Waterafstotende laag zijruiten voor
(indien aanwezig)
De volgende voorzorgsmaatregelen
kunnen de effectiviteit van de
waterafstotende laag vergroten:
• Verwijder regelmatig vuil van de
zijruiten voor.
• Zorg ervoor dat vuil en stof zich niet
gedurende langere periodes op de
ruiten kunnen verzamelen. Reinig de
ruiten zo snel mogelijk met een
zachte, vochtige doek.
•
Gebruik voor het reinigen van de ruiten
geen was of ruitenreinigers met
schuurmiddelen.
• Gebruik geen metaalhoudende
voorwerpen om condens te
verwijderen.
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
•
Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal reinigingsmiddel
om het vuil te verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte
doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de motorruimte
komt. Anders kunnen de elektrische
componenten, enz. vlam vatten.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij het wassen van de voorruit (auto's
met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand
staat, kunnen de
ruitenwissers in de volgende gevallen
onverwacht in werking treden.
Hierdoor kunnen uw handen bekneld
raken en kunt u ernstig letsel oplopen,
en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
• Wanneer het bovenste deel van de
voorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt
aangeraakt
• Wanneer een natte doek of iets
dergelijks in de buurt van de
regensensor wordt gehouden
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt
of als iets in aanraking komt met de
regensensor
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de uitlaatpijp
Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de
uitlaatpijp tamelijk heet wordt.
Raak wanneer u de auto wast de
uitlaatpijp niet aan totdat deze
voldoende is afgekoeld, aangezien het
aanraken van een hete uitlaatpijp
brandwonden kan veroorzaken.
6.1 Onderhoud en verzorging
321
6
Onderhoud en verzorging
OPMERKING(Vervolg)
• Als tijdens het rijden een ratelend
geluid te horen is in de decoratieve
kunststofdelen of een vreemd geluid
uit de omgeving van de banden komt,
laat dan uw banden nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Wassen in een wasstraat (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand
staat, kunnen de ruitenwissers
in werking treden waardoor de ruiten-
wisserbladen beschadigd kunnen raken.
OPMERKING
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera of de omgeving ervan
tijdens het wassen van de auto niet
bloot aan sterke waterstralen uit een
hogedrukreiniger. Door de kracht van
de waterstralen werkt het apparaat
mogelijk niet goed meer.
• Spuit geen water rechtstreeks op de
radar die achter het embleem is
aangebracht. Anders kan het systeem
beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van
hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers of de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
• Houd de sproeierkop op ten minste
30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten
en bumpers, vervormd of beschadigd
raken. Houd de sproeierkop ook niet
de hele tijd op dezelfde plek.
OPMERKING(Vervolg)
• Spuit niet continu met water op het
onderste gedeelte van de voorruit.
Daar bevindt zich de
luchtinlaatopening voor de
airconditioning en als daar water
doorheen komt, werkt de
airconditioning mogelijk niet goed.
• Reinig de onderzijde van de auto niet
met een hogedrukreiniger.
Optillen van de ruitenwisserarmen
voor
Houd bij het optillen het haakgedeelte
van de ruitenwisserarmen vast.
Houd bij het optillen niet alleen de
ruitenwisserbladen vast, anders kunnen
de ruitenwisserbladen vervormd raken.
6.1.2 Reinigen en beschermen
van het interieur van uw auto
Voer het volgende uit om het interieur
van uw auto te beschermen en in
perfecte staat te houden:
Beschermen van het interieur
• Verwijder vuil en stof met een
stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water
gedompelde doek.
• Als het vuil niet kan worden
verwijderd, verwijder het dan met een
zachte doek met water met ongeveer
1% reinigingsmiddel.
Verwijder alle sporen van het
reinigingsmiddel en water grondig met
een schone, vochtige doek.
6.1 Onderhoud en verzorging
323
6
Onderhoud en verzorging
Auto's zonder een volwaardig reservewiel
Auto's met een volwaardig reservewiel
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
(indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem dat gebruik-
maakt van bandenspanningssensoren en
-zenders om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt. Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de bestuur-
der door middel van een waarschuwings-
lampje gewaarschuwd. (→
373)
Het compacte reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor en
-zender.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU en moethet bandenspanningswaarschuwingssy-
steem worden geïnitialiseerd. Laat de iden-
tificatiecodes van de bandenspannings
sensoren en -zenders registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(→
Blz. 340)
Initialiseren van het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
moet worden geïnitialiseerd onder de
volgende omstandigheden:
• Verwisselen van voor- en
achterwielen met een verschillende
bandenspanning
• Als de bandenspanning wordt
gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de
rijsnelheid of de belading verandert).
Als het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem wordt geïnitialiseerd,
wordt de actuele bandenspanning als
referentiespanning beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 424)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de referentiespan-
ning voor het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem.
3. Zet het contact AAN.
4. Wijzig het multi-informatiedisplay
naar het scherm
.(→Blz. 100)
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
(“Vehicle Settings”)
(voertuiginstellingen) en druk
vervolgens op
.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
339
6
Onderhoud en verzorging
6. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Maintenance System”
(onderhoudssysteem) en druk
vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPMS
en druk vervolgens op
.
8. Houd
ingedrukt.
9. Wanneer de initialisatie is voltooid,
wordt er een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay en
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Laat de
identificatiecodes registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat hetbinnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
Vervangen van banden en velgen
(auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Routinecontrole van de bandenspan-
ning (auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer
daarom ook zelf regelmatig de
bandenspanning.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.
Until Complete
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
340
Brede banden (auto's met
215/45R17 banden)
In het algemeen slijten brede banden
eerder en kan de grip op besneeuwde
en/of gladde wegen beperkt zijn in
vergelijking met standaard banden.
Gebruik daarom winterbanden of
sneeuwkettingen op besneeuwde en/of
gladde wegen en rijd voorzichtig waarbij u
uw snelheid aanpast aan de toestand van
de weg en de weersomstandigheden.
Situaties waarin het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet goed werkt (indien aanwezig)
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Wanneer een vervangende band
wordt gebruikt, werkt het systeem
mogelijk niet goed als gevolg van de
structuur van de vervangende band.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de ban-
denspanningssensoren en -zenders
niet is geregistreerd in de banden-
spanningswaarschuwings-
systeem-ECU.• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
De initialisatieprocedure (auto's met
bandenspanningswaarschuwings-
systeem)
• Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
resettoets in te drukken, omdat de
initialisatie automatisch herstart
wordt wanneer het contact de
volgende keer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de resettoets
indrukt wanneer initialiseren niet
nodig is, breng de banden dan op de
juiste spanning wanneer ze koud zijn
en voer opnieuw de initialisatie uit.
Waarschuwingen bandenspanning-
swaarschuwingssysteem (indien
aanwezig)
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
341
6
Onderhoud en verzorging
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Als de initialisatie van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
mislukt is (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
De initialisatie kan worden uitgevoerd in
enkele minuten. In de volgende gevallen
worden de instellingen echter niet
opgeslagen en zal het systeem niet goed
werken. Laat, als herhaalde pogingen de
bandenspanning op te slaan mislukken, de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
•Als het systeem wordt geïnitialiseerd,
knippert het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer en
verschijnt de melding voor het instellen
niet op het multi-informatiedisplay.
• Nadat er na de initialisatie gedurende
een bepaalde tijd gereden is, gaat het
waarschuwingslampje branden nadat
het gedurende 1 minuut heeft
geknipperd.
Registreren van identificatiecodes
(auto's met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
De identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
van twee sets banden kunnen worden
geregistreerd.
Als de identificatiecodes voor zowel de
normale banden als de winterbanden
vooraf zijn geregistreerd, is het niet
nodig om de identificatiecodes te
registreren wanneer de normale banden
worden vervangen door winterbanden.
Neem voor meer informatie over het
wijzigen van identificatiecodes contact
op met een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen.
Het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan schade aan
de aandrijflijn veroorzaken en
gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg
hebben, waardoor een ongeval kan
ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
• Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is
gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen o.i.d. als
een gemonteerde band gerepareerd
is met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
342
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij het initialiseren van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
(indien aanwezig)
Initialiseer het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem niet zonder eerst de
banden op de voorgeschreven
spanning te brengen. Anders kan het
voorkomen dat het
waarschuwingslampje voor de lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag is, of
wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes (auto's met
bandenspanningswaarschuwings-
systeem)
•
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of bandenspan-
ningssensoren en -zenders contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de bandenspan-
ningssensoren terechtkomen en
kunnen ze vast gaan zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de banden-
spanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
OPMERKING(Vervolg)
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 339)
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Brede banden (auto's met
215/45R17 banden)
Bij brede banden kunnen bij rijden over
een hobbelig wegdek de velgen sneller
beschadigd raken dan bij standaard
banden. Let daarom op het volgende:
• Zorg ervoor dat de banden de juiste
spanning hebben. Bij een te lage
bandenspanning zullen de banden
sneller beschadigd raken.
• Rijd niet tegen hoge of scherpe
voorwerpen aan of eroverheen.
Anders kunnen de banden en velgen
ernstig beschadigd raken.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
343
6
Onderhoud en verzorging
6.3.7 Velgen
Als een velg verbuigingen of scheuren
vertoont of erg gecorrodeerd is, moet
deze vervangen worden. Anders kan de
band van de velg raken of kan de auto
moeilijk beheersbaar worden.
Keuze van velg
Let er bij het vervangen van velgen op dat
deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde
diameter, velgbreedte en ET-waarde
*
hebben. Vervangende velgen zijn
verkrijgbaar bij een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
*: “Offset” is de gebruikelijke term.
Toyota adviseert u het volgende niet te
gebruiken:
• Velgen van verschillende maten of
types
• Gebruikte velgen
• Verbogen velgen die hersteld zijn
Belangrijke aanwijzingen voor
lichtmetalen velgen
• Gebruik uitsluitend de Toyota-
wielmoeren en de Toyota-
wielmoersleutel bij uw lichtmetalen
velgen.
• Controleer de wielmoeren na de
eerste 1.600 km telkens als een band
is verwisseld, een band is gerepareerd
of is vervangen.
• Pas op dat lichtmetalen velgen niet
beschadigd raken als u
sneeuwkettingen gebruikt.
• Bij het balanceren moet gebruik
worden gemaakt van Toyota- of
gelijkwaardige balanceergewichtjes,
die geplaatst dienen te worden met
een kunststof of rubber hamer.Bij het vervangen van velgen (auto's
met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
De velgen van uw auto zijn uitgerust met
bandenspanningssensoren en -zenders
voor het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem, dat in een vroegtijdig sta-
dium waarschuwt als de bandenspanning
te laag wordt. Bij het vervangen van vel-
gen moeten er bandenspanningssensoren
en -zenders worden geplaatst.
(→
Blz. 339)
WAARSCHUWING!
Vervangen van velgen
• Gebruik alleen de in deze handleiding
aanbevolen maat velgen en banden.
Een andere maat kan resulteren in
een slechtere controle over de auto.
• Gebruik nooit een binnenband bij
een poreuze velg die ontworpen is
voor een tubeless band. Als u dat wel
doet, kan dat leiden tot een ongeval
waarbij dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
Plaatsen van wielmoeren
• Plaats de wielmoeren met de schuine
kant naar het wiel toe. (→Blz. 402)
Als de wielmoeren worden geplaatst
met de schuine kant van het wiel af,
kan de velg beschadigd raken
waardoor het wiel tijdens het rijden
kan losraken. Dit kan leiden tot een
ongeval, met dodelijk of ernstig
letsel als gevolg.
• Breng nooit olie of vet aan op de
wielbouten of -moeren. Door het
gebruik van olie of vet worden de
wielmoeren mogelijk te vast
aangedraaid waardoor de bouten of
de velg beschadigd kunnen raken.
Daarnaast kunnen de wielmoeren
loslopen en de wielen losraken, wat
kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel als gevolg.
Verwijder olie of vet van de
wielbouten of wielmoeren.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
345
6
Onderhoud en verzorging