WAARSCHUWING!(Vervolg)
Anders raakt de luchtstroom mogelijk
geblokkeerd, waardoor de
voorruitverwarming de voorruit niet
kan ontwasemen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
5.1.2 Automatische airconditioning achter
De uitstroomopeningen en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis
van de ingestelde temperatuur.
De airconditioning achter kan worden bediend via het bedieningspaneel voor de
airconditioning voor en het bedieningspaneel voor de airconditioning achter. Druk op de
toets REAR CLIMATE op het bedieningspaneel voor de airconditioning voor om de modus
van de aircobediening achter te wijzigen.
Het airconditioningsysteem achter kan ook worden bediend op het scherm van het
audiosysteem.
Bediening airconditioning achter
Bedieningspaneel airconditioning achter
AWijzigen van de instelling van de
aanjagersnelheid voor de achterstoelen
Druk op
om de aanjagersnelheid
te verhogen en op
om de
aanjagersnelheid te verlagen.
BToets OFF
Druk op de toets OFF om de aanjager
uit te schakelen.
CLuchtcirculatietoets
DSchakelaar automatische modus
Wanneer de functie is ingeschakeld,
gaat de indicator op het
bedieningsscherm branden.
EInstellen van de temperatuur voor de
achterstoelen
Druk op
om de temperatuur te
verhogen en op
om de
temperatuur te verlagen.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
287
5
Voorzieningen in het interieur
Bedieningsscherm airconditioning
achter (scherm audiosysteem)
1. Kies
in het hoofdmenu.
2. Selecteer “Climate” (klimaat).
3. Selecteer “Rear” (achter).
AInstellen van de temperatuur voor de
achterstoelen
BLuchtcirculatietoets
CWijzigen van de instelling van de
aanjagersnelheid voor de achterstoelen
DToets OFF
Druk op de toets OFF om de aanjager
uit te schakelen.
ESchakelaar automatische modus
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Bedieningspaneel airconditioning achter
Druk op de toets voor de luchtcirculatiere-
geling om de luchtcirculatiemodus te
wijzigen.
Iedere keer dat er op de toets wordt
gedrukt, worden er andere
uitstroomopeningen geselecteerd.1. Bovenlichaam
2. Bovenlichaam en voeten
3. Voeten
Bedieningspaneel airconditioning voor
Beweeg de knop voor de
luchtcirculatieregeling omhoog of
omlaag om de luchtcirculatiemodus te
wijzigen.
1. Bovenlichaam
2. Bovenlichaam en voeten
3. Voeten
Bedieningsscherm airconditioning
achter
Selecteer de toets voor de
luchtcirculatieregeling om de
luchtcirculatiemodus te wijzigen.
Iedere keer dat de toets wordt
geselecteerd, worden er andere
uitstroomopeningen geselecteerd.
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten
Gebruik van de automatische modus
1. Druk op de schakelaar voor de
automatische modus.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
289
5
Voorzieningen in het interieur
Controleer ook de gordels regelmatig op
overmatige slijtage, rafels en scheuren.
WAARSCHUWING!
Water in de auto
•Mors geen vloeistof in de auto, zoals op
de vloer, in de ventilatieopeningen van
het batterijpakket (tractiebatterij) of in
de bagageruimte. Anders kunnen het
batterijpakket, elektrische onderdelen
en dergelijke defect raken of vlam
vatten.
• Voorkom dat onderdelen of de
bedrading van het airbagsysteem in
het interieur nat worden. (→Blz. 28)
Een elektrische storing kan ervoor
zorgen dat de airbags worden
geactiveerd of niet op de juiste wijze
werken, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan.
• Auto's met draadloze lader: Laat de
draadloze lader (→blz. 304) niet nat
worden. Als dat wel gebeurt, kan de
lader oververhit raken, wat kan
leiden tot brandwonden of een
elektrische schok, waarbij dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
Reinigen van het interieur (met name
het dashboard)
Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard kan in de voorruit
worden weerkaatst; hierdoor kan het
gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een dodelijk of ernstig
ongeval tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
•Gebruik de volgende reinigingsmiddelen
niet, omdat ze verkleuring van het inte-
rieur of strepen en beschadigingen van
gelakte oppervlakken kunnen
veroorzaken:
–Behalve de stoelen: Organische
reinigingsmiddelen zoals wasbenzine
en terpentine, alkalische of
zuurhoudende middelen, textielverf
en bleekmiddel
OPMERKING(Vervolg)
– Stoelen: Alkalische en
zuurhoudende middelen, zoals
thinner, wasbenzine en alcohol
• Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard of andere gelakte
delen van het interieur kunnen
beschadigd raken.
Voorkomen van beschadiging van
lederen bekleding
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht om beschadiging en vroegtijdige
slijtage van lederen bekleding te
voorkomen:
• Verwijder stof en vuil onmiddellijk van
de bekleding.
• Stel de auto niet langdurig bloot aan
direct zonlicht. Parkeer uw auto in de
schaduw, vooral bij warm weer.
• Leg geen vinyl of plastic voorwerpen
of artikelen die was bevatten op de
bekleding, aangezien ze bij hoge
temperaturen in het interieur mogelijk
aan het leer vast blijven kleven.
Water op de vloerbedekking
Was de vloerbedekking van de auto niet
met water. Water dat in contact komt
met elektrische onderdelen boven of
onder de vloerbedekking, kan schade
aan de verschillende systemen van de
auto veroorzaken, bijvoorbeeld aan het
audiosysteem. Water kan bovendien
roest aan de carrosserie veroorzaken.
Bij het schoonmaken van de
binnenzijde van de voorruit
Zorg ervoor dat er geen ruitenreiniger
op de lens terechtkomt. Raak de lens ook
niet aan. (→Blz. 196)
Schoonmaken van de binnenzijde van
de achterruit
• Gebruik geen ruitenreiniger om de
achterruit schoon te maken. Hierdoor
kunnen de verwarmingsdraden en
antenne beschadigd raken. Veeg de
ruit voorzichtig schoon met een doek
en lauw water. Veeg de ruit schoon in
dezelfde richting als de
verwarmingsdraden en antenne.
6.1 Onderhoud en verzorging
317
6
Onderhoud en verzorging
Waarschuwingszoemer
In sommige gevallen is de zoemer niet
hoorbaar door omgevingsgeluiden of
geluid van het audiosysteem.
Detectiesensor voorpassagier,
controlelampje veiligheidsgordel en
waarschuwingszoemer
• Als er bagage wordt geplaatst op de
passagiersstoel kan de detectiesensor
het controlelampje laten knipperen en
de waarschuwingszoemer laten
klinken, ook al zit er niemand op de
passagiersstoel.
•
Als er op de stoel een kussen wordt
geplaatst, werkt de sensor wellicht niet
goed, waardoor ook het
waarschuwingslampje niet goed werkt.
Als het motorcontrolelampje tijdens
het rijden gaat branden
Het motorcontrolelampje gaat branden
als de brandstoftank volledig leeg raakt.
Vul de brandstoftank onmiddellijk als
deze leeg is. Het motorcontrolelampje
gaat na enkele ritten weer uit.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het motorcontrolelampje
niet uitgaat.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Als de spanning van de 12V-accu laag is
of tijdelijk daalt, kan het
waarschuwingslampje van de
elektrische stuurbekrachtiging gaan
branden en kan er een
waarschuwingszoemer klinken.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
Controleer het uiterlijk van de banden
om na te gaan of er een band lek is.
Als een band lek is:→blz. 377Als geen van de banden lek is: Zet het
contact UIT en vervolgens AAN.
Controleer of het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gaat branden of
knipperen.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende 1 minuut
knippert en vervolgens blijft branden
Er kan een storing aanwezig zijn in het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
1. Controleer de bandenspanning voor
iedere band nadat de banden
voldoende zijn afgekoeld en breng de
banden op de voorgeschreven
spanning.
2. Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat,
controleer dan of de bandenspanning
voor iedere band in orde is en voer de
initialisatie uit. (→Blz. 334)
Laat de auto direct nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
als het waarschuwingslampje enkele
minuten na de initialisatie niet uitgaat.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak, zoals het
onvermijdelijke spanningsverlies dat op
den duur optreedt of een veranderde
bandenspanning die veroorzaakt wordt
door temperatuurveranderingen. In dat
geval zal het waarschuwingslampje na
een paar minuten uitgaan als de banden
weer op de juiste spanning gebracht zijn.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
371
7
Bij problemen
Waarschuwings-
lampjeWaarschuwings-
zoemer*Waarschuwing
- Klinkt niet■Geeft een bepaalde conditie aan,
bijvoorbeeld een storing in de elektronische
onderdelen, de staat van de onderdelen, of
wanneer er onderhoud vereist is
■Geeft een bepaalde situatie aan,
bijvoorbeeld wanneer een handeling onjuist
is uitgevoerd, of hoe een handeling op juiste
wijze moet worden uitgevoerd
*Een zoemer klinkt als een waarschuwingsmelding voor het eerst op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven.
Waarschuwingsmeldingen
De hieronder uitgelegde
waarschuwingsmeldingen verschillen
mogelijk van de werkelijke meldingen
overeenkomstig de bedrijfscondities en
voertuigspecificaties.
Waarschuwingszoemer
In sommige gevallen is de zoemer niet
hoorbaar door omgevingsgeluiden of
geluid van het audiosysteem.
Als “Engine Oil Level Low Add or
Replace” (Motoroliepeil laag. Bijvullen
of verversen) wordt weergegeven
Het motoroliepeil is laag. Controleer het
oliepeil en vul indien nodig olie bij.
Deze melding kan verschijnen als de auto
op een helling stilstaat. Plaats de auto op
een horizontale ondergrond en
controleer of de melding verdwijnt.
Als “Hybrid System Stopped Steering
Power Low” (Hybridesysteem
uitgeschakeld. Weinig
stuurbekrachtiging) wordt
weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als het
hybridesysteem wordt uitgeschakeld
tijdens het rijden.
Als het stuurwiel zwaarder werkt dan
gebruikelijk, houd het dan stevig vast en
oefen meer kracht uit dan anders.
Als “Hybrid System Overheated Output
Power Reduced” (Hybridesysteem
oververhit. Gereduceerd
uitgangsvermogen) wordt weergegeven
Deze melding wordt mogelijk
weergegeven tijdens het rijden onder
zware omstandigheden. (Bijvoorbeeld
wanneer u een lange steile helling op
rijdt.) Oplossing:→blz. 399
Als “Traction Battery Needs to be
Protected Refrain from the Use of N
Position” (Tractiebatterij moet worden
beschermd. Vermijd het gebruik van
stand N.) wordt weergegeven
Deze melding kan worden weergegeven
als de selectiehendel in stand N staat.
Het batterijpakket (tractiebatterij) kan
niet worden geladen als de
selectiehendel in stand N staat. Zet de
selectiehendel daarom in stand P als de
auto stilstaat.
Als “Traction Battery Needs to be
Protected Shift into P to Restart”
(Tractiebatterij moet worden beschermd.
Zet selectiehendel in stand P om opnieuw
te starten) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven
wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) bijna leeg is, doordat de
selectiehendel een bepaalde periode in
stand N heeft stilgestaan.
Zet bij het bedienen van de auto de
selectiehendel in stand P en herstart het
hybridesysteem.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
374
ASpeciale hulpstartaansluiting (uw
auto)
BPluspool (+) accu (tweede auto)
CMinpool (-) accu (tweede auto)
DStevig, niet-bewegend,
niet-gelakt metalen punt, ver weg van
de hulpstartaansluiting en
bewegende delen, zoals aangegeven
in de afbeelding
5. Start de motor van de tweede auto.
Verhoog het motortoerental iets en
laat de motor gedurende ongeveer
5 minuten met het verhoogde
toerental draaien om de 12V-accu van
uw auto op te laden.
6. Open en sluit een van de portieren
terwijl het contact UIT staat.
7. Houd het motortoerental van de
tweede auto constant en start het
hybridesysteem van uw auto door het
contact AAN te zetten.
8. Controleer of het controlelampje
READY gaat branden. Neem als het
controlelampje niet gaat branden
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
9. Verwijder de startkabels als het
hybridesysteem gestart is in exact de
omgekeerde volgorde van aansluiten.10. Sluit het deksel van de speciale
hulpstartaansluiting en plaats het
deksel van de zekeringenkast weer in
de oorspronkelijke positie.
Laat, nadat het hybridesysteem is
gestart, de auto zo snel mogelijk nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Starten van het hybridesysteem
wanneer de 12V-accu ontladen is
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart door de auto aan te duwen.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet de koplampen en het
audiosysteem uit als het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
• Schakel niet-noodzakelijke
elektrische verbruikers uit als er
gedurende langere tijd met lage
snelheden gereden wordt,
bijvoorbeeld in een file.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
396
Head-up display*(→blz. 98)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Head-up display Aan Uit — O —
Informatie van instrumen-
tenpaneelHybridesys-
teemindicatorToerenteller — O —
Geen inhoud
Routebegeleiding naar
bestemming/straatnaamAan Uit — O —
Weergave ondersteunend
systeemAan Uit — O —
Kompas Aan Uit — O —
Status bediening audiosys-
teemAan Uit — O —
*Indien aanwezig
Portiervergrendeling (→blz. 108, blz. 393)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursin-
stellingABC
Ontgrendelen met de mecha-
nische sleutelAlle portieren in
één keer ont-
grendelenBestuurderspor-
tier ontgrende-
len in één keer,
overige portie-
renintweekeer—— O
Functie koppeling van rijsnel-
heid aan portiervergrende-
lingAan Uit O — O
Functie koppeling van stand
transmissie aan portierver-
grendelingUit Aan O — O
Functie koppeling van stand
selectiehendel aan portier-
ontgrendelingUit Aan O — O
Functie koppeling portieront-
grendeling aan bestuur-
dersportierAan Uit O — O
Smart entry-systeem met startknop en afstandsbediening (→blz. 108, blz. 124)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursin-
stellingABC
Tijd totdat na het ontgrende-
len, zonder dat een portier
wordt geopend, de portieren
automatisch weer worden
vergrendeld30 seconden
60 seconden—— O
120 seconden
Waarschuwingszoemer ge-
opend portier (tijdens het
vergrendelen)Aan Uit — — O
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
418
Antidiefstalsysteem
Alarm*..................67
Bedienen van het systeem......66
Inschakelen/uitschakelen/uitzetten
van het alarmsysteem.........67
Startblokkering.............66
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers
Automatic High Beam........188
Bedienen van de
ruitenwisserhendel......191 , 193
Bedieningsinstructies.....185 , 190
Draaiknop koplampverstelling . . .187
Extended Headlight Lighting. . . .187
Handmatig in- en uitschakelen van
het grootlicht.............190
Inschakelen van de Automatic High
Beam..................188
Inschakelen van het grootlicht . . .187
Lichtschakelaar............185
Ruitenwisser en -sproeier achter .193
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .191
Schakelaar mistlampen.......190
Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.........360
Als de auto onder water staat of het
water op de weg stijgt........361
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .360
Bedieningsinstructies........360
De auto tot stilstand brengen . . .360
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
Automatische airconditioning
achter..................287
Automatische airconditioning
voor...................280
Bediening airconditioning achter .287
Bedieningspaneel airconditioning.280
Bedieningsscherm airconditioning
voor (scherm audiosysteem). . . .283
Gebruik van de automatische
modus..............285 , 289
Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)..........285
Overzicht en bediening
uitstroomopeningen.........286Stoelventilatoren...........292
Stoelverwarming...........291
Stuurwielverwarming........291
Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming/
stoelventilatoren*..........290
Uitstroomopeningen........290
Wijzigen van de
luchtcirculatiemodus........289
Gebruik van de interieurverlichting
Bedienen van de
interieurverlichting.........293
Bedienen van de leeslampjes. . . .293
Overzicht interieurverlichting . . .292
Plaats van de interieurverlichting .292
Gebruik van de ondersteunende
systemen
BSM (Blind Spot Monitor)......236
De Trail-modus inschakelen. . . .264
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist...........228
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik.......220
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............214
Functie voor verlaging van de
bochtensnelheid...........226
GPF-systeem (benzineroetfilter)* .264
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........225
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist..................228
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake........255
Inschakelen/uitschakelen van de
RCTA ..................248
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)........224
Instellen van het zoemervolume . .245
Instellingen LTA-systeem......216
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus)........225
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor.................237
LTA (Lane Tracing Assist)......211
Trefwoordenlijst
487
Trefwoordenlijst