WAARSCHUWING!(Vervolg)
Gebruik van beschadigde velgen niet
toegestaan
Gebruik geen gescheurde of vervormde
velgen.
Als u dat wel doet, kan er tijdens het
rijden lucht uit de band ontsnappen,
waardoor een ongeval zou kunnen
ontstaan.
OPMERKING
Vervangen van bandenspanningssen-
soren en -zenders (auto's met ban-
denspanningswaarschuwingssysteem)
• Omdat het repareren of vervangen
van een band invloed kan hebben op
de bandenspanningssensoren en
-zenders, adviseren we u deze
werkzaamheden uit te laten voeren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Ga ook voor de
aanschaf van bandenspannings-
sensoren en -zenders naar een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Gebruik voor uw auto alleen originele
Toyota-velgen. Bij niet-originele
velgen kan niet worden gegarandeerd
dat de bandenspanningssensoren en
-zenders goed werken.
6.3.8 Interieurfilter
Het interieurfilter moet regelmatig
worden vervangen om de optimale
werking van de airconditioning te
behouden.
Vervangen van het interieurfilter
1. Zet het contact UIT.2. Open het dashboardkastje en schuif
de demper los.
3. Druk de nokken aan beide zijden van
het dashboardkastje in en open het
dashboardkastje langzaam helemaal
terwijl u het ondersteunt.
4. Til het volledig geopende
dashboardkastje iets omhoog en trek
het richting de stoel om de onderzijde
van het dashboardkastje los te maken.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
346
Detectiesensor voorpassagier,
controlelampje veiligheidsgordel en
waarschuwingszoemer
• Als er bagage wordt geplaatst op de
passagiersstoel kan de detectiesensor
het controlelampje laten knipperen en
de waarschuwingszoemer laten
klinken, ook al zit er niemand op de
passagiersstoel.
• Als er op de stoel een kussen wordt
geplaatst, werkt de sensor wellicht
niet goed, waardoor ook het
waarschuwingslampje niet goed
werkt.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Als de spanning van de 12V-accu laag is of
tijdelijk daalt, kan het
waarschuwingslampje van de elektrische
stuurbekrachtiging gaan branden en kan
er een waarschuwingszoemer klinken.
Als het motorcontrolelampje tijdens
het rijden gaat branden
Bij sommige uitvoeringen gaat het
motorcontrolelampje branden als de
brandstoftank geheel leeg gereden is.
Vul de brandstoftank onmiddellijk als
deze leeg is. Het motorcontrolelampje
gaat na enkele ritten weer uit.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige als het motorcontrolelampje niet
uitgaat.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden (indien
aanwezig)
Controleer het uiterlijk van de band om
na te gaan of de band niet lek is.
Als de band lek is:→blz. 384, blz. 396
Als de band niet lek is:
Gebruik de volgende procedure wanneer
de banden voldoende zijn afgekoeld.• Controleer de bandenspanning en
breng hem op het juiste niveau.
• Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat,
controleer dan of de bandenspanning
in orde is en voer de initialisatie uit.
(→Blz. 339)
Het waarschuwingslampje kan weer
gaan branden wanneer bovenstaande
handelingen zijn uitgevoerd zonder
eerst de banden voldoende te laten
afkoelen.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk
branden door een natuurlijke oorzaak
(indien aanwezig)
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak, zoals het
onvermijdelijke spanningsverlies dat op
den duur optreedt of een veranderde
bandenspanning die veroorzaakt wordt
door temperatuurveranderingen. In dat
geval zal het waarschuwingslampje na
een paar minuten uitgaan als de banden
weer op de juiste spanning gebracht zijn.
Als een wiel wordt vervangen door het
reservewiel (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Auto's met compact reservewiel: Het
compacte reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor en -zender.
Bij een lekke band zal het waarschuwing-
slampje lage bandenspanning niet uit-
gaan, ook al is het wiel met de lekke band
vervangen door het reservewiel. Vervang
het reservewiel door het wiel met de ge-
repareerde band en breng de band op de
juiste spanning. Het waarschuwingslampje
lage bandenspanning zal na een paar
minuten uitgaan.
Auto's met volwaardig reservewiel: Ook
het volwaardige reservewiel is voorzien
van een bandenspanningssensor en
-zender. Als de bandenspanning van het
reservewiel te laag is, zal het waarschu-
wingslampje lage bandenspanning gaan
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
375
7
Bij problemen
Als “Engine Oil Level Low Add or
Replace” (Motoroliepeil laag. Bijvullen
of verversen) wordt weergegeven
Het motoroliepeil is mogelijk te laag.
Controleer het oliepeil en vul indien
nodig olie bij. Deze
waarschuwingsmelding verschijnt
mogelijk wanneer de auto op een helling
stilstaat. Plaats de auto op een
horizontale ondergrond en controleer of
de melding verdwijnt.
Als “Accelerator and Brake Pedals
Pressed Simultaneously” (gaspedaal
en rempedaal gelijktijdig ingetrapt) op
het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Het gaspedaal en rempedaal worden
gelijktijdig ingetrapt. (→Blz. 145)
Laat het gaspedaal los en trap het
rempedaal in.
Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de camera voor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 188, blz. 370)
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig)
• LTA (Lane Tracing Assist) (indien
aanwezig)
• AHB (Automatic High Beam)(indien
aanwezig)
• RSA (Road Sign Assist)(indien
aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig)
Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de radarsensor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 188, blz. 370)• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig)
• LTA (Lane Tracing Assist) (indien
aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig)
Als “Radar Cruise Control Unavailable
See Owner's Manual” (Dynamic Radar
Cruise Control-systeem niet
beschikbaar. Zie handleiding) wordt
weergegeven
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik wordt tijdelijk
uitgeschakeld of tot het in de melding
aangegeven probleem is opgelost.
(Oorzaken en oplossingen:→blz. 188)
Als “Radar Cruise Control Unavailable”
(Radar Cruise Control niet
beschikbaar) wordt weergegeven
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan tijdelijk niet
gebruikt worden. Gebruik het systeem
wanneer dit weer beschikbaar is.
Als de schakelstand niet kan worden
gewijzigd of als het contact in stand
ACC is gezet, ook al wordt er
geprobeerd om het contact UIT te
zetten wanneer een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven
Als de 12V-accu is ontladen of als de
schakelregeling defect is, kan het
volgende zich voordoen.
• Schakelstand P kan niet worden
geselecteerd. Parkeer de auto op een
vlakke ondergrond en activeer de
parkeerrem goed.
• Mogelijk start het hybridesysteem
niet.
• Het contact wordt mogelijk in stand
ACC gezet, ook al wordt er geprobeerd
om het contact UIT te zetten In dit
geval wordt het contact mogelijk UIT
gezet nadat de parkeerrem is
geactiveerd.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
383
7
Bij problemen
24. Berg de fles, terwijl deze aan de
compressor is bevestigd, op in de
bagageruimte.
25.
Voorkom plotseling remmen, plotseling
accelereren en scherpe bochten. Rijd
voorzichtig met een snelheid van maxi-
maal 80 km/h naar de dichtstbijzijnde
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige die zich binnen een afstand
van 100 km bevindt voor het repareren
of vervangen van de band.
Neem voor de reparatie van een band of
afvoer van de bandenreparatieset con-
tact op met een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Laat wanneer u de band laat repareren
of vervangen, de erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige weten dat er
bandenreparatievloeistof is ingespoten.
Als de band te hard wordt opgepompt
1. Neem de slang los van het ventiel.
2. Plaats het dopje op het uiteinde van
de slang en duw het uitstekende
gedeelte van het dopje in het ventiel
van de band om wat lucht te laten
ontsnappen.
3. Neem de slang los van het ventiel,
verwijder het dopje van de slang en
sluit dan de slang weer aan.4. Zet de compressor aan, wacht enkele
seconden en zet de compressor weer
uit. Controleer of de bandenspan-
ningsmeter de voorgeschreven
spanning aangeeft. (→Blz. 424)
Zet de compressor weer aan als de
spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste
spanning is bereikt.
Het ventiel van een gerepareerde band
Nadat de band met de
bandenreparatieset is gerepareerd, moet
het ventiel bij een definitieve reparatie
worden vervangen.
Nadat een band is gerepareerd met de
bandenreparatieset (auto's met ban-
denspanningswaarschuwingssysteem)
• Vervang de bandenspanningssensor
en -zender.
• Zelfs als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau ligt, gaat
mogelijk het waarschuwingslampje
lage bandenspanning
branden/knipperen.
Aanwijzing voor het controleren van
de bandenreparatieset
Controleer regelmatig de uiterste
houdbaarheidsdatum van de
bandenreparatievloeistof.
De uiterste houdbaarheidsdatum staat
vermeld op de fles. Gebruik de
bandenreparatievloeistof niet wanneer
de uiterste houdbaarheidsdatum is
verstreken. Anders worden reparaties
met de bandenreparatieset mogelijk niet
goed uitgevoerd.
Bandenreparatieset
• De bandenreparatieset is bedoeld om
de autoband met lucht te vullen.
•
De bandenreparatievloeistof is beperkt
houdbaar. De uiterste houdbaarheids-
datum staat vermeld op de fles. De ban-
denreparatievloeistof dient voor de ui-
terste houdbaarheidsdatum te worden
vervangen. Neem voor vervanging
contact op met een erkende Toyota-
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
393
7
Bij problemen
OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
• Een band mag alleen met de
bandenreparatieset worden
gerepareerd indien de beschadiging is
veroorzaakt door perforatie van het
loopvlak door een scherp voorwerp,
zoals een spijker of een schroef.
Verwijder de spijker of de schroef niet
uit de band. Door het verwijderen van
de spijker of de schroef kan het gat
groter worden waardoor de band niet
meer tijdelijk gerepareerd kan
worden.
• De reparatieset is niet
waterbestendig. Zorg dat de
bandenreparatieset niet in aanraking
komt met water, bijvoorbeeld bij
gebruik tijdens regen.
• Zet de bandenreparatieset niet op een
stoffige ondergrond, zoals in het zand
of in de berm. Als de reparatieset stof
e.d. opzuigt, kunnen er storingen
optreden.
• Zorg ervoor dat de fles met
bandenreparatievloeistof zich in
verticale positie bevindt. De
reparatieset werkt niet goed als hij
gekanteld is.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bandenreparatieset
• De reparatieset heeft als voeding
12V-gelijkstroom nodig. Sluit de
reparatieset niet aan op andere
voedingsbronnen.
• Als er brandstofdruppels op de
reparatieset terechtkomen, kan de set
beschadigd raken. Zorg dat de set niet
met brandstof in aanraking kan
komen.
• Berg de reparatieset op, zodat de set
beschermd is tegen vuil en vocht.
• Berg de reparatieset op in de
bagageruimte, buiten bereik van
kinderen.
• Demonteer de reparatieset niet en
breng geen wijzigingen aan. Stel
OPMERKING(Vervolg)
onderdelen als de
bandenspanningsmeter niet bloot aan
schokken. Hierdoor kunnen storingen
optreden.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders (auto's met banden-
spanningswaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 339)
7.2.6 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's met een
reservewiel)
Uw auto is voorzien van een reservewiel.
De lekke band kan worden vervangen
door het reservewiel. Meer informatie
over banden:→338
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met
een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig
beschadigd worden dat reparatie niet
meer mogelijk is en kan er een ongeval
ontstaan.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
396
5. Auto's met 195/65R15 banden: plaats
de wieldop wanneer u een origineel
wiel terugplaatst of een volwaardig
reservewiel plaatst.
*
Breng de uitsparing in de wieldop in
lijn met het ventieldopje zoals
aangegeven.
*: De wieldop kan niet worden
gemonteerd op het compacte
reservewiel.
6. Berg het wiel met de lekke band, de
krik en het gereedschap op.
Het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
• Op de band van het compacte
reservewiel staat aan de zijkant de
aanduiding TEMPORARY USE ONLY
(alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik
het compacte reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 424)
Bij gebruik van het compacte
reservewiel (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Het compacte reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor en-zen-
der, waardoor een te lage bandenspan ning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het compacte reservewiel
monteert nadat het waarschuwingslampje
voor een lage bandenspanning is gaan
branden, dit lampje blijven branden.
Gebruik van het compacte reservewiel
(indien aanwezig)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs (auto's met een compact
reservewiel)
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.
Kriksteunpunt
Het merkteken dat het kriksteunpunt
aangeeft, is aan de onderzijde van de auto
ingeslagen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
403
7
Bij problemen
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat
de volgende systemen niet goed
werken:
• ABS en Brake Assist
• VSC
•TRC
• EPS
• AHB (Automatic High Beam)
*
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*
• LTA (Lane Tracing Assist)*
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*
• Cruise control*
• BSM (Blind Spot Monitor)*
• Toyota Parking Assist-sensor*
• Parking Support Brake-functie*
• Simple Intelligent Parking
Assist-systeem*
• Toyota Parking Assist Monitor*
• Navigatiesysteem*
• Panoramic View Monitor*
Bovendien kan het onderstaande
systeem niet volledig worden gebruikt,
maar worden mogelijk ook de
onderdelen van de aandrijflijn negatief
beïnvloed:
• E-Four (elektrische
vierwielaandrijving)
*
*
: Indien aanwezig
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
WAARSCHUWING!(Vervolg)
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij
hard remmen letsel veroorzaakt.
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is. (indien aanwezig)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel. De
sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden (auto's
met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
406
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
1Instellingen die u met behulp van het multi-informatiedisplay kunt wijzigen
2Instellingen die u met behulp van het navigatie-/multimediasysteem kunt wijzigen
3Instellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar
Instrumentenpaneel
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Sensorgevoeligheid voor ver-
mindering van de helderheid
van het instrumentenpaneel
afhankelijk van de licht-
sterkte buitenStandaard -2 - 2 – – O
Sensorgevoeligheid voor te-
rugzetten van de helderheid
van het instrumentenpaneel
op het oorspronkelijke niveau
afhankelijk van de licht-
sterkte buitenStandaard -2 - 2 – – O
Smart entry-systeem met startknop en afstandsbediening
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Bedieningssignaal (alarm-
knipperlichten)Aan Uit – O O
Waarschuwingszoemer ge-
opend portier (tijdens het
vergrendelen)Aan Uit – – O
Tijd tot na het ontgrendelen,
zonder dat een portier wordt
geopend, de portieren auto-
matisch weer worden ver-
grendeld30 seconden60 seconden
––O
120 seconden
Smart entry-systeem met startknop
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Smart entry-systeem met
startknopAan Uit – O O
Aantal opeenvolgende por-
tiervergrendelingen
*2keerZo veel als ge-
wenst––O
*: Indien aanwezig
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
428