3. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het
brandstofcelsysteem normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het brandstofcelsysteem kan vanuit
iedere stand van het contact worden
gestart.
4. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY uit is,
kan er niet met de auto worden
gereden.
Starten van het brandstofcelsysteem
bij lage temperaturen
• Als het brandstofcelsysteem wordt
gestart bij lage temperaturen, wordt
het brandstofcelpakket snel
opgewarmd met de restwarmte van
het opwekken van vermogen. De
werkingsgeluiden zullen luider zijn
dan normaal, maar dat duidt niet op
een storing. Afhankelijk van de
situatie kunnen de werkingsgeluiden
ook nadat het controlelampje READY
is gaan branden nog enige tijd
doorgaan. (→Blz. 68)
• Bij lage temperaturen kan het langer
duren dan normaal voordat het
controlelampje READY gaat branden.In dergelijke gevallen wordt de
voortgangsstatus weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
A“FCV System is Warmed Up
Waiting...” (bezig met opwarmen
brandstofcelsysteem...)
• Als het brandstofcelsysteem wordt
gestart bij lage temperaturen, wordt
“FCV Sys. OFF Due to Cold Stop in
Safe Place See Owner’s Manual”
(brandstofcelsysteem UIT ten gevolge
van kou, stop op een veilige plaats, zie
handleiding) mogelijk weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Het brandstofcelsysteem is bevroren
en kan niet worden gestart. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Het uitgangsvermogen wordt tijdelijk
beperkt totdat het
brandstofcelsysteem volledig op
bedrijfstemperatuur is.
• Als de tractiebatterij extreem koud is
(temperatuur lager dan ongeveer
-30°C) als gevolg van de
buitentemperatuur, kan het
brandstofcelsysteem mogelijk niet
worden gestart. Probeer in dat geval
het brandstofcelsysteem nogmaals te
starten nadat de temperatuur van de
tractiebatterij is opgelopen omdat
bijvoorbeeld de buitentemperatuur is
gestegen.
5.2 Rijprocedures
151
5
Rijden
4. Druk op de startknop.
Het brandstofcelsysteem stopt en de
weergave van het
instrumentenpaneel dooft (de
schakelstandindicator dooft een paar
seconden na de weergave van het
instrumentenpaneel).
5. Laat het rempedaal los en controleer
of ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) niet
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen van het
brandstofcelsysteem bij lage
temperaturen
• Als de startknop wordt ingedrukt en
het brandstofcelsysteem wordt
uitgeschakeld bij lage temperaturen,
kan het uitstoten van water via de
uitlaatpijp langer duren dan normaal
om te voorkomen dat de vloeistof in
het brandstofcelpakket bevriest.
• Als “FCV System Purge in Progress
Purge will Stop Automatically”
(uitstoot brandstofcelsysteem bezig,
uitstoot stopt automatisch) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, kunt u de auto
gewoon verlaten.
• Het uitstoten van water kan ook
langer duren als het systeem wordt
uitgeschakeld voordat het
brandstofcelsysteem volledig op
bedrijfstemperatuur is.
• Tijdens het uitstoten van water zijn
sissende en andere geluiden normaal.
(→Blz. 68)
• Tanken is geen probleem als er water
wordt uitgestoten. Het uitstootproces
wordt na een aantal minuten
automatisch uitgevoerd en er wordt
mogelijk een witte mist uitgestoten.
Dit duidt echter niet op een storing.
Parkeren van de auto bij koud weer
• Er wordt mogelijk automatisch water
uitgestoten via de uitlaatpijp, zelfs
wanneer het brandstofcelsysteem isuitgeschakeld, om te voorkomen dat
vloeistof in het brandstofcelpakket,
waterstofleidingen, enz. bevriest. Er
kan ook waterdamp worden
uitgestoten, maar dit duidt niet op een
storing.
• Tijdens het uitstoten van water zijn
sissende en andere geluiden normaal.
(→Blz. 68)
Bij een storing in de schakelregeling
Wanneer wordt geprobeerd om het
contact UIT te zetten terwijl de
schakelregeling defect is, wordt het
contact mogelijk in stand ACC gezet. In
dit geval kan het contact UIT worden
gezet door de parkeerrem te activeren
en nogmaals de startknop in te drukken.
Laat de auto onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als er een storing aanwezig
is in het systeem.
Functie automatisch selecteren van
stand P
→Blz. 158
Uitstoot van water (toets H
2O)
→Blz. 165
WAARSCHUWING!
Uitschakelen van het
brandstofcelsysteem in een
noodgeval
• Als u in een noodgeval het
brandstofcelsysteem tijdens het
rijden wilt stoppen, houdt u de
startknop langer dan 2 seconden
ingedrukt of drukt u deze minstens
3 keer kort achter elkaar in.
(→Blz. 378) Raak de startknop
echter tijdens het rijden niet aan,
behalve in geval van nood. Door het
uitschakelen van het
brandstofcelsysteem tijdens het
rijden verliest u niet de controle over
het stuurwiel of de remmen. De
5.2 Rijprocedures
154
Als het controlelampje Brake
Hold-systeem in werking knippert
→Blz. 388
WAARSCHUWING!
Als de auto op een steile helling staat
Wees voorzichtig wanneer u het Brake
Hold-systeem gebruikt op een steile
helling. De Brake Hold-functie kan de
auto in een dergelijke situatie mogelijk
niet stilhouden.
Wanneer u stilhoudt op een glad
wegdek
Het systeem kan de auto niet
stilhouden wanneer de banden hun
grip hebben verloren. Gebruik het
systeem niet wanneer u stilhoudt op
een glad wegdek.
OPMERKING
Bij het parkeren
Het Brake Hold-systeem is niet
ontworpen voor langdurig gebruik bij
het parkeren van de auto. Als u het
contact UIT zet terwijl het systeem de
remmen vasthoudt, worden de remmen
mogelijk gelost, waardoor de auto in
beweging komt. Trap het rempedaal in,
selecteer stand P en activeer de
parkeerrem wanneer u de startknop
bedient.
5.2.6 ASC (Active Sound
Control)*
*Indien aanwezig
De ASC is een systeem dat de
bedrijfscondities, zoals acceleratie en
deceleratie van de auto, door middel van
geluiden overbrengt aan de bestuurder.
De reactie van de auto op acceleratie- en
rembewegingen van de bestuurder wordt
door middel van geluid overgebracht. De
desbetreffende toon verandert voor de
normale modus en de sportmodus.
(→Blz. 282)Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 433)
Voorwaarden voor werking
Wanneer de rijmodusselectieschakelaar
niet in de ECO-rijmodus staat.
Tijdelijk uitschakelen van de functies
van het ASC-systeem
Het ASC-systeem wordt mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld afhankelijk van de
rijomstandigheden, bijvoorbeeld
wanneer de banden slippen als gevolg
van plotseling accelereren.
De tonen klinken mogelijk niet als de
rijmodus in korte tijd continu wordt
gewijzigd.
5.2.7 Uitstoot van water (toets
H
2O)
Als het brandstofcelsysteem is
uitgeschakeld, wordt er automatisch
water via de uitlaatpijp uitgestoten.
Om de ophoping van water in
parkeergarages, enz. te beperken, kunt u
het water vóór het parkeren handmatig
afvoeren.
Toets H
2O
Als op de toets H
2O wordt gedrukt terwijl
het controlelampje READY brandt, stoot
de auto water uit. Als de toets nogmaals
wordt ingedrukt, stopt de uitstoot van
water.
5.2 Rijprocedures
165
5
Rijden
Functie om fouten te voorkomen
Het brandstofcelsysteem kan niet worden
gestart als de tankdopklep open is. Als
het controlelampje READY brandt, gaat
de tankdopklep niet open.
Als “Open Filler Door Detected Stop in
Safe Place Close Hydrogen Filler Door”
(open klep waterstoftank, stop op een
veilige plaats, sluit klep waterstoftank)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De tankdopklep is open. Breng de auto op
een veilige plaats tot stilstand en sluit de
tankdopklep.
Als “Open Filler Door Detected Close
Hydrogen Filler Door Restart Vehicle”
(open tankklep gesignaleerd, sluit klep
waterstoftank, start auto weer) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De tankdopklep is open en het
brandstofcelsysteem kan niet worden
gestart. Zet de selectiehendel in stand P,
zet het contact UIT en doe daarna het
volgende:
1. Controleer of de dop weer is
geplaatst.
2. Sluit de tankdopklep.
Als op dat moment de
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay uitgaat, is er
geen storing aanwezig. Als de melding
echter nog steeds wordt
weergegeven, is de sensor mogelijk
beschadigd. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Het systeem kan 1 keer worden
gestart door de startprocedure 5 keer
te herhalen (druk met ingetrapt
rempedaal de startknop 9 keer in met
intervallen van maximaal 2 seconden).
Bedien de auto nadat u gecontroleerd
hebt of het vulpistool voor
waterstofgas niet is aangesloten op
de auto.
5.5 Gebruik van de
ondersteunende systemen
5.5.1 Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de
volgende ondersteunende systemen en
draagt bij aan een veilige en comfortabele
rijervaring:
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 186
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 197
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*
→Blz. 168
*Indien aanwezig
AHB (Automatic High Beam)
*
→Blz. 172
*Indien aanwezig
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 207
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
→Blz. 212
5.4 Tanken
182
– De Parking Support Brake is
ingeschakeld.
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of lager.
– Er bevindt zich een stilstaand object
in de rijrichting van de auto, op een
afstand van ongeveer 2 tot 4 m.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat er harder dan normaal moet
worden geremd om een aanrijding
te voorkomen.
• Remregeling
– De begrenzingsregeling van het
brandstofcelsysteem is in werking.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat er onmiddellijk moet worden
geremd om een aanrijding te
voorkomen.
Voorwaarden voor werking van de
Parking Support Brake-functie
(stilstaande objecten rond de auto)
(auto's met Advanced Park)
Deze functie werkt wanneer niet alleen
aan een van de onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, maar ook
aan de werkingsvoorwaarden voor
stilstaande objecten voor en achter de
auto.
• Nadat het brandstofcelsysteem is
gestart, heeft de auto maximaal 7 m
gereden
• Stand R is geselecteerd.
• Nadat de transmissie vanuit stand R in
stand D is gezet en de auto maximaal
7 m heeft gereden
Voorwaarden voor het stoppen van de
werking van de Parking Support
Brake-functie (stilstaande objecten
voor en achter de auto/stilstaande
objecten rond de auto)
De werking van de functie stopt als aan
één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
• Begrenzingsregeling vermogen
brandstofcelsysteem
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.– Het systeem stelt vast dat de
aanrijding voorkomen kan worden
met normaal remmen.
– Het statische object bevindt zich
niet langer op een afstand van
ongeveer 2 tot 4 m van de auto in de
rijrichting van de auto.
• Remregeling
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– Er zijn ongeveer 2 seconden
verstreken nadat de auto door de
remregeling tot stilstand is
gebracht.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
nadat de auto tot stilstand is
gebracht door de remregeling.
– Het statische object bevindt zich
niet langer op een afstand van
ongeveer 2 tot 4 m van de auto in de
rijrichting van de auto.
Detectiegebied
Het detectiebereik van de Parking
Support Brake-functie (stilstaande
objecten voor en achter de
auto/stilstaande objecten rond de auto)
verschilt van dat van de Toyota Parking
Assist-sensor. (→Blz. 233) Daardoor
wordt de PKSB (Parking Support Brake)
mogelijk niet geactiveerd, ook al
signaleert de Toyota Parking
Assist-sensor een object en wordt er een
waarschuwing gegeven.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
→Blz. 230
Zijsensoren en zijcamera's
→Blz. 236
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 231
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
→Blz. 232
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
253
5
Rijden
CToets wijzigen parkeertype
Als er meerdere toetsen worden
weergegeven, verschilt de functie
afhankelijk van de toestand van de
toets als volgt.
of: Wijzigen van het
beoogde parkeervak.
of: Selecteren van het
huidige beoogde parkeervak.
: Selecteer deze toets om over te
schakelen op de functie fileparkeren.
: Overschakelen naar functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
DToets MODE
Hiermee kunt u wisselen tussen de
geheugenfunctie en de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren. (→Blz. 276)
EToets “Start”
Hiermee kunt u de
parkeerbegeleiding starten.
FToets wijzigen richting haaks
inparkeren
Hiermee kunt u wisselen tussen de
functie parkeren (vooruit) en de
functie parkeren (achteruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (vooruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (achteruit)
GToets voor persoonlijke
voorkeursinstelling
Hiermee kunt u het instelscherm voor
Advanced Park weergeven.
(→Blz. 279)
HRegistratietoets
Selecteer deze toets om het
registreren van een parkeervak te
startenBegeleidingsscherm (bij achteruitrijden)
AWerkingsicoon
Wordt weergegeven als Advanced
Park is ingeschakeld.
BAfstandslijnen (geel en rood)
Geven punten aan vanaf het midden
van de rand van de voor- of
achterbumper tot aan de beoogde
stoppositie (geel)
*en ongeveer 0,3 m
(rood) vanaf de auto.
CWaarschuwingsicoon bewegend
object
DDisplay werking remregeling in
noodgevallen
BRAKE! (remmen) wordt
weergegeven.
EWeergave Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 228
*De gele lijn aan de zijkant wordt niet
weergegeven als de beoogde stoppositie
zich op een afstand van ongeveer 2,5 m
of meer van de auto bevindt.
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
Ongeacht of de Toyota Parking
Assist-sensor is uit- of ingeschakeld
(→blz. 228), wordt er automatisch een
pop-updisplay weergegeven over het
begeleidingsscherm als er een object
wordt gesignaleerd door de Toyota
Parking Assist-sensor terwijl Advanced
Park is ingeschakeld.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
264
AOngeveer 1 m*
BOngeveer 3 m of meer*
COngeveer 6 m of meer*
DOngeveer 5,5 m of meer*
Het systeem werkt mogelijk ook als er
slechts aan een kant van het beoogde
parkeervak een auto staat.
*Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
• Als er een parkeerplaats wordt
gesignaleerd waar uw auto kan
worden geparkeerd, wordt er een
vak met het beoogde parkeervak
weergegeven.
• Als het mogelijk is om hier te
fileparkeren, selecteer dan het
parkeervak en selecteer vervolgens
om over te schakelen op de
functie fileparkeren.
• Als het mogelijk is om zowel vooruit
als achteruit het parkeervak in te
rijden, selecteer dan het parkeervak
en selecteer vervolgens
ofom de richting te wijzigen.• Afhankelijk van de omgeving kan
deze functie mogelijk niet worden
gebruikt. Gebruik de functie voor
een ander parkeervak
overeenkomstig de informatie die
wordt weergegeven op het
multimedia-display.
3. Selecteer de toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
• Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) of “Backing Up...” (rijdt naar
achteren...) weergegeven en begint
de auto vooruit/achteruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced
Park Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de
buurt te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
Als de auto tot stilstand komt, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
266
2. Selecteer een pijl op het
multimedia-display om de richting te
kiezen waarin u wilt wegrijden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerschakelaar kunt u
alleen kiezen om naar links of rechts
weg te rijden.
3. Trap het rempedaal in en selecteer de
toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit
te schakelen. Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Zodra de auto in een positie staat
waaruit u kunt wegrijden, wordt “You
can exit by moving the steering
wheel” (u kunt wegrijden door het
stuurwiel te bedienen) weergegeven.
Als het stuurwiel wordt bediend,
wordt “Advanced Park Finished”
(Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd. De begeleiding wordt
beëindigd terwijl de auto rijdt. Pak
daarom het stuurwiel vast en rijd
vooruit.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. De
begeleiding kan worden beëindigd
door het gaspedaal of het rempedaal
in te trappen.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 267
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit)
Gebruik de functie wegrijden uit een
haaks parkeervak (vooruit/achteruit) niet
in een andere situatie dan bij het verlaten
van een haaks parkeervak. Trap het
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268