Onderwerp Instellingen
3Buitenluchtmodus
en recirculatiemo-
dus
(buitenluchtmodus)(recirculatiemodus)
4Aanjagersnelheid 1 - 7
5CLIMATE PREFE-
RENCE (klimaat-
voorkeur)NORMAL (nor-
maal)ECO FAST (snel)
6Geconcentreerde
luchtcirculatiemo-
dus voorstoel (S-
FLOW-modus)“On (Driver
Priority)” (aan
(prioriteit be-
stuurder))
*2
“On (Fr Seat Only)” (aan (al-
leen voorstoel))*2
“Off (All seat)”
(uit (alle
stoelen))
*1: LO (laag) wordt weergegeven als de temperatuur is ingesteld op het laagste niveau en
HI (hoog) wordt weergegeven als de temperatuur is ingesteld op het hoogste niveau.
*2: De te selecteren modi zijn afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een
passagier. (→Blz. 297)
Wijzigen van de instellingen
1. Druk op
om de cursor weer te
geven.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om het item te
selecteren dat u wilt instellen.
3.
Druk opofvan de bediening-
stoetsen van het instrumentenpaneel
om het in te stellen item of de in te
stellen waarde te selecteren. Het air-
conditioningsysteem kan niet worden
uitgeschakeld door het uitvoeren van
handelingen op het instelscherm voor
het airconditioningsysteem. Schakel
het airconditioningsysteem uit met de
aircoschakelaar.
Eco Score (score airco)
De huidige gebruiksstatus van de
airconditioning wordt geëvalueerd op
5 niveaus om te bepalen of hij
milieubewust gebruikt wordt.
De evaluatie verandert overeenkomstig
de gebruiksstatus van de airconditioning.
Als het contact uit wordt gezet, worden
de huidige totale rijscore
*1en het
advies*2met betrekking tot het gebruik
van de airconditioning weergegeven.
(→Blz. 69)
1Lage score*3
2Hoge score
Vermijden van overmatig gebruik van de
airconditioning en gebruikmaken van de
juiste instellingen van de airconditioning
overeenkomstig de
omgevingstemperatuur en het aantal
inzittenden in combinatie met de
geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel (S-FLOW) (
) en CLIMATE
PREFERENCE (klimaatvoorkeur)
resulteren in een hogere score.
*1: Gedurende ongeveer 1 minuut na het
AAN zetten van het contact wordt de Eco
Score (score airco) niet geëvalueerd.
*2: Afhankelijk van de situatie wordt dit
advies mogelijk niet weergegeven.
2.1 Instrumentenpaneel
98
*3: Voor items die niet zijn geëvalueerd
met een Eco Score (score airco), wordt
0 weergegeven.
Bedieningstoetsen van het
bedieningspaneel van de
airconditioning
•
Als de toetsen van de airconditioning
worden bediend om de instellingen van
de airconditioning te wijzigen terwijl
een ander scherm dan het instelscherm
van de airconditioning wordt weerge-
geven op het multi-informatiedisplay,
wordt een pop-updisplay voor de
instellingen van de airconditioning
weergegeven. De instellingen van de
airconditioning kunnen echter niet
worden gewijzigd op het pop-updisplay.
•Het pop-updisplay dat wordt weerge-
geven als de instellingen van de air-
conditioning worden gewijzigd met de
toetsen van de airconditioning, kan
worden uitgeschakeld in de “Meter
Customize”-instellingen (persoonlijke
voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel). (→
Blz. 102)
Eco Score (score airco)
• De status van de instellingen van de
volgende functies van de
airconditioning komt tot uitdrukking
in de score.
– Ingestelde temperatuur
– Instellen van de aanjagersnelheid
– Buitenluchtmodus en
recirculatiemodus
– Toets A/C
– Geconcentreerdeluchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)
– CLIMATE PREFERENCE
(klimaatvoorkeur)
•
De Eco Score (score airco) wordt
geëvalueerd met inachtneming van de
omgevingstemperatuur en de
temperatuur in de auto. Daarom
verandert, zelfs als altijd dezelfde
instellingen worden gebruikt voor de
airconditioning, de evaluatie op basis
van factoren als het seizoen en het
weer.
• De Eco Score (score airco) wordt niet
geëvalueerd als de airconditioning
niet wordt gebruikt of als de
luchtcirculatiemodus
ofis
geselecteerd. (Als de airconditioning
niet wordt geëvalueerd, komt zijn
gebruiksstatus niet tot uitdrukking in
de totale Eco Score.)
• De Eco Score (score airco) is een
functie die u helpt een instelling van
de airconditioning te selecteren die
het brandstofverbruik reduceert en
geen functie die zorgt voor een
optimaal comfort en een laag
brandstofverbruik.
Informatie ondersteunende
systemen
De bedrijfsstatus van ondersteunende
systemen, zoals de LTA (Lane Tracing
Assist) (indien aanwezig) en het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig), en waarschuwingen worden
weergegeven.
2.1 Instrumentenpaneel
99
2
Instrumentenpaneel
Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal
gelijk zijn aan de totale lengte van uw
auto en de aanhangwagen. Voorkom
plotselinge remmanoeuvres die tot een
slip zouden kunnen leiden. Als de auto in
een slip raakt, zou u de controle over de
auto kunnen verliezen. De kans hierop is
vooral aanwezig tijdens het rijden op
een nat of glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert
en neem bochten met een zodanige
snelheid dat plotseling remmen niet
nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
Belangrijke punten met betrekking tot
de stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden
langs dergelijke voertuigen veelvuldig in
uw spiegels. Verminder vaart door
voorzichtig het rempedaal in te trappen
zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand
is voordat u van rijstrook verandert.Informatie over de transmissie
Om maximaal te kunnen profiteren van
de motorremwerking en de laadstroom
tijdens het afremmen, mag de
transmissie niet in stand D staan. Zet de
selectiehendel in stand B.
Als de motor oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij buitentemperatu-
ren hoger dan 30°C kan ertoe leiden dat de
motor oververhit raakt. Als de koelvloei-
stoftemperatuurmeter aangeeft dat de
motor oververhit raakt, schakel dan direct
de airconditioning uit en breng de auto op
een veilige plaats tot stilstand. (→
413)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem en selecteer
stand P.
WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot dodelijk of ernstig
letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→152)
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Auto's met compact reservewiel: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer het compacte reservewiel
onder uw auto is gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
4.1 Voordat u gaat rijden
156
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
De werking van de airconditioning wordt
mogelijk onderbroken.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in de
stand
ofstaat: De koplampen
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet.
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in de stand
ofen vervolgens weer in de
standof.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate vanbelading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
wordt gezet en het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de verlichting is
ingeschakeld.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
staat
terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 427)
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
169
4
Rijden
Voor auto's die in Israël zijn verkocht
Als een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Een van de systemen is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is mogelijk sprake van een
storing in het betreffende systeem.
• Voer in de volgende situaties de in de tabel aangegeven acties uit. Als wordt
gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt voldaan, verdwijnt
de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Situatie Handelingen
Als het gedeelte rondom een camera
bedekt is met vuil, vocht (condens, ijs,
enz.) of andere verontreinigingenVerwijder het vuil e.d. met behulp van de ruitenwis-
sers en de airco. (→Blz. 298)
Als de temperatuur rondom de camera
voor niet binnen het werkingsbereik
ligt, bijvoorbeeld doordat de auto in de
zon of een zeer koude omgeving staatAls de camera voor heet is, bijvoorbeeld doordat de
auto in de zon heeft gestaan, maak dan gebruik van
de airconditioning om het gedeelte rondom de ca-
mera voor af te koelen.
Als bij het parkeren van de auto gebruik is gemaakt
van een zonnescherm, kan bij bepaalde typen zonne-
scherm door het zonlicht dat door het oppervlak er-
van wordt gereflecteerd de temperatuur van de ca-
mera voor extreem hoog oplopen.
Als de camera voor koud is, bijvoorbeeld doordat de
auto in een zeer koude omgeving heeft gestaan,
maak dan gebruik van het airconditioningsysteem
om het gedeelte rondom te camera voor op te war-
men.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
188
4.5.7 Rijmodusselectieschakelaar
Afhankelijk van de rijomstandigheden kan een van de 3 rijmodi worden geselecteerd.
Rijmodi
Druk herhaaldelijk op de toets tot het systeem de gewenste rijmodus inschakelt.
Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, verandert de rijmodus in onderstaande
volgorde en gaan de controlelampjes ECO MODE en PWR MODE dienovereenkomstig aan
en uit.
1Normal-modus
Geschikt voor normaal rijden.
Wanneer de normale modus is
geselecteerd, doven de
controlelampjes ECO MODE en PWR
MODE.
2POWER-modus
Geschikt voor wanneer wendbaarheid
en een uitstekende reactie op het
gaspedaal gewenst zijn, bijvoorbeeld
bij het rijden in bergachtige
gebieden.
Wanneer de POWER-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
PWR MODE branden op het
hoofdscherm.
3ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een
lager brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd
in reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus.
Wanneer de ECO-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE branden op het
hoofdscherm.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→298), zodat
er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
223
4
Rijden
4Ongeveer 100 cm
• Het detectiebereik is rechts in de
afbeelding aangegeven. De sensor zal
het obstakel echter niet signaleren
wanneer dit zich te dichtbij bevindt.
• Meer informatie m.b.t. de signalering
van objecten aan de zijkanten.
(→Blz. 250)
• De afstand waarbij een obstakel kan
worden gesignaleerd en of het
obstakel kan worden gesignaleerd,
zijn afhankelijk van de vorm en de
status van het obstakel.
Het detectiebereik voor obstakels kan
worden gewijzigd. (→Blz. 427)
Werkingsvoorwaarden
Het contact wordt AAN gezet.
• Hoeksensoren voor:
– Andere schakelstand dan P
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
• Zijsensoren voor/zijsensoren achter:
– Andere schakelstand dan P
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
– Het stuurwiel wordt ongeveer 90° of
meer gedraaid
• Binnenste sensoren voor:
– Andere schakelstand dan P of R
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
• Hoeksensoren achter/binnenste
sensoren achter:
Schakelstand R is geselecteerd
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 264Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de
bumper van de auto.
• Afhankelijk van de vorm van het
obstakel en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of kan
detectie onmogelijk zijn.
• Mogelijk worden obstakels niet
gesignaleerd als deze zich te dicht bij
de sensor bevinden.
• Tussen het signaleren van een object
en de weergave zit een kleine
vertraging. Zelfs wanneer u met een
lage snelheid rijdt en u een obstakel te
dicht nadert voordat het display en de
zoemer worden geactiveerd, worden
het display en de zoemer mogelijk
helemaal niet geactiveerd.
• Smalle paaltjes of objecten die lager
zijn dan de sensor worden mogelijk
niet gesignaleerd wanneer u ze
nadert, zelfs als ze eenmaal zijn
gesignaleerd.
• Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen als de
audio-installatie hard staat of als de
luchtcirculatie van de airconditioning
veel geluid produceert.
Waarschuwingsfunctie obstakel
Wanneer een obstakel zich aan de zijkant
van de auto op het traject van de auto be-
vindt terwijl de auto naar voren of achte-
ren rijdt, informeert deze functie de bestu-
urder m.b.v. het display en de zoemer.
1Obstakel
2Berekend traject auto
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
4
Rijden
4.6 Rijtips
4.6.1 Rijden met een hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende
punten om zuinig en milieuvriendelijk
te rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan
onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de
airconditioning (verwarmen/koelen)
geminimaliseerd zodat er minder
brandstof verbruikt wordt.
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
hybridesysteemindicator binnen de
Eco-zone te houden.
Bediening transmissie
Zet de selectiehendel in stand D als u
moet wachten bij een verkeerslicht of als
u in druk verkeer rijdt. Selecteer stand P
wanneer de auto geparkeerd wordt. Als u
stand N gebruikt, is er geen positief effect
op het brandstofverbruik. In stand N
werkt de benzinemotor, maar kan er geen
elektriciteit worden opgewekt. Ook bij
gebruik van de airconditioning, enz.
wordt het vermogen van het
batterijpakket (tractiebatterij) verbruikt.
Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
• Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom
onnodig snel accelereren en hard
remmen. Wanneer geleidelijk wordt
geaccelereerd en gedecelereerd,
worden de voordelen van de
elektromotor (tractiemotor) beter
benut, zodat het brandstofverbruik
van de benzinemotor lager is.
• Voorkom herhaaldelijk accelereren.
Herhaaldelijk accelereren put het
batterijpakket (tractiebatterij) uit
waardoor de auto meer brandstofverbruikt. Het batterijpakket kan
worden opgeladen door tijdens het
rijden het gaspedaal iets te laten
opkomen.
Bij het remmen
Rem rustig en tijdig. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren
en ook langdurig wachten bij
verkeerslichten veroorzaakt een hoog
brandstofverbruik. Raadpleeg de
verkeersberichten en vermijd files zo
veel mogelijk. Laat, als u in een file komt
te staan, het rempedaal geleidelijk
opkomen zodat de auto zachtjes
vooruitrijdt en vermijd overmatig
gebruik van het gaspedaal. Dit helpt het
benzineverbruik te beperken.
Rijden op de snelweg
Rijd met een constante snelheid. Neem
als u ergens moet stoppen de tijd voor
het loslaten van het gaspedaal en trap
rustig het rempedaal in. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Airconditioning
Maak alleen gebruik van de
airconditioning als dat nodig is. Dit helpt
het benzineverbruik te beperken. In de
zomer: Gebruik bij hoge temperaturen
de recirculatiemodus. Dit beperkt de
belasting van de airconditioning en
vermindert ook het brandstofverbruik.
In de winter: De benzinemotor wordt pas
automatisch uitgeschakeld als de
benzinemotor en het interieur warm zijn
en verbruikt dus brandstof. Het
brandstofverbruik kan worden
verminderd door overmatig gebruik van
de verwarming te vermijden.
4.6 Rijtips
291
4
Rijden