
dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo
kort mogelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 5 se-
conden aaneen draaien. Probeer de kick-
starter als de motor niet via de startmotor
wil aanslaan. _4. Zet na het starten van de motor de
chokehendel tot halverwege terug.
DCA00045
LET OP:_ Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor! _
PUSHOPEN
ZAUM0253
Page 37 of 84
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-2
5
5. Zet de choke uit zodra de motor warm
is.OPMERKING:_ De motor is warm wanneer hij normaal rea-
geert op de gasbediening terwijl de choke
uit is gezet. _
DAU01258
Starten van een warme motor Volg dezelfde procedure als bij starten van
een koude motor, alleen is het gebruik van
de choke niet nodig als de motor warm is.
DAU00433
Wegrijden OPMERKING:_ Laat de motor warmdraaien voordat u weg-
rijdt. _1. Houd met uw linkerhand de achter-
remhendel ingedrukt, houd met uw
rechterhand de rechterhandgreep
vast en duw de scooter van de mid-
denbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en
stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzer aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver-
keer en draai voorzichtig aan de gas-
greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzer uit. ZAUM0267
Page 38 of 84
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
DAU00434
Sneller en langzamer rijden De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Om meer
snelheid te maken draait u de gasgreep
richting
a. Om langzamer te gaan rijden
draait u de gasgreep richting
b.
DAU00435
Remmen 1. Sluit de gasklep volledig.
2. Knijp de voor- en achterremmen ge-
lijktijdig in en oefen geleidelijk meer
druk uit.
DW000057
WAARSCHUWING
_
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tramrails, ij-
zeren platen gebruikt in de wegen-
bouw en putdeksels worden in
natte toestand zeer glad. U dient
deze obstakels daarom met aange-
paste snelheid te naderen en voor-
zichtig te passeren.
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts, rem-
men kan tijdens afdalingen soms
lastig zijn.
_
a b
ZAUM0268
ZAUM0269
Page 39 of 84

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-4
5
DAU03093
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Laat de motor goed warmdraaien.
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU00436
Inrijden van de motor De periode tussen de 0 en 1.000 km is de
belangrijkste periode in de levensduur van
de motor. Lees daarom de volgende infor-
matie aandachtig door.
Omdat de motor splinternieuw is, mag hij tij-
dens de eerste 1.000 km niet overmatig
worden belast. De verschillende onderde-
len van de motor slijten op elkaar in totdat
de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd
tijdens deze periode nooit langdurig volgas
en vermijd ook andere manoeuvres die tot
oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAUT0003*
0–150 km
Draai de gasgreep niet tot voorbij 1/3 open.
Zet de motor steeds af nadat deze een uur
heeft gedraaid en laat dan gedurende 5 tot
10 minuten afkoelen. Varieer de rijsnelheid
van de scooter zo nu en dan. Verander de
stand van de gasgreep regelmatig.150–500 km
Rijd niet langdurig met de gasgreep meer
dan halverwege open gedraaid.
500–1.000 km
Houd geen kruissnelheid aan waarbij de
gasgreep voorbij driekwart is openge-
draaid.
DCAT0001
LET OP:_ Nadat de eerste 1.000 km zijn afgelegd
moet de cardanolie worden ververst. _1.000 km en verder
Laat de motor niet langdurig volgas
draaien. Varieer het toerental zo nu en dan.
DC000049
LET OP:_ Als tijdens de inrijperiode motorschade
optreedt, vraag dan direct een Yamaha
dealer de machine te controleren. _
Page 40 of 84
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-5
5
DAU00461
Parkeren Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DW000058
WAARSCHUWING
_
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kun-
nen komen.
Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de scooter
zou dan kunnen omvallen.
_
DC000062
LET OP:_ Parkeer nooit op een plek waar sprake is
van brandgevaar, zoals op droog gras of
nabij ander ontvlambaar materiaal. _