
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen.
Dynamic Torque Control AWD-systeem
(AWD-uitvoeringen) (indien aanwezig)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
Dynamic Torque Vectoring AWD-systeem
(AWD-uitvoeringen) (indien aanwezig)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
Ook wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tijdens het nemen van
bochten nauwkeurig geregeld voor
betere rijeigenschappen en meer
stabiliteit.Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
Secondary Collision Brake (indien
aanwezig)
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/Multi-terrain
Select/Trailer Sway Control in werking
is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/Multi-
terrain Select/Trailer Sway Control in
werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van de motor naar
de wielen beperken. Als u dan op
drukt, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’. Schakel de TRC uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
320

Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door ABS, Brake Assist,
VSC, Trailer Sway Control, TRC en Hill
Start Assist Control
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van de motor of bij het
wegrijden een geluid in de
motorruimte hoort wanneer het
rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen als bovenstaande
systemen in werking zijn. Geen van
deze verschijnselen duidt op een
storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
– Er kan een lichte trilling in het
rempedaal voelbaar zijn als het
antiblokkeersysteem geactiveerd is.
– Het rempedaal kan iets verder naar
beneden bewegen als het
antiblokkeersysteem geactiveerd is.
Geluiden en trillingen tijdens de
werking van de Active Cornering Assist
Tijdens de werking van de Active
Cornering Assist kunnen geluiden en
trillingen vanuit het remsysteem worden
waargenomen, maar deze duiden niet op
een storing.
Geluiden en trillingen tijdens het
schakelen tussen het AWD-systeem en
voorwielaandrijving
Als de auto schakelt tussen AWD en
voorwielaandrijving of andersom kunnen
er geluiden en trillingen ontstaan maar
deze duiden niet op een storing.Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem
Als de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem zijn uitgeschakeld, worden
deze automatisch opnieuw ingeschakeld
in de volgende situaties:
• Als het contact UIT wordt gezet
• Als alleen het TRC-systeem is
uitgeschakeld, wordt de TRC weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid
toeneemt. Als zowel het TRC- als het
VSC-systeem is uitgeschakeld, worden
deze niet automatisch weer
ingeschakeld als de rijsnelheid
toeneemt.
Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens het
rijden in een bocht te accelereren
• Het systeem signaleert dat de auto
naar de buitenkant van de bocht
uitwijkt
• Het rempedaal wordt losgelaten
Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te
beschermen als er gedurende langere
tijd veel stuurbewegingen worden
uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing
zwaar aanvoelen. Draai, als dat het geval
is, niet overmatig aan het stuur of breng
de auto tot stilstand en schakel de motor
uit. Het EPS-systeem moet binnen
10 minuten weer normaal werken.
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
322

• De werkelijke rijsnelheid is hoger dan
55 km/h.
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het om
een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld.
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat.
Werkingsvoorwaarden Secondary
Collision Brake (indien aanwezig)
Het systeem werkt als de airbagsensor
een aanrijding signaleert terwijl de auto
in beweging is. Het systeem werkt
echter niet wanneer onderdelen
beschadigd zijn.
Automatisch uitschakelen Secondary
Collision Brake (indien aanwezig)
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties.
• De rijsnelheid is lager dan 10 km/h.
• Er verstrijkt een bepaalde tijd tijdens
de werking
• Het gaspedaal wordt flink ingetrapt.
Als er een melding over de AWD
verschijnt op het multi-
informatiedisplay
(AWD-uitvoeringen)
Voer de volgende handelingen uit.
• “AWD System Overheated Switching
to 2WD Mode” (AWD-systeem
oververhit, overschakelen naar
2WD-modus)
AWD-systeem wordt te heet. Zet de
auto op een veilige plaats stil terwijl
de motor draait.
*
Als de melding na een tijdje verdwijnt,
is er geen probleem. Laat de autoonmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de melding
niet verdwijnt.
• “AWD System Overheated 2WD Mode
Engaged” (AWD-systeem oververhit.
2WD-modus ingeschakeld)
Ten gevolge van oververhitting is het
AWD-systeem tijdelijk uitgeschakeld
en is overgeschakeld op
voorwielaandrijving. Zet de auto op
een veilige plaats stil terwijl de motor
draait.
*
Als de melding na een tijdje verdwijnt,
wordt het AWD-systeem automatisch
weer ingeschakeld. Laat de auto
onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de melding
niet verdwijnt.
• “AWD System Malfunction 2WD Mode
Engaged Visit Your Dealer” (Storing
AWD-systeem, 2WD-modus
ingeschakeld. Ga naar uw dealer)
Er is een storing opgetreden in het
AWD-systeem. Laat de auto
onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*Zet na het tot stilstand brengen van de
auto de motor niet uit zolang de melding
nog weergegeven wordt.
WAARSCHUWING!
Het ABS werkt niet effectief als
• De maximale grip van de banden
overschreden wordt (bijvoorbeeld
versleten banden op een weg die
bedekt is met sneeuw).
• Er sprake is van aquaplaning bij hoge
snelheid op een nat of glad wegdek.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
323
4
Rijden

7.1 Belangrijke informatie.........412
7.1.1 Alarmknipperlichten........412
7.1.2 Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .412
7.1.3 Als de auto onder water staat of het
wateropdewegstijgt.......413
7.2 Stappen die genomen moeten worden in
noodgevallen..............414
7.2.1 Als uw auto moet worden gesleept .414
7.2.2 Als u denkt dat er iets mis is....418
7.2.3 Uitschakelsysteem
brandstofpomp..........418
7.2.4 Als een waarschuwingslampje gaat
branden of een
waarschuwingszoemer klinkt . . .419
7.2.5 Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven........427
7.2.6 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's zonder een reservewiel) . .430
7.2.7 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een reservewiel)....441
7.2.8 Als de motor niet wil aanslaan . . .450
7.2.9Alsuuwsleutelsverliest......451
7.2.10 Als de elektronische sleutel niet goed
werkt (auto's met Smart
entry-systeem en startknop) . . .451
7.2.11 Als de accu ontladen is......454
7.2.12 Als uw auto oververhit raakt . . .458
7.2.13 Als de auto vast komt te zitten . .460
Bij problemen7
411

7.1 Belangrijke informatie
7.1.1 Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt
om andere bestuurders te waarschuwen
wanneer de auto tot stilstand moet
worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech.
Bedieningsinstructies
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan knipperen.
Druk nogmaals op de schakelaar om ze
weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
• Als de alarmknipperlichten langere
tijd worden gebruikt terwijl de motor
niet draait, kan de accu ontladen
raken.
• Als een van de airbags wordt
geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten
worden na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld. Druk
tweemaal op de schakelaar om de
alarmknipperlichten handmatig uit te
schakelen. (De alarmknipperlichten
worden mogelijk niet automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
kracht en de omstandigheden van de
aanrijding.)
7.1.2 Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet worden
gebracht
Breng de auto alleen in noodgevallen,
bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de
normale manier stilgezet kan worden, als
volgt tot stilstand:
De auto tot stilstand brengen
1. Trap het rempedaal met beide voeten
stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer
kracht nodig om de auto tot stilstand te
brengen.
2. Zet de selectiehendel in stand N.
Als de selectiehendel in stand N staat
3. Zet na het afremmen de auto stil op
een veilige plaats langs de weg.
4. Zet de motor af.
Als de selectiehendel niet in stand N kan
worden gezet
3. Blijf het rempedaal met beide voeten
intrappen om de rijsnelheid van de auto
zo veel mogelijk af te remmen.
4. Voer de volgende procedure uit om de
motor uit te zetten:
Auto's zonder Smart entry-systeem en
startknop
Zet het contact in stand ACC.
7.1 Belangrijke informatie
412

Als “Radar Cruise Control Unavailable”
(Radar Cruise Control niet
beschikbaar) wordt weergegeven
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig
snelheidsbereik (indien aanwezig) of het
Dynamic Radar Cruise Control-systeem
(indien aanwezig) kan tijdelijk niet
gebruikt worden. Gebruik het systeem
wanneer dit weer beschikbaar is.
Waarschuwingszoemer
→Blz. 425
WAARSCHUWING!
Als er een waarschuwingslampje gaat
branden of een
waarschuwingszoemer klinkt
wanneer een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
→Blz. 426
OPMERKING
“High Power Consumption Partial
Limit On AC/Heater Operation” (Hoog
stroomverbruik. Werking A/C en
verwarming beperkt) wordt
regelmatig weergegeven
Mogelijk is er een storing met betrekking
tot het laadsysteem of de accu kan
verouderd zijn. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
7.2.6 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's zonder een
reservewiel)
Uw auto is niet uitgerust met een
reservewiel, maar wel met een
bandenreparatieset. Een lek dat wordt
veroorzaakt door een spijker of schroef
die door het loopvlak van de band steekt,
kan tijdelijk worden gerepareerd met debandenreparatieset. (De set bestaat uit
een fles met bandenreparatievloeistof.
De bandenreparatievloeistof kan slechts
één keer worden gebruikt voor de
tijdelijke reparatie van één band, waarbij
de spijker of schroef in het loopvlak moet
blijven zitten.) Afhankelijk van de
beschadiging van de lekke band kan hij
mogelijk niet gerepareerd worden met de
bandenreparatieset. (→Blz. 431) Laat na
de noodreparatie met de
bandenreparatieset de band repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met
een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig
beschadigd worden dat reparatie niet
meer mogelijk is en kan er een ongeval
ontstaan.
Door het rijden met een lekke band kan
er op de wang rondom een groef
ontstaan.
In zo'n geval kan de band bij het gebruik
van een reparatieset exploderen.
Voordat u de band repareert
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Zet de selectiehendel in stand P
(auto's met automatische transmissie
of Multidrive CVT) of N (auto's met
handgeschakelde transmissie).
• Schakel de inbraaksensor en
hellingsensor uit (indien aanwezig)
(→blz. 63)
• Zet de motor af.
• Schakel de alarmknipperlichten in.
(→Blz. 412)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
430

7.2.7 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's met een
reservewiel)
Uw auto is voorzien van een reservewiel.
De lekke band kan worden vervangen
door het reservewiel. Meer informatie
over banden:→blz. 384
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met
een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig
beschadigd worden dat reparatie niet
meer mogelijk is en kan er een ongeval
ontstaan.Voor het opkrikken van de auto (auto's
met krik en gereedschap)
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Zet de selectiehendel in stand P
(auto's met automatische transmissie
of Multidrive CVT) of R (auto's met
handgeschakelde transmissie).
• Schakel de inbraaksensor en
hellingsensor uit (indien aanwezig)
(→blz. 63)
• Zet de motor af.
• Schakel de alarmknipperlichten in.
(→Blz. 412)
• Auto's met elektrisch bedienbare
achterklep: Schakel de elektrisch
bedienbare achterklep uit.
(→Blz. 134)
Plaats van reservewiel, krik en gereedschap
AKrik
BGereedschapstas
CKrikslinger
DWielmoersleutel
ESleepoog
FSchroevendraaier, tang en sleutels
(indien aanwezig)
GReservewiel
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
441
7
Bij problemen

3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer ofop het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als de motor
nog steeds niet kan worden gestart.
Handgeschakelde transmissie
1. Zorg ervoor dat de selectiehendel in
de neutraalstand staat en trap het
koppelingspedaal in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gesignaleerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.3. Trap het koppelingspedaal stevig in en
controleer of
wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als de motor
nog steeds niet kan worden gestart.
Uitzetten van de motor
Automatische transmissie of Multidrive CVT
Zet de selectiehendel in stand P, activeer
de parkeerrem en druk op de startknop
zoals u normaal doet bij het uitschakelen
van de motor.
Handgeschakelde transmissie
Zet de selectiehendel in de neutraalstand,
activeer de parkeerrem en druk op de
startknop zoals u normaal doet bij het
uitschakelen van de motor.
Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een
noodmaatregel is, wordt geadviseerd de
batterij van de elektronische sleutel zo
snel mogelijk te laten vervangen als deze
ontladen is. (→Blz. 398)
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen.
Het alarm kan worden geactiveerd als een
portier met de mechanische sleutel wordt
ontgrendeld terwijl het alarmsysteem is
ingeschakeld. (→Blz. 61)
Wijzigen van de stand van het contact
Automatische transmissie of Multidrive CVT
Laat het rempedaal los en druk tijdens
stap3hierboven op de startknop. De
motor wordt niet gestart en de stand
verandert iedere keer dat de knop wordt
ingedrukt. (→Blz. 190)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
453
7
Bij problemen