Onderwerp Instellingen Resultaat van instelling
*1
“On” (aan)Schakelt het Dynamic Radar Cruise Control-
systeem met Road Sign Assist in en uit.
(→Blz. 217) “Off” (uit)
*1
“km/h”
Wijzigt de eenheid voor de snelheid die wordt
weergegeven op het scherm.
“MPH”
*2
“Meter brightness” (hel-
derheid instrumenten-
paneel)Wijzigt de helderheid van de verlichting van het
instrumentenpaneel. (→Blz. 67)
“Meter Customize”-instellingen (persoonlijke voorkeursinstellingen instru-
mentenpaneel):→blz. 101
“Vehicle Settings”-instellingen (voertuiginstellingen):→blz. 427
*1: Indien aanwezig
*2: Alleen auto's met rechtse besturing
“Meter Customize”-instellingen (persoonlijke voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel) (
)
Onderwerp Instellingen Resultaat van instelling
“Simple/Split Screen”
(enkelvoudig scherm/
split screen)
*1
Simple (enkelvoudig)Wijzigt de weergavemodus
van het hoofdscherm.
(→Blz. 82) Split
“Screen OFF” (scherm
UIT)
*2“Yes” ( ja)
Uitschakelen van het multi-
informatiedisplay.
“No” (nee)
“HV System Indica-
tor” (controlelampje
hybridesysteem)
(→blz. 87)“ECO Accelerator
Guidance” (begeleiding
milieubewust bedienen
gaspedaal)“On” (aan)Schakelt de “ECO Accelera-
tor Guidance” (begeleiding
milieubewust bedienen gas-
pedaal) in en uit. “Off” (uit)
“EV Indicator Light On/
Off” (EV-controlelampje
aan/uit)“On” (aan)
Schakelt het EV-
controlelampje in en uit.
“Off” (uit)
“Pop-up Display On/
Off” (pop-updisplay
aan/uit)“Instrument Panel
Light” (verlichting in-
strumentenpaneel)
*3
“On” (aan)
Schakelt het pop-updisplay
van het geselecteerde item
op het multi-
informatiedisplay in en uit. “Off” (uit)
“Gasoline Price” (benzi-
neprijs)
*1“On” (aan)
“Off” (uit)
“Climate settings” (in-
stellingen klimaatrege-
ling)“On” (aan)
“Off” (uit)
“Cruise Control Opera-
tion Display” (weergave
werking cruise control)“On” (aan)
“Off” (uit)
“HUD Settings” (instel-
lingen HUD)
*1“On” (aan)
“Off” (uit)
“Driving Mode Select”
(rijmodusselectie)“On” (aan)
“Off” (uit)
2.1 Instrumentenpaneel
102
3De koplampen en alle hierboven
genoemde verlichting (behalve de
dagrijverlichting) gaan branden.
4De dagrijverlichting wordt
ingeschakeld. (→168)
Ty p e B
1De koplampen, de parkeerlichten
voor, de dagrijverlichting (→168), enz.
gaan automatisch aan en uit (wanneer het
contact AAN staat).
2De parkeerlichten voor,
achterlichten, kentekenplaat- en
dashboardverlichting gaan branden.
3De koplampen en alle hierboven
genoemde verlichting (behalve de
dagrijverlichting) gaan branden.
Inschakelen van het grootlicht
1Druk bij ingeschakelde koplampen de
hendel van u af om het grootlicht in te
schakelen.
Door de hendel weer in de
middenstand te zetten, wordt het
grootlicht weer uitgeschakeld.
2Trek de hendel naar u toe en laat deze
meteen weer los om één keer met het
grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de
koplampen in- of uitgeschakeld.
Extended Headlight Lighting-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de
koplampen en de parkeerlichten voor
gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT
staat.
Trek, nadat u het contact UIT hebt gezet,
de hendel naar u toe en laat hem los
terwijl de lichtschakelaar in de stand
ofstaat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te
schakelen.
Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
of. Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
168
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
De werking van de airconditioning wordt
mogelijk onderbroken.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in de
stand
ofstaat: De koplampen
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet.
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in de stand
ofen vervolgens weer in de
standof.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate vanbelading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
wordt gezet en het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de verlichting is
ingeschakeld.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
staat
terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 427)
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
169
4
Rijden
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage
• Het grootlicht kan op voor de
bestuurder onverwachte momenten
worden in- en uitgeschakeld.
• Fietsen of vergelijkbare objecten
worden mogelijk niet gesignaleerd.
•
In de onderstaande situaties kan het sy-
steem de helderheid van het omgeving-
slicht mogelijk niet juist signaleren. Hier-
door blijven de dimlichten mogelijk bran-
den of zorgt het grootlicht mogelijk voor
problemen bij voetgangers, tegenliggers
of voorliggers of anderen. In dergelijke
gevallen moet handmatig worden
geschakeld tussen grootlicht en dimlicht.
– Bij slecht weer (regen, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– De voorruit is gebarsten of
beschadigd.
– De camera voor is vervormd of vuil.
– De temperatuur van de camera voor
is extreem hoog.
– De helderheid van het
omgevingslicht komt overeen met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen.
– Tegenliggers hebben de koplampen
niet ingeschakeld of de koplampen
zijn vuil, hebben een andere kleur of
zijn niet correct afgesteld.
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, zandwegen, enz.).
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Er bevindt zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een spiegel, voor de
auto.– De achterzijde van een voorligger is
sterk spiegelend, zoals een
container op een truck.
– De koplampen van de auto zijn
beschadigd of vuil.
– De auto helt naar één kant over
door bijvoorbeeld een lekke band of
ligt aan de achterzijde wat lager
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld.
– Er wordt herhaaldelijk en op een
abnormale manier geschakeld
tussen dimlicht en grootlicht.
– De bestuurder meent dat andere
bestuurders of voetgangers last
hebben van het grootlicht.
Als “Headlight System Malfunction Visit
Your Dealer” (Storing in koplampsysteem.
Ga naar uw dealer) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
4.3.3 Schakelaar mistlampen
De mistlampen zorgen voor meer zicht
bij ongunstige rijomstandigheden,
zoals bij regen en mist.
Bedieningsinstructies
1Schakelt de mistlampen voor en de
mistachterlichten uit
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
172
Richtingaanwijzerschakelaar
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke voor-
keursinstelling123
Aantal keren knipperen bij het
veranderen van rijstrook3Uit
––O 5
7
Automatische verlichting
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voor-
keursinstelling123
Gevoeligheid lichtsensor Niveau 0 Niveau -2 - 2 – O O
Tijd die verstrijkt voordat de
koplampen uitgaan (Exten-
ded Headlight Lighting)30 seconden60 seconden
––O 90 seconden
120 seconden
Ruitenwissers voor met regensensor*
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voor-
keursinstelling123
Bediening ruitenwissers
wanneer de ruitenwisser-
schakelaar in de stand
wordt gezetStand AUTOIntervalwerking
gekoppeld aan rij-
snelheid (met inter-
valafstelling)––O
*: Indien aanwezig
RSA (Road Sign Assist)
*1
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voor-
keursinstelling123
RSA (Road Sign Assist)*2Aan Uit O – –
Meldingsmethode snel-
heidsoverschrijding
*3Alleen weergaveGeen melding
O– –
Weergave en zoe-
mer
Meldingsniveau snelheids-
overschrijding2km/h(1mph)5 km/h (3 mph)
O– –
10 km/h (5 mph)
Meldingswijze inhaalverbod Alleen weergaveGeen melding
O– –
Weergave en zoe-
mer
Andere meldingsmethode
(melding verboden in te rij-
den)
*4Alleen weergaveGeen melding
O– –
Weergave en
zoemer
*1: Indien aanwezig*2: De RSA (Road Sign Assist) wordt ingeschakeld wanneer het contact AAN wordt gezet.*3: Als de snelheidslimiet met aanvullend teken wordt overschreden, werkt de
waarschuwingszoemer niet.
*4: Auto's met navigatiesysteem.
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
430
Antidiefstalsysteem
Alarm*..................60
Deactiveren of uitschakelen
van het alarm..............61
Het alarm................60
Inbraaksensor (indien aanwezig) . .62
Inschakelen van de
supervergrendeling..........60
Inschakelen van het alarmsysteem .60
Startblokkering.............59
Supervergrendeling*.........60
Uitschakelen van de
supervergrendeling..........60
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers
Achterruitenwisser en -sproeier . .176
AHB (Automatic High Beam)* . . .170
Bedienen van de
ruitenwisserhendel......173 , 176
Bedieningsinstructies.....167 , 172
Extended Headlight Lighting-
systeem................168
Handmatig in- en uitschakelen
van het grootlicht..........170
Inschakelen van het Automatic
High Beam-systeem.........170
Inschakelen van het grootlicht . . .168
Lichtschakelaar............167
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .173
Schakelaar mistlampen.......172
Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.........364
Als de auto onder water staat of
het water op de weg stijgt......365
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .364
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
Automatische airconditioning . . .296
Bedieningsinstructies........302
Bedieningspaneel airconditioning.296
Gebruik van de automatische
modus.................297
Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)..........297
Overige functies...........298
Stoelverwarming*..........302Uitstroomopeningen........299
Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting achter.....304
Interieurverlichting voor......303
Leeslampjes voor...........304
Overzicht interieurverlichting . . .303
Gebruik van de ondersteunende
systemen
Als het TRC/VSC/ABS-systeem
in werking is..............287
Annuleren of stoppen van de
ondersteuningsmodus........264
Begeleidingsscherm.........263
BSM (Blind Spot Monitor)*.....226
Cruise control*............220
De Blind Spot Monitor-functie . . .239
De detectiegebieden van de Blind
Spot Monitor-functie........239
De detectiegebieden van de Rear
Crossing Traffic Alert-functie. . . .243
De Rear Crossing Traffic
Alert-functie.............242
Detectiebereik van de sensoren . .248
Display.................246
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met RSA
[Road Sign Assist])..........217
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*......210
Fileparkeren (modus automatisch
fileparkeren)..............265
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............200
GPF-systeem (benzineroetfilter)* .285
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........215
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (auto's met RSA
[Road Sign Assist])..........217
Inschakelen van het LTA-systeem .201
Instellen van de rijsnelheid . .221 , 224
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)........214
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus)........215
LTA (Lane Tracing Assist)*.....196
Trefwoordenlijst
502