(Knippert)Controlelampje uitgescha-
keld Stop & Start-
systeem
*1(indien aanwe-
zig)
(→Blz. 422)
(Knippert)Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF
*3
(indien aanwezig)
(→blz. 422)
(Knippert)Controlelampje PKSB OFF
*1
(indien aanwezig)
(→blz. 422)
(Knippert)Controlelampje RCTA OFF
*1
(indien aanwezig)
(→Blz. 422)
Controlelampje Traction
Control*1(→blz. 423)
Waarschuwingslampje on-
juiste bediening pedaal*2
(→blz. 423)
(Knippert)Controlelampje Brake Hold-
systeem in werking
*1
(→blz. 423)
(Knippert)Waarschuwingslampje par-
keerrem (→blz. 423)
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning*1(indien
aanwezig) (→blz. 424)
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
(→blz. 424)
Controlelampje
bestuurders- en voorpassa-
giersgordel (→blz. 424)
Controlelampjes achter-
passagiersgordels*4
(→blz. 424)
Controle-
lampjes ach-
terpassa-
giersgordels
(→blz. 424)
*1Deze lampjes gaan branden wanneer
het contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze doven nadat de motor is
aangeslagen of nadat er enkele seconden
verstreken zijn. Er kan een storing in een
systeem aanwezig zijn als het lampje niet
gaat branden of uitgaat. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*2Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
*3Het controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF gaat branden wanneer
het contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld. Het gaat na enkele
seconden uit.
*4Auto's met 12,3 inch display
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het ABS of het
waarschuwingslampje SRS niet gaat
branden als u de motor start, kan dat
betekenen dat deze systemen niet
beschikbaar zijn om u te beschermen in
geval van een ongeval, waardoor
dodelijk of ernstig letsel zou kunnen
ontstaan. Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
2.1 Instrumentenpaneel
72
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de
bestuurder over de bedrijfsstatus van de
verschillende systemen van de auto.
Controlelampje richting-
aanwijzers (→blz. 203)
Controlelampje achterlicht
(→blz. 209)
Controlelampje grootlicht
(→blz. 211)
Controlelampje Automatic
High Beam-systeem (in-
dien aanwezig) (→blz. 211)
Controlelampje mistlampen
voor (indien aanwezig)
(→blz. 214)
Controlelampje mistachter-
licht (indien aanwezig)
(→blz. 214)
Controlelampje Smart
entry-systeem met start-
knop
*1(indien aanwezig)
(→blz. 187)
Controlelampje Smart
entry-systeem met start-
knop
*1(indien aanwezig)
(→blz. 192, blz. 196)
(Groen)Controlelampje iMT (indien
aanwezig) (→blz. 201)
Schakeladviesindicator (in-
dien aanwezig) (→blz. 202)
Controlelampje cruise con-
trol (→blz. 252, blz. 263,
blz. 272)
Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control (in-
dien aanwezig) (→blz. 252,
blz. 263)
Controlelampje cruise con-
trol SET (→blz. 252,
blz. 263, blz. 272)
Controlelampje snelheids-
begrenzer (indien aanwe-
zig) (→blz. 275)
(Wit)Controlelampje LTA
*2(in-
dien aanwezig) (→blz. 242)
(Groen)Controlelampje LTA
*2
(→blz. 242, blz. 227)
(Oranje)
(Knippert)Controlelampje LTA
*2
(→blz. 242)
Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF*3, 4
(indien aanwezig)
(→blz. 282)
Controlelampje PKSB
OFF*3, 5(indien aanwezig)
(→blz. 297)
(Knippert)Controlelampje Traction
Control
*5(→blz. 320)
Controlelampje VSC OFF*3,
5
(→blz. 321)
Waarschuwingslampje
PCS*3, 5(indien aanwezig)
(→blz. 229)
BSM-indicatoren in de bui-
tenspiegels*5, 6(indien aan-
wezig) (→blz. 277)
Controlelampje BSM (in-
dien aanwezig) (→blz. 276)
Controlelampje RCTA
OFF*3, 5(indien aanwezig)
(→blz. 291)
2.1 Instrumentenpaneel
73
2
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Dynamic Torque Vectoring
AWD-uitvoeringen (indien aanwezig)
Door het bedienen van de knop wordt de
modus als volgt gewijzigd:
1. Inschakelen van de Mud &
Sand-modus
2. Inschakelen van de normale modus
3. Inschakelen van de Rock &
Dirt-modus
Wanneer de modus wordt gewijzigd,
wijzigt het controlelampje/
waarschuwingslampje als volgt:
• Mud & Sand-modus
Het controlelampje Mud & Sand, het
controlelampje VSC OFF (→blz. 73) en
het waarschuwingslampje PCS
(→blz. 71) gaan branden.
• Rock & Dirt-modus
Het controlelampje Rock & Dirt gaat
branden.
• Normale modus
De bovenstaande controlelampjes
en/of waarschuwingslampjes doven.Multi-terrain Select
• Multi-terrain Select is ontworpen voor
gebruik tijdens terreinrijden. Rijd bij
normaal rijden in de normale modus.
• De Mud & Sand-modus en Rock &
Dirt-modus regelen de auto zo dat
deze de maximale aandrijfkracht op de
weg kan overbrengen en de
aandrijfkracht op slecht wegdek
verbeteren. Het resultaat kan zijn dat
vergeleken met de normale modus het
brandstofverbruik toeneemt.
Als de Mud & Sand- of Rock &
Dirt-modus is geselecteerd (auto's
met handgeschakelde transmissie)
De iMT werkt.
Als de Multi-terrain Select-
remregeling in werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert als de Multi-terrain
Select-remregeling in werking is.
AWD-regeling voor Mud & Sand- en
Rock & Dirt-modi
Als de rijsnelheid de hieronder
genoemde snelheden overschrijdt,
wordt de AWD-regeling op dezelfde
wijze uitgevoerd als in de normale
modus, zelfs als de Mud & Sand- of Rock
& Dirt-modus is geselecteerd.
• Mud & Sand-modus: De rijsnelheid is
ongeveer 40 km/h of hoger.
• Rock & Dirt-modus: De rijsnelheid is
ongeveer 25 km/h of hoger.
Als de rijsnelheid lager wordt dan
bovenstaande snelheden, keert het
systeem automatisch terug naar de
AWD-regeling, passend bij elke modus.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
315
4
Rijden
Als “Traction Control Turned OFF”
(Traction Control uitgeschakeld) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De Multi-terrain Select-remregeling
wordt tijdelijk uitgeschakeld door
oververhitting van de remmen.
Breng de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats tot stilstand en wacht
totdat de melding is verdwenen van het
multi-informatiedisplay.
Als het systeem automatisch
overschakelt op de normale modus
In de volgende situaties schakelt het
systeem automatisch over op de
normale modus:
• Als de rijmodus wordt gewijzigd
(→blz. 312)
• Als het contact UIT wordt gezet
Geluiden en trillingen bij rijden in de
Mud & Sand- of Rock & Dirt-modus
Elk van de volgende verschijnselen kan
zich voordoen als de Multi-terrain Select
in werking is. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing:
• Er kunnen trillingen gevoeld worden
in de carrosserie en de stuurinrichting
• Er kunnen geluiden hoorbaar zijn uit
de motorruimte.
Als het controlelampje Traction
Control gaat branden
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als het controlelampje voor elke
modus niet gaat branden
Als het controlelampje niet gaat
branden als een andere modus dan de
normale modus wordt geselecteerd, zit
er mogelijk een storing in het systeem.Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Ervoor zorgen dat de Multi-terrain
Select goed werkt
Gebruik de Multi-terrain Select niet
continu gedurende langere tijd.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
neemt de belasting op de gerelateerde
onderdelen toe en werkt het systeem
mogelijk niet goed
4.5.18 Schakelaar SNOW-modus
(AWD-uitvoeringen)
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te stemmen
op de omstandigheden bij rijden op een
glad wegdek, bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
Werking systeem
Dynamic Torque Control AWD-
uitvoeringen
Druk de schakelaar SNOW-modus in.
Als de schakelaar wordt ingedrukt,
schakelt het systeem naar de
SNOW-modus en gaat het
controlelampje SNOW-modus in het
multi-informatiedisplay branden.
Als de schakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, gaat het controlelampje
SNOW-modus uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
316
Dynamic Torque Vectoring
AWD-uitvoeringen
Druk de schakelaar SNOW-modus in.
Als de schakelaar wordt ingedrukt,
schakelt het systeem naar de
SNOW-modus en gaat het
controlelampje SNOW-modus in het
multi-informatiedisplay branden.
Als de schakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, gaat het controlelampje
SNOW-modus uit.
Bij het wijzigen naar de SNOW-modus
De achtergrond van het multi-
informatiedisplay verandert.Uitschakelen van de SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als de Mud & Sand- of Rock
& Dirt-modus voor de Multi-terrain Select
is geselecteerd.
4.5.19 Downhill Assist Control*
*Indien aanwezig
De Downhill Assist Control helpt te hoge
snelheden op steile neerwaartse
hellingen te voorkomen. Het systeem
wordt ingeschakeld als de rijsnelheid
lager is dan 25 km/h terwijl het gaspedaal
en het rempedaal niet ingetrapt zijn.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van Downhill Assist
Control
Vertrouw niet uitsluitend op de Downhill
Assist Control. Met deze functie worden
de fysieke grenzen van de auto niet
verlegd. Controleer altijd zorgvuldig de
conditie van de weg en rijd veilig.
Werking systeem
Druk op de schakelaar DAC.
Het controlelampje van de Downhill
Assist Control gaat branden en het
systeem treedt in werking.
Wanneer het systeem in werking is, gaat
het controlelampje Traction Control
knipperen en gaan de remlichten en het
derde remlicht branden. Tijdens de werking
van het systeem kan een geluid worden
waargenomen. Dit is normaal en duidt niet
op een storing.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
317
4
Rijden
Uitschakelen van het systeem
Druk op de schakelaar DAC terwijl het
systeem in werking is.
Het controlelampje van de Downhill
Assist Control gaat knipperen terwijl het
systeem geleidelijk wordt uitgeschakeld,
en dooft wanneer het systeem volledig is
uitgeschakeld. Druk op de schakelaar DAC
terwijl het controlelampje van de
Downhill Assist Control knippert om het
systeem opnieuw in te schakelen.
Bedieningstips
Het systeem werkt als de selectiehendel
in bereik 1 van de S-modus (auto's met
automatische transmissie) of in de
M-modus (auto's met Multidrive CVT) of
in stand R staat.
Als het controlelampje Downhill Assist
Control knippert
• In de volgende situaties knippert het
controlelampje en werkt het systeem
niet:
– Het systeem werkt als de
selectiehendel in een andere stand
dan bereik 1 van de S-modus (auto's
met automatische transmissie) of
de M-modus (auto's met Multidrive
CVT) of stand R staat.
– Het gaspedaal of het rempedaal is
ingetrapt.
– De rijsnelheid wordt hoger dan
ongeveer 25 km/h.
– Het remsysteem raakt oververhit.
• In de volgende situatie knippert het
controlelampje om de bestuurder te
waarschuwen, maar werkt het
systeem wel:
– De schakelaar DAC wordt
uitgeschakeld terwijl het systeem in
werking is.
Het systeem zal de werking geleidelijk
onderbreken. Het controlelampje zal
knipperen tijdens de werking en gaat uit
wanneer het systeem volledig is
uitgeschakeld.Wanneer de Downhill Assist Control
continu wordt gebruikt
Hierdoor kan de hydraulische
regeleenheid oververhit raken. In dat
geval stopt de werking van de Downhill
Assist Control, er klinkt een zoemer, het
controlelampje Downhill Assist Control
gaat knipperen en “Traction Control
Turned OFF” (Traction Control UIT) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Gebruik het systeem
niet voordat het controlelampje Downhill
Assist Control blijft branden en de
melding verdwijnt. (Gedurende deze
periode kan normaal met de auto worden
gereden.)
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door de Downhill Assist
Control
• Tijdens het starten of kort nadat de
auto begint te rijden kan in de
motorruimte een geluid worden
gehoord. Dit duidt niet op een storing
in de Downhill Assist Control.
• Elk van de onderstaande
omstandigheden treedt mogelijk op
wanneer de Downhill Assist Control in
werking is. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
Systeemstoring
Laat uw auto in de volgende gevallen
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat niet branden wanneer
het contact AAN wordt gezet.
• Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat niet branden wanneer de
schakelaar DAC wordt ingedrukt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
318
• Als het controlelampje Traction
Control gaat branden.
WAARSCHUWING!
Het systeem werkt mogelijk niet op
de volgende soorten ondergronden,
wat tot een ongeval kan leiden met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg
• Gladde ondergronden, zoals een
natte of met modder bedekte weg
• Een gladde weg
• Onverharde wegen
4.5.20 Uitlaatgasfiltersysteem*
*Indien aanwezig
Het uitlaatgasfiltersysteem is ontworpen
om roetdeeltjes in de uitlaatgassen te
verzamelen met behulp van een
uitlaatgasfilter dat in de uitlaatpijpen is
geplaatst.
OPMERKING
Om storingen in het
uitlaatgasfiltersysteem te voorkomen
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
4.5.21 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houd
er echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.Overzicht van de ondersteunende
systemen
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-,
VSC- en EPS-systemen.
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit
behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres op
een glad wegdek door de
stuurcommando's aan te passen.
Trailer Sway Control
Helpt de bestuurder om de
aanhangwagen weer onder controle te
krijgen door op afzonderlijke wielen
remdruk uit te oefenen en het
aandrijfkoppel te verminderen wanneer
wordt gesignaleerd dat de
aanhangwagen slingert.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
319
4
Rijden
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen.
Dynamic Torque Control AWD-systeem
(AWD-uitvoeringen) (indien aanwezig)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
Dynamic Torque Vectoring AWD-systeem
(AWD-uitvoeringen) (indien aanwezig)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
Ook wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tijdens het nemen van
bochten nauwkeurig geregeld voor
betere rijeigenschappen en meer
stabiliteit.Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
Secondary Collision Brake (indien
aanwezig)
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/Multi-terrain
Select/Trailer Sway Control in werking
is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/Multi-
terrain Select/Trailer Sway Control in
werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van de motor naar
de wielen beperken. Als u dan op
drukt, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’. Schakel de TRC uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
320