Controle van bandenspanning
Controleer de bandenspanning regel-
matig. Een onjuiste bandenspanning kan
leiden tot een hoog brandstofverbruik.
Winterbanden kunnen veel wrijving
veroorzaken en kunnen, als ze worden
gebruikt op droge wegen, dus ook een
hoger verbruik veroorzaken. Gebruik
banden die geschikt zijn voor het seizoen.
Bagage
Zware bagage leidt tot een hoger
brandstofverbruik. Neem geen onnodige
bagage mee. Ook een groot imperiaal
leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig,
omdat de benzinemotor als hij koud is
automatisch start en weer wordt
uitgeschakeld. Als vaak korte afstanden
worden gereden, warmt de motor
herhaaldelijk op en ook dat kan leiden
tot een hoger brandstofverbruik.
4.6.2 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter
de noodzakelijke voorbereidingen en
voer de benodigde controles uit. Pas uw
rijgedrag altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
• Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn
voor winterse omstandigheden.
– Motorolie
– Koelvloeistof motor/
vermogensregeleenheid
– Ruitensproeiervloeistof
• Laat de toestand van de 12V-accu
controleren door een monteur.
•
Laat vier winterbanden onder uw auto
monteren of schaf een set sneeuw-
kettingen voor de voorwielen aan.
Controleer of alle banden dezelfde maat
hebben en van hetzelfde merk zijn en con-
troleer of de sneeuwkettingen geschikt
zijn voor de bandenmaat van uw auto.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet
met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op het dak, op het
chassis, rond de banden of op de
remmen, en verwijder deze indien dat
het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.
Bij het parkeren
Parkeer de auto, zet de selectiehendel in
stand P en zorg dat een van de wielen
wordt geblokkeerd, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet vrij
komen. Blokkeer bij het parkeren van de
auto de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Het niet in acht nemen
hiervan kan gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
4.6 Rijtips
292
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........296
5.1.1 Automatische airconditioning . . .296
5.1.2 Stoelverwarming
*.........302
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .303
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .303
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .305
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......305
5.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte .308
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen
inhetinterieur .............312
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur..............312
Voorzieningen in het interieur5
295
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
5.1.1 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden
automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie en vorm van de toetsen kunnen iets afwijken bij auto's met rechtse
besturing.
Bedieningspaneel airconditioning
Wijzigen van de ingestelde
temperatuur
Beweeg de temperatuurinstelknop
omhoog om de temperatuur te verhogen
en omlaag om de temperatuur te
verlagen.
Als
niet is ingedrukt, blaast het
systeem lucht met de
omgevingstemperatuur of verwarmde
lucht in het interieur.Instellen van de aanjagersnelheid
Beweeg de instelknop voor de
aanjagersnelheid omhoog om de
aanjagersnelheid te verhogen en omlaag
om de aanjagersnelheid te verlagen.
De aanjagersnelheid wordt op het display
weergegeven (7 snelheden).
Druk op
om de aanjager uit te
schakelen.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
296
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Beweeg de luchtcirculatieknop omhoog
of omlaag om de luchtcirculatiemodus te
wijzigen.
Iedere keer dat de knop wordt bediend,
worden er andere uitstroomopeningen
geselecteerd.
1Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
2Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
3Er stroomt lucht naar de voeten
4Er stroomt lucht naar de voeten en de
voorruitverwarming is in werking
Overige functies
• Schakelen tussen buitenluchtmodus
en recirculatiemodus (→blz. 298)
• Ontwasemen van de voorruit
(→blz. 298)
• Ontwasemen van de achterruit en
buitenspiegels (→blz. 298)
Gebruik van de automatische modus
1. Druk op
.
2. Wijzig de ingestelde temperatuur.
(→296)
3. Druk op
.
Iedere keer als opwordt gedrukt,
schakelt de koel- en ontvochtiging-
sfunctie tussen aan en uit.
4. Druk opom de werking te
beëindigen.
Wanneer de automatische modus is inge-
schakeld, worden de luchtcirculatiemodi en
de aanjagersnelheid niet weergegeven op
het bedieningspaneel voor de
airconditioning.
Controlelampje automatische modus
Als de instelling van de aanjagersnelheid
of de luchtcirculatiemodi worden
bediend, gaat het controlelampje
uit.
De automatische modus blijft echter
ingeschakeld voor de andere functies dan
die worden bediend.
Afzonderlijk instellen van de
temperatuur voor de bestuurder en
voor de voorpassagier (DUAL-modus)
Voer een van de volgende handelingen
uit om de DUAL-modus in te schakelen:
• Druk op
.
•
Wijzig de ingestelde temperatuur aan
passagierszijde met de temperatuur-
knop voor de passagierszijde.
Als de DUAL-modus is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel (S-FLOW-modus)
Deze functie regelt automatisch de lucht-
circulatie van de airconditioning, zodat
prioriteit wordt gegeven aan de voorsto-
elen. Wanneer de voorpassagiersstoel niet
bezet is, stroomt er mogelijk alleen lucht
naar de bestuurdersstoel. Onnodig gebruik
van de airconditioning wordt onderdrukt,
wat zorgt voor een lager brandstofverbruik.
De geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
werkt in de volgende situaties:
• Er worden geen passagiers
gesignaleerd op de achterstoelen
• De voorruitverwarming is niet in
werking
Wanneer de modus in werking is, brandt
.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
297
5
Voorzieningen in het interieur
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel handmatig in-/uitschakelen
Wanneer de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
is ingeschakeld, kan met de schakelaar
worden ingesteld of de lucht alleen naar
de voorstoelen moet stromen of naar
alle stoelen. Wanneer de modus
handmatig wordt bediend, stopt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie.
Druk op
op het bedieningspaneel
van de airco om de luchtcirculatie in te
stellen.
• Indicator brandt: luchtstroom alleen
naar de voorstoelen
• Indicator is uit: luchtstroom naar alle
stoelen.
Overige functies
Schakelen tussen buitenluchtmodus en
recirculatiemodus
Druk op
.
Elke keer dat er op
wordt gedrukt,
wijzigt de modus tussen
buitenluchtmodus en recirculatiemodus.
Als de recirculatiemodus is geselecteerd,
brandt het controlelampje
.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
aanjager
De instelling van de aanjagersnelheid
tijdens bediening in de automatische
modus kan aan de persoonlijke voorkeur
worden aangepast.
Druk op
om de instellingsmodus voor
de aanjagersnelheid te wijzigen.
Elke keer dat op
wordt gedrukt,
verandert de instellingsmodus voor de
aanjagersnelheid als volgt.
NORMAL (normaal)→ECO→FAST (snel)
→NORMAL (normaal)
Wanneer ECO wordt weergegeven op het
bedieningspaneel van de airconditioning,
wordt de airconditioning zo bediend dater prioriteit wordt gegeven aan een laag
brandstofverbruik door de
aanjagersnelheid te verlagen, enz.
Wanneer FAST op het bedieningspaneel
van de airconditioning wordt
weergegeven, neemt de aanjagersnelheid
toe.
Ontwasemen van de voorruit
De ruitontwaseming wordt gebruikt om
de voorruit en de zijruiten voor te
ontwasemen.
Druk op
.
Zet, als de recirculatiemodus is
ingeschakeld,
in de
buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit
automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de
temperatuur om de voorruit en zijruiten
sneller te ontwasemen.
Als de ontwaseming is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd
nogmaals op
om terug te keren naar
de vorige modus.
Ontwasemen van de achterruit en
buitenspiegels
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming worden
gebruikt om de achterruit te ontwasemen
en om regendruppels, dauw en ijs van de
buitenspiegels te verwijderen.
Druk op
.
Elke keer als op
wordt gedrukt,
schakelt de verwarming tussen aan en uit.
Als de ontwaseming is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
.
De achterruitverwarming en de
buitenspiegelverwarming worden na
ongeveer 15 minuten automatisch
uitgeschakeld.
Eco Score (score airco)
→98
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
298
Uitstroomopeningen
Plaats van uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen en
luchthoeveelheid veranderen
overeenkomstig de geselecteerde
luchtcirculatiemodus.
Richting van de luchtstroom afstellen
Richt de luchtstroom naar links of rechts,
boven of beneden.
Openen en sluiten van de
uitstroomopeningen
Uitstroomopening links/uitstroomopening
rechts1De uitstroomopening openen
2De uitstroomopening sluiten
Middelste uitstroomopeningen
1De uitstroomopening openen
2De uitstroomopening sluiten
Gebruik van de automatische modus
De aanjagersnelheid wordt automatisch
geregeld op basis van de gekozen
temperatuur en de omgevingscondities.
Direct na het indrukken van
kan de
aanjager even worden uitgeschakeld tot
er voldoende warme of koude lucht
voorhanden is.
Bevestigingsscherm instellingen
Bij het wijzigen van de instellingen van de
airconditioning, wordt het
bevestigingsscherm voor de instelling als
pop-up weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Druk op
van de bedieningstoetsen van
het instrumentenpaneel om terug te
keren naar het vorige scherm.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
299
5
Voorzieningen in het interieur
Werking van de automatische
luchtcirculatie
• Voor het behoud van een comfortabel
interieur kan de luchtstroom, direct
nadat het hybridesysteem is gestart
en op andere momenten, afhankelijk
van de buitentemperatuur, naar
stoelen zonder passagiers worden
geleid.
• Als, nadat het hybridesysteem is
gestart, passagiers in de auto van
plaats veranderen of in of uit de auto
stappen, kan het systeem de
aanwezigheid van passagiers niet
goed bepalen en werkt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie niet.
Handmatige regeling van de
luchtcirculatie
Zelfs wanneer de functie handmatig
wordt ingesteld om de luchtstroom
alleen naar de voorstoelen te leiden,
wordt mogelijk automatisch lucht naar
alle stoelen geleid wanneer een
achterstoel bezet is.
Terugkeren naar automatische
luchtcirculatie
1. Zet, wanneer de indicator uit is, het
contact UIT.
2. Wacht ten minste 60 minuten en zet
het contact AAN.
Werking geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)Wanneer opwordt gedrukt, wordt de
status van de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus) weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Wijzigen van de instellingen met behulp
van het multi-informatiedisplay
De instellingen van de airconditioning
kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 97)
Beslaan van de ruiten
• Wanneer de luchtvochtigheid in de
auto hoog is, zullen de ruiten
gemakkelijk beslaan. Wanneer
wordt ingeschakeld, wordt de
lucht die via de uitstroomopeningen
stroomt ontvochtigd en wordt de
voorruit efficiënt ontwasemd.
• Als u
uitschakelt, zullen de ruiten
mogelijk sneller beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt
aangezogen, zet dan de
luchttoevoerregeling in de
buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
• Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er
vuile lucht wordt aangevoerd en om
de auto te helpen koelen wanneer het
buiten warm is.
• Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
ingestelde temperatuur of de
temperatuur in de auto.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
300
Toevoer van buitenlucht tijdens
parkeren
Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus in
voor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het starten
van de auto te verminderen.
Werking van de airconditioning als bij
de persoonlijke voorkeursinstellingen
voor de aanjager ECO is ingesteld
• In de ECO-modus wordt de
airconditioning als volgt geregeld om
te zorgen voor een laag
brandstofverbruik:
– Het motortoerental en de werking
van de compressor worden geregeld
om de verwarm-/koelcapaciteit te
beperken
– Wanneer de automatische modus is
gekozen, wordt de aanjagersnelheid
beperkt
• Doe het volgende om de prestaties
van de airconditioning te verbeteren:
– Wijzig de aanjagersnelheid
– Wijzig de ingestelde temperatuur
– Stel bij de persoonlijke
voorkeursinstellingen voor de
aanjager de modus FAST of
NORMAL in.
• Als de ECO-rijmodus wordt
ingeschakeld, wordt de
instellingsmodus voor de
aanjagersnelheid automatisch
gewijzigd in ECO-modus. Zelfs in dat
geval kan de instellingsmodus voor de
aanjagersnelheid worden gewijzigd
door op
te drukken. (→Blz. 223)
Wanneer de buitentemperatuur tot
bijna 0°C daalt
De ontwasemingsfunctie werkt mogelijk
niet, ook niet als op
wordt gedrukt.
Geuren ventilatie en airconditioning
• Zet de airconditioning in de
buitenluchtmodus om frisse lucht
binnen te laten.•
Tijdens het gebruik kunnen verschillen-
de geuren van binnen en buiten de auto
in het airconditioningsysteem terech-
tkomen. Dit kan tot gevolg hebben dat
de lucht die uit de uitstroomopeningen
komt niet lekker ruikt.
•Om geuren die bij het inschakelen van
de airconditioning optreden te onder-
drukken, stroomt er tijdens het parke-
ren automatisch buitenlucht de auto in.
•Om onaangename geuren te voorkomen
wordt het inschakelen van de aanjager
direct nadat de airconditioning in de
automatische modus wordt
ingeschakeld mogelijk even vertraagd.
Interieurfilter
→Blz. 346
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de buitenlucht-/
recirculatiemodus) kunnen worden
gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 427)
WAARSCHUWING!
Voorkomen dat de voorruit beslaat
•Gebruikniet in combinatie met
koele lucht bij zeer vochtig weer. Het
verschil tussen de buitentemperatuur
en de temperatuur van de voorruit
zorgt ervoor dat de buitenkant van de
voorruit beslaat, waardoor het zicht
wordt belemmerd.
•Plaats geen voorwerpen op het
dashboard die de uitstroomopeningen
kunnen bedekken. Anders raakt de
luchtstroom mogelijk geblokkeerd,
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
301
5
Voorzieningen in het interieur