
Waarschuwingsfunctie schuifdak open
De zoemer klinkt en er verschijnt een
melding op het multi-informatiedisplay
wanneer het contact UIT wordt gezet en
het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl het schuifdak geopend is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde instellingen (bijvoorbeeld de
koppeling aan de portiervergrendeling)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 482)
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Openen van het schuifdak
• Laat geen van de inzittenden tijdens
het rijden zijn/haar hand of hoofd
buiten de auto uit steken.
• Ga niet op het schuifdak zitten.
Openen en sluiten van het schuifdak
• De bestuurder is verantwoordelijk
voor het openen en sluiten van het
schuifdak. Laat, om onbedoelde
bediening, met name door kinderen,
te voorkomen, het schuifdak niet
door kinderen bedienen. Het kan
gebeuren dat een lichaamsdeel van
een kind of een andere passagier
klem komt te zitten tussen het
schuifdak.
• Controleer of geen van de
inzittenden een lichaamsdeel naar
buiten steekt dat bekneld zou
kunnen raken als het schuifdak
bediend wordt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer het schuifdak wordt
bediend met de afstandsbediening
of mechanische sleutel, bedien dan
het schuifdak nadat u hebt
gecontroleerd of er geen risico is dat
een passagier met een lichaamsdeel
bekneld kan raken tussen het
schuifdak. Laat kinderen het
schuifdak niet bedienen via de
afstandsbediening of mechanische
sleutel. Het kan gebeuren dat een
lichaamsdeel van een kind of een
andere passagier klem komt te zitten
tussen het schuifdak.
• Wanneer u uit de auto stapt, zet dan
het contact UIT en neem de sleutel
en het kind met u mee. Anders kan
het kind de auto mogelijk onbedoeld,
uit kattenkwaad, enz. bedienen, wat
tot een ongeval kan leiden.
Klembeveiliging
• Gebruik geen lichaamsdelen om de
klembeveiliging opzettelijk te
activeren.
• Mogelijk werkt de klembeveiliging
net voordat het schuifdak volledig
sluit niet. Ook is de klembeveiliging
niet ontworpen om te werken terwijl
de schakelaar wordt ingedrukt. Let
erop dat uw vingers, enz. niet
bekneld raken.
3.5 Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
163
3
Voordat u gaat rijden

bovenstaande procedure niet volledig
sluit, laat dan uw auto controleren door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Waarschuwingsfunctie panoramadak
open
Een zoemer klinkt en er verschijnt een
melding op het multi-informatiedisplay
wanneer het contact UIT wordt gezet en
het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl het panoramadak geopend is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde instellingen (bijvoorbeeld de
koppeling aan de portiervergrendeling)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 482)
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Openen en sluiten van het elektrisch
bedienbare zonnescherm
• Controleer of geen van de
inzittenden een lichaamsdeel naar
buiten steekt dat bekneld zou
kunnen raken als het zonnescherm
bediend wordt.
• Laat het zonnescherm niet bedienen
door kinderen. Het bekneld raken
tussen het frame en het
zonnescherm kan dodelijk of ernstig
letsel veroorzaken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Openen van het panoramadak
• Laat geen van de inzittenden tijdens
het rijden zijn/haar hand of hoofd
buiten de auto uit steken.
• Ga niet op het panoramadak zitten.
Openen en sluiten van het
panoramadak
• De bestuurder is verantwoordelijk
voor het openen en sluiten van het
panoramadak. Laat, om onbedoelde
bediening, met name door kinderen,
te voorkomen, het panoramadak niet
door kinderen bedienen. Het kan
gebeuren dat een lichaamsdeel van
een kind of een andere passagier
klem komt te zitten tussen het
panoramadak.
• Controleer of geen van de
inzittenden een lichaamsdeel naar
buiten steekt dat bekneld zou
kunnen raken als het panoramadak
bediend wordt.
• Wanneer het panoramadak wordt
bediend met de afstandsbediening,
sleutel of mechanische sleutel,
bedien dan het panoramadak nadat
u hebt gecontroleerd of er geen
risico is dat een passagier met een
lichaamsdeel bekneld kan raken
tussen het panoramadak. Laat
kinderen het panoramadak niet
bedienen via de afstandsbediening
3.5 Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
166

• Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt.
4. Zet het contact UIT om de motor uit te
zetten.
5. Vergrendel de portieren nadat u
gecontroleerd hebt of u de sleutel bij
u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een steile helling omhoog
Automatische transmissie of Multidrive CVT
1. Zet met ingetrapt rempedaal de
selectiehendel in stand D. (→Blz. 192,
blz. 196)
2. Trek de parkeerremschakelaar
omhoog om de parkeerrem
handmatig te activeren. (→Blz. 203)
3. Laat het rempedaal opkomen en trap
langzaam het gaspedaal in om de auto
in beweging te brengen.
Functie automatisch deactiveren
parkeerrem
Handgeschakelde transmissie
1. Houd het rempedaal en het
koppelingspedaal volledig ingetrapt
en zet de selectiehendel in de 1e
versnelling. (→Blz. 200)
2. Trek de parkeerremschakelaar
omhoog om de parkeerrem
handmatig te activeren. (→Blz. 203)
3. Trap het gaspedaal een beetje in en
laat tegelijkertijd het
koppelingspedaal geleidelijk opkomen
om de auto in beweging te brengen.
Functie automatisch deactiveren
parkeerrem
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 320)
Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent, omdat
het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad
kan zijn.• Rijd extra voorzichtig wanneer het
begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de
regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
Motortoerental tijdens het rijden
(behalve handgeschakelde
transmissie)
In de volgende gevallen kan het
motortoerental tijdens het rijden te hoog
oplopen. Dit is het gevolg van automatisch
op- of terugschakelen, al naar gelang de
rijomstandigheden. Het duidt niet op
plotseling accelereren.
• Het systeem signaleert dat de auto
een helling op of af rijdt
• Als het gaspedaal wordt losgelaten
• Als het rempedaal is ingetrapt en de
sportmodus is geselecteerd
Beperken van het motorvermogen
(Brake Override-systeem)
• Wanneer het gaspedaal en rempedaal
gelijktijdig worden ingetrapt, wordt
het motorvermogen mogelijk beperkt.
• Er wordt een waarschuwingsmelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay terwijl het systeem
in werking is.
Inrijden van uw nieuwe Toyota
Voor een maximale levensduur van de
auto adviseren wij rekening te houden
met onderstaande aanwijzingen:
• De eerste 300 km: Voorkom plotseling
sterk afremmen.
• De eerste 800 km: Rijd niet met een
aanhangwagen.
• De eerste 1.000 km:
– Rijd niet met extreem hoge
snelheden.
– Vermijd plotseling sterk
accelereren.
4.1 Voordat u gaat rijden
171
4
Rijden

OPMERKING(Vervolg)
Als u tijdens het rijden een lekke band
krijgt
Een lekke of beschadigde band kan
leiden tot de onderstaande situaties.
• Het kan moeilijk zijn om de auto onder
controle te houden.
• De auto kan abnormale geluiden
maken of trillen.
• De auto kan abnormaal gaan
overhellen.
Houd het stuurwiel stevig vast en trap
het rempedaal geleidelijk in om de auto
tot stilstand te brengen.
Informatie over wat u moet doen in het
geval van een lekke band (→blz. 430,
blz. 441)
Overstroomde wegen
Rijd niet op wegen die na zware regenval
e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch
doet, kan de auto hierdoor ernstig
beschadigd raken:
• Motor slaat af
• Kortsluiting in elektrische
componenten
• Motorschade door onderdompeling in
water
Na het rijden op een overstroomde weg
of door mul zand moet het volgende
worden nagekeken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige:
• Remwerking
• Peil en kwaliteit van motorolie en
andere vloeistoffen van motor,
transmissie, tussenbak (AWD-
uitvoeringen), achterdifferentieel
(AWD-uitvoeringen), enz.
•
Smering van cardanas (AWD-
uitvoeringen), lagers en
kogelgewrichten van de wielophanging
(waar mogelijk) en de werking van alle
koppelingen, lagers, enz.
OPMERKING(Vervolg)
Bij het parkeren van de auto (auto's
met automatische transmissie of
Multidrive CVT)
Activeer altijd de parkeerrem en zet de
selectiehendel altijd in stand P. Anders
kan de auto onverwachts accelereren als
het gaspedaal per ongeluk wordt
ingetrapt.
Wegrijregeling
*1
Wanneer de onderstaande ongewone
bediening plaatsvindt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, wordt het
motorvermogen mogelijk beperkt.
• Als de selectiehendel in stand R wordt
gezet
*2
• Wanneer de selectiehendel vanuit
stand P of R in een stand voor
vooruitrijden, zoals stand D
*2, wordt
gezet.
Als het systeem ingeschakeld wordt,
verschijnt er een melding op het
multi-informatiedisplay. Lees de
boodschap en volg de instructie op.
*1Auto's met automatische transmissie
of Multidrive CVT
*2Afhankelijk van de situatie is het
wellicht niet mogelijk om de
selectiehendel in een andere stand te
zetten.
Wegrijregeling
• Wanneer de TRC wordt uitgeschakeld
(→blz. 321), werkt ook de
wegrijregeling niet. Als het u niet lukt
om met behulp van de wegrijregeling
weg te rijden in modder of op verse
sneeuw, deactiveer dan de TRC
(→blz. 321), zodat de auto in zo'n
geval gemakkelijker wegrijdt.
In de volgende gevallen werkt de
wegrijregeling ook niet:
– Wanneer Multi-terrain Select wordt
geselecteerd (AWD-uitvoeringen)
4.1 Voordat u gaat rijden
176

3. Trap het rempedaal (automatische
transmissie of Multidrive CVT) of het
koppelingspedaal (handgeschakelde
transmissie) stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
de motor niet worden gestart.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
De motor wordt gestart totdat hij
aanslaat, waarbij elke startpoging
maximaal 30 seconden duurt.
Houd het rempedaal (automatische
transmissie of Multidrive CVT) of het
koppelingspedaal (handgeschakelde
transmissie) ingetrapt tot de motor is
aangeslagen.
De motor kan in elke stand van het
contact worden gestart.
Als de motor niet aanslaat
• De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 60) Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.•
Als het portier wordt ontgrendeld met
de mechanische sleutel, kan de motor
niet worden gestart met het Smart
entry-systeem met startknop.
Raadpleeg
blz. 452 om de motor te
starten. Als de elektronische sleutel
zich echter in de auto bevindt en de
portieren worden vergrendeld
(→blz. 119), kan de motor worden
gestart.
Als de accu ontladen is
De motor kan niet worden gestart met
het Smart entry-systeem met startknop.
Raadpleeg blz. 454 om de motor weer te
starten.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 110
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 137
Aanwijzing voor de instapfunctie
→Blz. 137
Stuurslotfunctie (indien aanwezig)
• Nadat het contact UIT is gezet en de
portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel geblokkeerd door
de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op
de startknop drukt, wordt het
stuurslot automatisch weer
uitgeschakeld.
•
Als het stuurslot niet kan worden
ontgrendeld, wordt “Push ENGINE
Switch while Turning The Steering
Wheel in Either Direction” (druk de
startknop in en draai het stuurwiel in
een willekeurige richting) weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Controleer of de selectiehendel in stand
P staat. Druk de startknop kort en stevig
in terwijl u het stuurwiel naar links en
rechts beweegt.
4.2 Rijprocedures
188

• Om te voorkomen dat de elektromotor
van het stuurslot oververhit raakt, kan
het voorkomen dat de werking van de
elektromotor wordt onderbroken als
de motor in korte tijd herhaaldelijk
wordt gestart en uitgezet. Wacht in
dat geval met het starten van de
motor. Na ongeveer 10 seconden zal
de elektromotor van het stuurslot
weer functioneren.
Als er een storing aanwezig is in het
Smart entry-systeem met startknop
Als “Smart Entry & Start System
Malfunction” (storing in Smart
entry-systeem met startknop) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, is er mogelijk een
storing aanwezig in het systeem. Laat de
auto onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Batterij elektronische sleutel
→Blz. 398
Bediening van de startknop
• Als de knop niet kort en krachtig
wordt ingedrukt, wijzigt de stand van
het contact mogelijk niet of wordt de
motor niet gestart.
• Als u probeert de motor te herstarten
direct nadat het contact UIT is gezet,
dan start de motor in sommige
gevallen niet. Wacht nadat u het
contact UIT hebt gezet een paar
seconden voordat u de motor
herstart.Persoonlijke voorkeursinstellingen
Raadpleeg blz. 452 als het Smart
entry-systeem met startknop is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Bij het starten van de motor
Start de motor alleen als u op de bestuur-
dersstoel zit. Trap nooit het gaspedaal in
terwijl u de motor start. Als u dat wel
doet, kan dat leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
(auto's met stuurslotfunctie)
Als zich een storing voordoet in de motor
terwijl de auto rijdt, vergrendel of open
de portieren dan niet totdat de auto veilig
en volledig tot stilstand is gekomen. Als
onder deze omstandigheden het
stuurslot wordt geactiveerd, kan dit
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
OPMERKING
Bij het starten van de motor
• Jaag een nog koude motor nooit op
toeren.
• Indien de motor moeilijk aanslaat of
vaak afslaat, laat uw auto dan
onmiddellijk controleren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
probleem met de startknop
Wanneer u merkt dat de bediening van
de startknop niet helemaal gaat zoals u
gewend bent, bijvoorbeeld als de
startknop bij het indrukken iets blijft
hangen, kan dit duiden op een defect.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
4.2 Rijprocedures
189
4
Rijden

OPMERKING(Vervolg)
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Uitzetten van de motor
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem wanneer deze
in de stand voor handmatige
bediening staat. (→Blz. 204)
Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt.
3. Zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie of
Multidrive CVT) of in de neutraalstand
(handgeschakelde transmissie).
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
De verbrandingsmotor stopt en de
weergave van het
instrumentenpaneel dooft.
5. Laat het rempedaal los en controleer
of ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) niet
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Uitzetten van de motor in
noodgevallen
• Als u in noodgevallen de motor
tijdens het rijden af wilt zetten, houd
dan de startknop gedurende ten
minste 2 seconden ingedrukt of druk
hem ten minste driemaal achter
elkaar kort in. (→Blz. 412) Bedien de
startknop tijdens het rijden echter
uitsluitend in noodgevallen. Door de
motor tijdens het rijden uit te zetten,
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen, maar werkt
de bekrachtiging van deze systemen
niet meer. Hierdoor zullen het
remmen en sturen veel zwaarder
gaan dan normaal. Zet in dat geval de
auto aan de kant zodra dit veilig kan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Zet om de motor opnieuw te starten
nadat deze ten gevolge van een
noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld de selectiehendel in
stand N en druk de startknop kort en
stevig in.
Wijzigen van de stand van het contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal (automatische transmissie of
Multidrive CVT) of het koppelingspedaal
(handgeschakelde transmissie) in te
trappen. (De stand verandert iedere keer
dat op de knop wordt gedrukt.)
AACC
BAAN
1. UIT*
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
Het multi-informatiedisplay wordt
niet weergegeven.
4.2 Rijprocedures
190

2. ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt. ACCESSORY (stand
ACC) wordt op het multi-
informatiedisplay weergegeven.
3. AAN
Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt. IGNITION ON
(contact AAN) wordt op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
*Auto's met automatische transmissie of
Multidrive CVT: Als de selectiehendel in
een andere stand dan P staat terwijl de
motor uit wordt gezet, verandert de stand
van het contact in ACC, niet in UIT.
Auto power off-functie
Auto's met automatische transmissie of
Multidrive CVT
Als het contact gedurende meer dan
20 minuten in stand ACC staat of
gedurende meer dan een uur AAN staat
(zonder dat de motor draait) met de
selectiehendel in stand P, schakelt het
systeem het contact automatisch UIT.
Deze functie kan echter niet geheel
uitsluiten dat de accu ontladen kan raken.
Laat het contact niet gedurende langere
tijd in stand ACC of AAN staan zonder dat
de motor draait.
Auto's met handgeschakelde transmissie
Als het contact gedurende meer dan
20 minuten in stand ACC staat of
gedurende meer dan een uur AAN staat
(zonder dat de motor draait), schakelt het
systeem het contact automatisch UIT.
Deze functie kan echter niet geheel
uitsluiten dat de accu ontladen kan raken.
Laat het contact niet gedurende langere
tijd in stand ACC of AAN staan zonder dat
de motor draait.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
• Laat het contact niet gedurende
langere tijd in stand ACC of AAN staan
wanneer de motor niet draait.
• Als ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven, is het contact niet UIT.
Verlaat de auto nadat u het contact
UIT hebt gezet.
Uitzetten van de motor als de
selectiehendel in een andere stand dan
P staat (auto's met automatische
transmissie of Multidrive CVT)
Als de motor wordt uitgezet terwijl de
selectiehendel in een andere stand dan P
staat, wordt de stand van het contact ACC
in plaats van UIT. Voer de volgende
procedure uit om het contact UIT te
zetten:
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
3. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven en druk de
startknop kort en stevig in.
4. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) of IGNITION ON (contact AAN)
op het multi-informatiedisplay uit is.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Schakel de motor niet uit als de
selectiehendel in een andere stand dan
P staat. Als de motor wordt
uitgeschakeld met de selectiehendel in
een andere stand wordt het contact niet
UIT maar in stand ACC gezet. Als het
contact in stand ACC blijft staan, kan de
accu ontladen raken.
4.2 Rijprocedures
191
4
Rijden