• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan de motor
mogelijk gestart worden als de
elektronische sleutel zich in de buurt
van de ruit bevindt.
• De portieren worden mogelijk
ontgrendeld als er een grote
hoeveelheid water op de portiergreep
terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een
zware regenbui of in een wasstraat,
wanneer de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt.
(Als de portieren niet worden
geopend en gesloten, worden deze na
ongeveer 30 seconden automatisch
weer vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Wanneer de vergrendelactie is
uitgevoerd met de vergrendelsensor,
worden maximaal tweemaal achter
elkaar identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 136)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen,
of gebruik de vergrendelsensor in het
onderste gedeelte van de
portiergreep.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Auto's met instapfunctie: Bewaar, om
diefstal van de auto te voorkomen, de
elektronische sleutel niet binnen een
afstand van 2 meter van de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 480)
• De energiebespaarmodus kan het
energieverbruik van de elektronische
sleutels verlagen. (→Blz. 136)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
138
Antiverblindingsstand
Binnenspiegel met handmatig bediende
antiverblindingsstand
Verblinding door de koplampen van
achteropkomend verkeer kan worden
beperkt door de lip te verstellen.
1. Normale stand
2. Antiverblindingsstand
Binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt
automatisch gereduceerd op basis van de
helderheid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Modus automatische
antiverblindingsstand in-/uitschakelen
Wanneer de automatische
antiverblindingsstand is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
A.De
functie wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te
schakelen. (Het controlelampje
Agaat
ook uit.)Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren (auto's met
binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
3.4.3 Digitale binnenspiegel*
*Indien aanwezig
De digitale binnenspiegel is een systeem
dat gebruikmaakt van een camera op de
achterzijde van de auto. Het beeld van die
camera wordt weergegeven op het
display van de digitale binnenspiegel.
De digitale binnenspiegel kan met behulp
van de hendel worden gewijzigd tussen
de modus voor de optische spiegel en de
modus voor de digitale spiegel.
Dankzij de digitale binnenspiegel kan de
bestuurder het beeld achter de auto zien,
ondanks obstakels, zoals hoofdsteunen of
bagage. Ook worden de achterstoelen
niet weergegeven en wordt de privacy
van de passagiers verbeterd.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
148
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voordat u de digitale binnenspiegel
gebruikt
• Stel de spiegel af voordat u gaat
rijden. (→Blz. 150)
– Wijzig de modus naar de modus
voor de optische spiegel en stel de
positie van de digitale
binnenspiegel zo af dat het gebied
achter uw auto goed te zien is.
– Wijzig de modus naar de modus
voor de digitale spiegel en wijzig de
display-instellingen.
• Het bereik van het beeld dat wordt
weergegeven door de digitale
binnenspiegel verschilt van dat van de
optische spiegel. Controleer daarom
dit verschil vóór het rijden.
Systeemonderdelen
ADisplayzone icoon
Geeft iconen, afstellingsmeters, enz.
weer. (→Blz. 150)
BHendel
Bedien de hendel om te schakelen
tussen de modus voor de digitale
spiegel en de modus voor de optische
spiegel.
CMenutoets
Druk hierop om de displayzone voor
iconen weer te geven en het item te
selecteren dat u wilt instellen.
DToets voor selecteren/instellen
Druk hierop om de instelling van het
item dat u wilt instellen te wijzigen.
EControlelampje camera
Geeft aan dat de camera normaal
werkt.
Wijzigen van de modus
Bedien de hendel om te schakelen tussen
de modus voor de digitale spiegel en de
modus voor de optische spiegel.
1. Modus digitale spiegel
Geeft een beeld weer van het gebied
achter de auto.
gaat branden in deze modus.
2. Modus optische spiegel
Hiermee wordt het display van de
digitale binnenspiegel uitgeschakeld,
waardoor de spiegel kan worden
gebruikt als optische spiegel.
Werkingsvoorwaarde modus digitale
spiegel
Het contact wordt AAN gezet.
Wanneer het contact van AAN naar UIT of
in stand ACC wordt gezet, verdwijnt het
beeld na enkele seconden.
Bij gebruik van de digitale
binnenspiegel in de modus digitale
spiegel
• Als het weergegeven beeld moeilijk te
zien is doordat licht reflecteert op de
digitale binnenspiegel, de camera vuil
is of bedekt is met waterdruppels of
doordat u last hebt van de lichten van
een achterligger of het weergegeven
beeld, schakel dan over naar de modus
optische spiegel.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
149
3
Voordat u gaat rijden
• Als de achterklep is geopend, wordt
het beeld van de digitale
binnenspiegel mogelijk niet goed
weergegeven. Controleer voor het
rijden of de achterklep is gesloten.
• Als het display moeilijk te zien is door
gereflecteerd licht, sluit dan het
elektrisch bedienbare zonnescherm
van het panoramadak (indien
aanwezig).
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen bij het rijden in het
donker, zoals 's nachts. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing.
– De kleuren van de objecten in het
weergegeven beeld verschillen
mogelijk van de daadwerkelijke
kleuren.
– Afhankelijk van de hoogte van de
lichten van de achterligger, wordt
het gebied rondom de auto wit en
wazig weergegeven.
– Automatische aanpassing van het
beeld voor een helder
omgevingsbeeld kan flikkeringen
veroorzaken.
Als het weergegeven beeld moeilijk
te zien is of als u last hebt van
flikkeringen, schakel dan over naar
de modus optische spiegel.
• De digitale binnenspiegel wordt
mogelijk heet wanneer de modus
digitale spiegel is ingeschakeld. Dit
duidt niet op een storing.
• Afhankelijk van uw fysieke conditie of
leeftijd duurt het mogelijk langer dan
gebruikelijk om op het weergegeven
beeld te focussen. Schakel in dit geval
over naar de modus optische spiegel.
• Laat passagiers tijdens het rijden niet
naar het weergegeven beeld staren,
omdat ze anders wagenziek kunnen
worden.
Wanneer een storing in het systeem
optreedt
Als het in de afbeelding weergegeven
symbool wordt weergegeven bij het
gebruik van de digitale binnenspiegel in demodus digitale spiegel, is er mogelijk een
storing in het systeem aanwezig. Het
symbool verdwijnt na een paar seconden.
Bedien de hendel, schakel over naar de
modus optische spiegel en laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Afstellen van de spiegel
Afstellen van de hoogte van de spiegel
De hoogte van de binnenspiegel kan
worden afgestemd op uw houding achter
het stuur.
Schakel de modus optische spiegel in en
stel de hoogte van de binnenspiegel af
door de spiegel omhoog of omlaag te
bewegen.
Display-instellingen (modus digitale
spiegel)
De instellingen van het display in de
modus digitale spiegel, het
aan-/uitzetten van de automatische
antiverblindingsstand, enz. kunnen
worden gewijzigd.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
150
1. Druk op de menutoets.
De iconen worden weergegeven.
2. Druk herhaaldelijk op de menutoets
en selecteer het item dat u wilt
instellen.
3. Druk op
ofom de
instelling te wijzigen.
De iconen verdwijnen als gedurende
ten minste 5 seconden geen toets
wordt bediend.
Iconen Instellingen
Hiermee kunt u de helderheid
van het display afstellen.
Hiermee kunt u het weergege-
ven gebied omhoog/omlaag
verplaatsen.
Hiermee kunt u het weergege-
ven gebied naar links/rechts
verplaatsen.
Hiermee kunt u de hoek van
het weergegeven beeld afstel-
len.
Hiermee kunt u op de weerge-
geven afbeelding inzoomen/
uitzoomen.
Hiermee kunt u de automati-
sche antiverblindingsstand
in-/uitschakelen.
*
De hoeveelheid gereflecteerd
licht wordt automatisch aan-
gepast op basis van de helder-
heid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
De automatische antiverblin-
dingsstand wordt iedere keer
wanneer het contact AAN
wordt gezet ingeschakeld.
*Dit is een functie voor de modus optische
spiegel. De instelling kan echter ook
worden gewijzigd terwijl de modus digitale
spiegel in gebruik is.
In-/uitschakelen van de automatische
antiverblindingsstand (modus optische
spiegel)
De automatische antiverblindingsstand
in de modus optische spiegel kan worden
in-/uitgeschakeld. De instelling kan
worden gewijzigd in zowel de modus
digitale spiegel als de modus optische
spiegel.
Bij gebruik van de modus digitale spiegel
→Blz. 150
Bij gebruik van de modus optische spiegel
1. Druk op de menutoets.
De iconen worden weergegeven.
2. Druk op
ofom de
automatische antiverblindingsstand
in te schakelen (ON)/uit te schakelen
(OFF).
De iconen verdwijnen als gedurende
ten minste 5 seconden geen toets
wordt bediend.
Instellen van het display (modus
digitale spiegel)
• Als het weergegeven beeld is
ingesteld, lijkt het mogelijk vervormd.
Dit duidt niet op een storing.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
151
3
Voordat u gaat rijden
• Als de helderheid van de digitale
binnenspiegel te hoog is ingesteld,
kunnen uw ogen vermoeid raken. Stel
de digitale binnenspiegel in op een
geschikte helderheid. Als uw ogen
vermoeid raken, schakel dan over naar
de modus optische spiegel.
• De helderheid van de digitale
binnenspiegel wordt automatisch
aangepast overeenkomstig de
helderheid van het gebied voor uw
auto.
Voorkomen van storingen in de
lichtsensoren
Raak de lichtsensoren niet aan en bedek
ze niet, om te voorkomen dat er
storingen in ontstaan.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Tijdens het rijden
• Verstel de digitale binnenspiegel niet
tijdens het rijden en pas ook de
display-instellingen niet aan. Breng
de auto tot stilstand en bedien de
bedieningstoetsen van de digitale
binnenspiegel. Als u dat niet doet,
kunt u een stuurfout maken,
waardoor een ongeval kan ontstaan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Let altijd op de omgeving van de
auto.
Het formaat van de voertuigen en
andere objecten lijkt mogelijk anders in
de modus digitale spiegel en de modus
optische spiegel. Let bij het
achteruitrijden rechtstreeks op de
veiligheid van het gebied rondom de
auto, met name achter de auto.
Bovendien lijkt de omgeving mogelijk
schemerig wanneer een voertuig in het
donker, zoals 's nachts, van achteren
nadert.
Oorzaken van brand voorkomen
Als de bestuurder de digitale
binnenspiegel blijft gebruiken terwijl er
rook of een brandlucht uit de spiegel
komt, kan dit brand tot gevolg hebben.
Stop onmiddellijk met het gebruik van
het systeem en neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Schoonmaken van de digitale
binnenspiegel
Schoonmaken van het spiegeloppervlak
Als het spiegeloppervlak vuil is, is het
beeld op het display mogelijk moeilijk te
zien. Reinig het spiegeloppervlak
voorzichtig met een zachte, droge doek.
Schoonmaken van de camera
Als de cameralens vuil is, is het
weergegeven beeld mogelijk niet helder.
Reinig in dat geval de lens met een
zachte, vochtige doek of een
wattenstaafje.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
152
Verschijnsel Waarschijnlijke oorzaak Oplossing
Het beeld is niet goed
te zien.De bagage in de bagageruimte
reflecteert in de achterruit, waar-
door de camera wordt gehinderd.■Schakel over naar de modus
optische spiegel.
■Verplaats de bagage naar een
plek waar deze de camera niet
hindert of leg een zwarte
doek over de bagage om de
reflectie in de achterruit te
beperken.
De achterruit is beslagen.Schakel over naar de modus opti-
sche spiegel. Gebruik na het ont-
wasemen van de achterruit met
behulp van de achterruitverwar-
ming (→blz. 333, blz. 338) de
modus digitale spiegel weer.
De buitenzijde van de achterruit
is vuil.Gebruik de achterruitenwisser
om het vuil te verwijderen.
De binnenzijde van de achterruit
is vuil.Veeg de binnenzijde van de ach-
terruit schoon met een vochtige,
zachte doek.
Het beeld is niet recht.De achterklep is niet geheel ge-
sloten.Sluit de achterklep volledig.
De camera of de omgeving ervan
is aan een krachtige schok bloot-
gesteld.Schakel over naar de modus opti-
sche spiegel en laat de auto na-
kijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Het display is scheme-
rig en
wordt weergegeven.Er is mogelijk een storing in het
systeem aanwezig.Schakel over naar de modus opti-
sche spiegel en laat de auto na-
kijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
dooft.
wordt weergegeven.De digitale binnenspiegel is ex-
treem warm.
(Het display wordt geleidelijk aan
schemeriger. Als de temperatuur
blijft stijgen, wordt de digitale
binnenspiegel uitgeschakeld.)Het wordt aangeraden om de
temperatuur in het interieur te-
rug te brengen om de tempera-
tuur van de spiegel terug te
brengen.
(
verdwijnt wanneer de
spiegel afkoelt.)
Als
niet verdwijnt, ook al is
de spiegel afgekoeld, laat dan de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
155
3
Voordat u gaat rijden
3. Laat de schakelaar voor de
ruitbediening even los en houd
vervolgens de schakelaar gedurende
ten minste ongeveer 6 seconden in de
one-touch sluitpositie.
4. Houd de schakelaar van de
ruitbediening ingedrukt in de
one-touch openpositie. Blijf de
schakelaar, nadat de zijruit volledig is
geopend, nog eens ten minste
1 seconde in die positie vasthouden.
5. Laat de schakelaar voor de
ruitbediening even los en houd
vervolgens de schakelaar gedurende
ten minste ongeveer 4 seconden in de
one-touch openpositie.
6. Houd de schakelaar voor de
ruitbediening nogmaals omhoog
getrokken in de one-touch
sluitpositie. Blijf de schakelaar, nadat
de zijruit volledig is gesloten, nog
eens ten minste 1 seconde in die
positie vasthouden.
Herhaal de procedure vanaf het begin als
u de schakelaar hebt losgelaten terwijl de
zijruit nog in beweging was. Als de zijruit
in de tegengestelde richting beweegt en
niet volledig kan worden gesloten of
geopend, laat dan de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Aan portierslot gekoppelde werking
elektrisch bedienbare ruiten
• De elektrisch bedienbare ruiten
kunnen worden geopend en gesloten
met de sleutel (auto's zonder Smart
entry-systeem en startknop) of de
mechanische sleutel (auto's met
Smart entry-systeem en startknop).
*
(→Blz. 115, blz. 452)
• De elektrisch bedienbare ruiten
kunnen worden geopend en gesloten
met behulp van de
afstandsbediening.
*(→Blz. 114)• Auto's met een alarm: Het alarm kan
worden geactiveerd als het alarm is
ingeschakeld en een elektrisch
bedienbare ruit wordt gesloten met de
aan het portierslot gekoppelde
werking van de elektrisch bedienbare
ruit. (→Blz. 61)
*Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden
aangepast door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Waarschuwingsfunctie elektrisch
bedienbare ruit open
Auto's zonder Smart entry-systeem en
startknop
De zoemer klinkt en er verschijnt een
melding op het multi-informatiedisplay
wanneer de sleutel uit het contact is
verwijderd en het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de elektrisch
bedienbare ruiten geopend zijn.
Auto's met Smart entry-systeem en
startknop
De zoemer klinkt en er verschijnt een
melding op het multi-informatiedisplay
wanneer het contact UIT wordt gezet en
het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl de elektrisch bedienbare ruiten
geopend zijn.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde instellingen (bijvoorbeeld de
koppeling aan de portiervergrendeling)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 482)
3.5 Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
159
3
Voordat u gaat rijden