Wanneer “PKSB Unavailable” (PKSB
niet beschikbaar) en “Parking Assist
Unavailable Please Clean Parking Assist
Sensor” (Parking Assist niet
beschikbaar, reinig Parking
Assist-sensor) op het multi-
informatiedisplay worden weergegeven
en het controlelampje PKSB OFF
knippert
• Mogelijk is een van de sensoren
bedekt met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of
vuil. Verwijder in dit geval het ijs, de
sneeuw, het vuil, enz. van de sensor
om te zorgen dat het systeem weer
normaal werkt. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als deze
melding ook na het verwijderen van
het vuil van de sensor wordtweergegeven of wordt weergegeven
wanneer de sensor helemaal niet vuil
was.
• Mogelijk is een van de sensoren
bevroren. Zodra het ijs smelt, zal het
systeem weer normaal werken.
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
4.5.13 Parking Support Brake-functie (voor stilstaande objecten)*
*Indien aanwezig
Als de sensoren een stilstaand object, zoals een muur, signaleren in de rijrichting van de auto
en het systeem oordeelt dat zich een aanrijding voor kan doen doordat de auto plotseling naar
voren beweegt doordat het gaspedaal per ongeluk wordt ingetrapt, wanneer de auto de
verkeerde kant op rijdt doordat de verkeerde schakelstand wordt geselecteerd of tijdens het
parkeren of het rijden met een lage snelheid, werkt het systeem om de gevolgen van een
aanrijding met het gesignaleerde stilstaande object zo veel mogelijk te beperken.
Voorbeelden van het in werking treden van de functie
Deze functie werkt in situaties zoals hieronder aangegeven wanneer in de rijrichting van
de auto een object wordt gesignaleerd.
Er wordt langzaam gereden en het rempedaal wordt niet of te laat ingetrapt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
Als de motorkap wordt geopend
• Als de motor is uitgezet door het Stop
& Start-systeem en de motorkap
wordt geopend, slaat de motor af en
kan de motor niet worden gestart
door de automatische
motorstartfunctie. Start in dat geval
de motor volgens de normale
startprocedure. (→Blz. 186, blz. 187)
• Als de motorkap wordt gesloten nadat
de motor is gestart terwijl de
motorkap was geopend, werkt het
Stop & Start-systeem niet. Sluit de
motorkap, zet het contact UIT, wacht
ten minste 30 seconden en start
vervolgens de motor.
Airconditioning terwijl de motor door
het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld
Auto's met een automatische
airconditioning: Als de airconditioning in
de automatische modus staat en de
motor is uitgeschakeld door het Stop &
Start-systeem, kan de ventilator met
een lage snelheid gaan draaien om te
voorkomen dat de temperatuur in het
interieur hoger of lager wordt, of kan hij
worden uitgeschakeld.
Schakel het Stop & Start-systeem uit
door de uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem in te drukken om de
prestaties van de airconditioning
voorrang te geven als de auto stilstaat.
• Als de voorruit beslagen is
Schakel de voorruitverwarming in.
(→Blz. 333, blz. 338)
Druk als de voorruit blijft beslaan op
de uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem om het Stop &
Start-systeem uit te schakelen.
• Als het airconditioningsysteem een
onaangename geur verspreidt
– Auto's met een handmatig bediende
airconditioning:
Als de tijd voor uitschakeling bijstilstand is ingesteld op “Extended”
(verlengd), wijzig de instelling dan
in “Standard” (standaard). Als er
een onaangename geur verspreid
wordt terwijl de tijd voor
uitschakeling bij stilstand is
ingesteld op “Standard”
(standaard), druk dan op de
uitschakeltoets voor het Stop &
Start-systeem om het Stop &
Start-systeem te deactiveren.
– Auto's met automatische
airconditioning:
Druk op de uitschakeltoets van het
Stop & Start-systeem om het Stop &
Start-systeem uit te schakelen.
Wijzigen van de tijd voor uitschakeling
bij stilstand bij ingeschakelde
airconditioning
De werkingsduur van het Stop &
Start-systeem als de airconditioning is
ingeschakeld, kan via
van het
multi-informatiedisplay (→blz. 94,
blz. 102) worden gewijzigd. (De
werkingsduur van het Stop &
Start-systeem als de airconditioning is
uitgeschakeld, kan niet worden
gewijzigd.)
Weergeven van de status van het Stop
& Start-systeem
Sinds starten: Geeft de totale tijd weer
die de motor door het Stop &
Start-systeem is uitgeschakeld vanaf het
moment dat de motor werd gestart
totdat de motor werd uitgeschakeld.
Telkens als de motor uitgezet wordt,
wordt dit item gereset.
Meldingen multi-informatiedisplay
In de volgende gevallen kunnen
en
een melding worden weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
• Wanneer de motor niet kan worden
uitgeschakeld door het Stop &
Start-systeem
“Press Brake More to Activate”
(trap het rempedaal dieper in om te
activeren)
*
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
308
– De accu is mogelijk bijna leeg.
→De motor wordt herstart om
voorrang te geven aan het laden van
de accu. Nadat de motor gedurende
een bepaalde periode heeft
gedraaid, wordt het systeem weer
geactiveerd.
• Wanneer de motor niet weer kan
worden gestart door het Stop &
Start-systeem
“Stop & Start system active Shift to N
and press clutch to restart” (Stop &
Start-systeem actief. Schakel naar N
en trap koppeling in om opnieuw te
starten)
*
– Terwijl de motor is uitgeschakeld
door het Stop & Start-systeem,
wordt de selectiehendel in een
andere stand dan de neutraalstand
gezet zonder dat het
koppelingspedaal is ingetrapt.
→Zet de selectiehendel in stand N
en trap het koppelingspedaal in om
de motor weer te starten.
*Auto's met handgeschakelde
transmissie
Wanneer de zoemer klinkt (auto's met
Multidrive CVT)
Als het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl de motor is uitgezet
door het Stop & Start-systeem en de
selectiehendel in D staat, klinkt er een
zoemer en gaat het controlelampje Stop
& Start knipperen. Sluit het
bestuurdersportier om de zoemer te
stoppen.
Beveiligingsfunctie van het Stop &
Start-systeem
• Als het volume van het audiosysteem
hoog staat, wordt het geluid van het
audiosysteem mogelijk plotseling
uitgeschakeld om het stroomverbruik
te beperken. Stel het volume van het
audiosysteem op een gematigd niveau
in om te voorkomen dat het
audiosysteem wordt uitgeschakeld.
Zet, als het audiosysteem wordt
uitgeschakeld, het contact UIT, wachtten minste 3 seconden en zet
vervolgens het contact in stand ACC
of AAN om het audiosysteem weer in
te schakelen.
• Het audiosysteem wordt mogelijk niet
ingeschakeld wanneer de accukabels
zijn losgenomen en weer aangesloten.
Zet als dit gebeurt het contact UIT en
herhaal de onderstaande procedure
tweemaal om het audiosysteem
normaal in te schakelen.
– Zet het contact AAN en vervolgens
UIT.
Batterij vervangen
→Blz. 456
Als het controlelampje uitgeschakeld
Stop & Start-systeem continu knippert
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Stop & Start System Malfunction
Visit Your Dealer” (storing Stop &
Start-systeem, ga naar uw dealer) op
het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Als het Stop & Start-systeem is
ingeschakeld
Zorg ervoor dat het Stop &
Start-systeem uitgeschakeld is als de
auto zich in een slecht geventileerde
ruimte bevindt.
Als het systeem niet wordt
uitgeschakeld, kan de motor
onverwacht automatisch weer worden
gestart, waardoor er uitlaatgassen in de
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
310
4.5.16 Rijmodusselectieschakelaar
De rijmodi kunnen worden geselecteerd
overeenkomstig de rij- en
gebruiksomstandigheden.
Selecteren van een rijmodus
Auto's met de motor voorin en
voorwielaandrijving/Dynamic Torque
Control AWD-uitvoeringen
1. ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een lager
brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd in
reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus
en beperking van de werking van het
airconditioningsysteem
(verwarmen/koelen).
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de ECO-rijmodus niet
ingeschakeld is, schakelt het systeem
naar de ECO-rijmodus en gaat de
ECO-rijmodusindicator in het
multi-informatiedisplay branden.
2. Normale modus
Geschikt voor normaal rijden.De rijmodus gaat naar de normale
modus als de schakelaar wordt
ingedrukt in de ECO-rijmodus of
sportmodus.
3. SPORT-modus
Regelt het stuurgevoel en de motor
voor een acceleratiereactie die
geschikt is voor een sportieve rijstijl.
Geschikt voor wanneer wendbaarheid
gewenst is, bijvoorbeeld bij het rijden
in bergachtige gebieden.
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de sportmodus niet
ingeschakeld is, schakelt het systeem
naar de sportmodus en gaat het
controlelampje voor de sportmodus in
het multi-informatiedisplay branden.
Dynamic Torque Vectoring
AWD-uitvoeringen
1. ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een lager
brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd in
reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
312
en beperking van de werking van het
airconditioningsysteem
(verwarmen/koelen).
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de ECO-rijmodus niet
ingeschakeld is, schakelt het systeem
naar de ECO-rijmodus en gaat de
ECO-rijmodusindicator in het
multi-informatiedisplay branden.
2. Normale modus
Geschikt voor normaal rijden.
De rijmodus gaat naar de normale
modus als de schakelaar wordt
ingedrukt in de ECO-rijmodus of
sportmodus.
3. SPORT-modus
Regelt het stuurgevoel en de motor
voor een acceleratiereactie die
geschikt is voor een sportieve rijstijl.
Geschikt voor wanneer wendbaarheid
gewenst is, bijvoorbeeld bij het rijden
in bergachtige gebieden.
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de sportmodus niet
ingeschakeld is, schakelt het systeem
naar de sportmodus en gaat het
controlelampje voor de sportmodus in
het multi-informatiedisplay branden.
Als de rijmodus wordt gewijzigd
• De achtergrondkleur van het
multi-informatiedisplay wijzigt
overeenkomstig de geselecteerde
rijmodus.
• Als de snelheidsmeter is ingesteld op
analoge weergave, wijzigt ook de kleur
van het snelheidsmeterdisplay.
(Alleen auto's met 7 inch
multi-informatiedisplay)
• Schakelt naar AWD-regeling passend
bij de geselecteerde modus. (Alleen
Dynamic Torque Vectoring
AWD-uitvoeringen)
• Auto's met handgeschakelde
transmissie: De iMT werkt als de
sportmodus is geselecteerd.Werking airconditioningsysteem in
ECO-rijmodus
In de ECO-rijmodus worden de
verwarming/koeling en de
aanjagersnelheid geregeld voor een zo
laag mogelijk brandstofverbruik. Voer de
volgende procedures uit om de
prestaties van de airconditioning te
verbeteren.
• Wijzig de aanjagersnelheid
(→blz. 332, blz. 337)
• Annuleren ECO-rijmodus
Annuleren van een rijmodus
• De sportmodus wordt automatisch
geannuleerd en de rijmodus keert
terug naar de normale modus als het
contact UIT wordt gezet.
• De normale modus en de
ECO-rijmodus worden niet
geannuleerd zolang er geen andere
rijmodus wordt geselecteerd. (Zelfs
als het contact UIT wordt gezet,
worden de normale modus en de
ECO-rijmodus niet automatisch
geannuleerd.)
4.5.17 Multi-terrain Select
(AWD-uitvoeringen)
Multi-terrain Select is ontworpen om
AWD-, rem- en aandrijfsystemen te
regelen overeenkomstig de
wegomstandigheden. Gebruik het
systeem bij het rijden op een modderig,
zanderig of slecht wegdek.
WAARSCHUWING!
Voor gebruik van Multi-terrain Select
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Wanneer u deze voorzorgsmaatregelen
niet in acht neemt, kan een ongeval
ontstaan.
• Controleer voor het rijden of de
controlelampjes Mud & Sand en Rock
& Dirt branden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
313
4
Rijden
Als “Traction Control Turned OFF”
(Traction Control uitgeschakeld) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De Multi-terrain Select-remregeling
wordt tijdelijk uitgeschakeld door
oververhitting van de remmen.
Breng de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats tot stilstand en wacht
totdat de melding is verdwenen van het
multi-informatiedisplay.
Als het systeem automatisch
overschakelt op de normale modus
In de volgende situaties schakelt het
systeem automatisch over op de
normale modus:
• Als de rijmodus wordt gewijzigd
(→blz. 312)
• Als het contact UIT wordt gezet
Geluiden en trillingen bij rijden in de
Mud & Sand- of Rock & Dirt-modus
Elk van de volgende verschijnselen kan
zich voordoen als de Multi-terrain Select
in werking is. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing:
• Er kunnen trillingen gevoeld worden
in de carrosserie en de stuurinrichting
• Er kunnen geluiden hoorbaar zijn uit
de motorruimte.
Als het controlelampje Traction
Control gaat branden
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als het controlelampje voor elke
modus niet gaat branden
Als het controlelampje niet gaat
branden als een andere modus dan de
normale modus wordt geselecteerd, zit
er mogelijk een storing in het systeem.Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Ervoor zorgen dat de Multi-terrain
Select goed werkt
Gebruik de Multi-terrain Select niet
continu gedurende langere tijd.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
neemt de belasting op de gerelateerde
onderdelen toe en werkt het systeem
mogelijk niet goed
4.5.18 Schakelaar SNOW-modus
(AWD-uitvoeringen)
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te stemmen
op de omstandigheden bij rijden op een
glad wegdek, bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
Werking systeem
Dynamic Torque Control AWD-
uitvoeringen
Druk de schakelaar SNOW-modus in.
Als de schakelaar wordt ingedrukt,
schakelt het systeem naar de
SNOW-modus en gaat het
controlelampje SNOW-modus in het
multi-informatiedisplay branden.
Als de schakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, gaat het controlelampje
SNOW-modus uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
316
Dynamic Torque Vectoring
AWD-uitvoeringen
Druk de schakelaar SNOW-modus in.
Als de schakelaar wordt ingedrukt,
schakelt het systeem naar de
SNOW-modus en gaat het
controlelampje SNOW-modus in het
multi-informatiedisplay branden.
Als de schakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, gaat het controlelampje
SNOW-modus uit.
Bij het wijzigen naar de SNOW-modus
De achtergrond van het multi-
informatiedisplay verandert.Uitschakelen van de SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als de Mud & Sand- of Rock
& Dirt-modus voor de Multi-terrain Select
is geselecteerd.
4.5.19 Downhill Assist Control*
*Indien aanwezig
De Downhill Assist Control helpt te hoge
snelheden op steile neerwaartse
hellingen te voorkomen. Het systeem
wordt ingeschakeld als de rijsnelheid
lager is dan 25 km/h terwijl het gaspedaal
en het rempedaal niet ingetrapt zijn.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van Downhill Assist
Control
Vertrouw niet uitsluitend op de Downhill
Assist Control. Met deze functie worden
de fysieke grenzen van de auto niet
verlegd. Controleer altijd zorgvuldig de
conditie van de weg en rijd veilig.
Werking systeem
Druk op de schakelaar DAC.
Het controlelampje van de Downhill
Assist Control gaat branden en het
systeem treedt in werking.
Wanneer het systeem in werking is, gaat
het controlelampje Traction Control
knipperen en gaan de remlichten en het
derde remlicht branden. Tijdens de werking
van het systeem kan een geluid worden
waargenomen. Dit is normaal en duidt niet
op een storing.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
317
4
Rijden
Uitschakelen van het systeem
Druk op de schakelaar DAC terwijl het
systeem in werking is.
Het controlelampje van de Downhill
Assist Control gaat knipperen terwijl het
systeem geleidelijk wordt uitgeschakeld,
en dooft wanneer het systeem volledig is
uitgeschakeld. Druk op de schakelaar DAC
terwijl het controlelampje van de
Downhill Assist Control knippert om het
systeem opnieuw in te schakelen.
Bedieningstips
Het systeem werkt als de selectiehendel
in bereik 1 van de S-modus (auto's met
automatische transmissie) of in de
M-modus (auto's met Multidrive CVT) of
in stand R staat.
Als het controlelampje Downhill Assist
Control knippert
• In de volgende situaties knippert het
controlelampje en werkt het systeem
niet:
– Het systeem werkt als de
selectiehendel in een andere stand
dan bereik 1 van de S-modus (auto's
met automatische transmissie) of
de M-modus (auto's met Multidrive
CVT) of stand R staat.
– Het gaspedaal of het rempedaal is
ingetrapt.
– De rijsnelheid wordt hoger dan
ongeveer 25 km/h.
– Het remsysteem raakt oververhit.
• In de volgende situatie knippert het
controlelampje om de bestuurder te
waarschuwen, maar werkt het
systeem wel:
– De schakelaar DAC wordt
uitgeschakeld terwijl het systeem in
werking is.
Het systeem zal de werking geleidelijk
onderbreken. Het controlelampje zal
knipperen tijdens de werking en gaat uit
wanneer het systeem volledig is
uitgeschakeld.Wanneer de Downhill Assist Control
continu wordt gebruikt
Hierdoor kan de hydraulische
regeleenheid oververhit raken. In dat
geval stopt de werking van de Downhill
Assist Control, er klinkt een zoemer, het
controlelampje Downhill Assist Control
gaat knipperen en “Traction Control
Turned OFF” (Traction Control UIT) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Gebruik het systeem
niet voordat het controlelampje Downhill
Assist Control blijft branden en de
melding verdwijnt. (Gedurende deze
periode kan normaal met de auto worden
gereden.)
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door de Downhill Assist
Control
• Tijdens het starten of kort nadat de
auto begint te rijden kan in de
motorruimte een geluid worden
gehoord. Dit duidt niet op een storing
in de Downhill Assist Control.
• Elk van de onderstaande
omstandigheden treedt mogelijk op
wanneer de Downhill Assist Control in
werking is. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
Systeemstoring
Laat uw auto in de volgende gevallen
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat niet branden wanneer
het contact AAN wordt gezet.
• Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat niet branden wanneer de
schakelaar DAC wordt ingedrukt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
318