• Als er een accessoire of autohoes
wordt geplaatst/verwijderd in de
buurt van de achterbumper
• Als de auto wordt gesleept
Schakel de werking van de sensor
regeling voetbediening uit om het
onbedoeld bedienen te voorkomen.
Situaties waarin de sensor regeling
voetbediening mogelijk niet goed
werkt
In de volgende situaties kan de sensor
regeling voetbediening mogelijk niet
goed werken:
• Als een voet onder de onderzijde van
het midden van de achterbumper
aanwezig blijft
• Als er hard met een voet tegen de
onderzijde van het midden van de
achterbumper wordt getrapt of als de
onderzijde van het midden van de
achterbumper een poosje wordt
aangeraakt Als de onderzijde van het
midden van de achterbumper een
poosje is aangeraakt, wacht dan even
voordat u de sensor regeling
voetbediening weer probeert te
bedienen.
• Als een persoon zich te dicht bij de
onderzijde van het midden van de
achterbumper bevindt
• Als een externe bron van
radiografische signalen de
communicatie tussen de
elektronische sleutel en de auto
verstoort (→blz. 137)
• Wanneer de auto in de buurt van een
bron van elektromagnetische velden,
zoals een parkeerplaats voor betaald
parkeren, een tankstation, een
elektrisch verwarmde weg of
tl-lampen, geparkeerd staat die de
gevoeligheid van de sensor regeling
voetbediening negatief beïnvloedt
• Wanneer de auto zich in de buurt
bevindt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, radiozender,
videowall, luchthaven of anderelocatie waar sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Als er een grote hoeveelheid water op
de onderzijde van het midden van de
achterbumper terechtkomt,
bijvoorbeeld wanneer de auto wordt
gewassen of bij zware regenval
• Wanneer er modder, sneeuw, ijs, e.d.
op de onderzijde van het midden van
de achterbumper zit
• Als de auto enige tijd geparkeerd is in
de buurt van objecten die kunnen
bewegen en in contact kunnen komen
met de achterbumper, zoals planten
• Wanneer een accessoire op de
onderzijde van het midden van de
achterbumper is gemonteerd
Schakel de sensor regeling
voetbediening uit als een accessoire is
gemonteerd.
*
*
Als er een origineel Toyota-
accessoire is gemonteerd, kan,
afhankelijk van het accessoire, de
sensor regeling voetbediening
mogelijk nog wel bediend worden.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Bij het opnieuw aansluiten van de
12V-accu
Sluit de achterklep om ervoor te zorgen
dat de elektrisch bedienbare achterklep
correct werkt.
Klembeveiliging
In de elektrisch bedienbare achterklep
zijn rechts en links sensoren geplaatst.
Wanneer de achterklep automatisch
wordt gesloten en de sensoren worden
ingedrukt doordat bijvoorbeeld een
voorwerp bekneld raakt, treedt de
klembeveiliging in werking.
Vanuit die positie beweegt de
achterklep automatisch een stukje in
tegengestelde richting en stopt
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
129
3
Voordat u gaat rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er op de elektrisch bedienbare
achterklep een zwaar onderdeel
gemonteerd is, werkt de elektrisch
bedienbare achterklep mogelijk niet,
waardoor een storing kan ontstaan,
of kan de elektrisch bedienbare
achterklep na het openen plotseling
dichtvallen, waardoor lichaamsdelen
bekneld kunnen raken en letsel kan
optreden. Neem voor meer
informatie over het plaatsen van
accessoires op de achterklep contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Klembeveiliging
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Gebruik geen lichaamsdelen om de
klembeveiliging opzettelijk te
activeren.
• Het is mogelijk dat de
klembeveiliging niet meer werkt als
de achterklep bijna gesloten is. Zorg
ervoor dat uw vingers of andere
zaken niet bekneld raken.
• De vorm van het voorwerp dat klem
komt te zitten, kan ertoe leiden dat
de klembeveiliging niet werkt. Zorg
ervoor dat uw vingers of andere
zaken niet bekneld raken.
Sensor regeling voetbediening
Neem bij het bedienen van de
elektrisch bedienbare achterklep de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht. Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Controleer de omgeving op
eventueel aanwezige obstakels of
andere zaken die ervoor kunnen
zorgen dat uw bezittingen klem
komen te zitten.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Raak als u uw voet in de buurt van de
onderzijde van het midden van de
achterbumper plaatst en ervandaan
beweegt de uitlaatpijpen niet aan
totdat deze voldoende zijn afgekoeld,
aangezien het aanraken van een hete
uitlaatpijp brandwonden kan
veroorzaken.
• Gebruik de sensor regeling
voetbediening niet als er weinig
ruimte is onder de achterbumper.
OPMERKING
Achterklepspindels
De achterklep is voorzien van spindels
die de achterklep op zijn plaats houden.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen de achterklepspindels
beschadigd raken, waardoor deze niet
meer werken.
• Bevestig nooit stickers, kunststoffolie,
zelfklevende voorwerpen, enz. aan de
spindelstang.
• Raak de pen nooit aan met
handschoenen of andere stoffen
voorwerpen.
• Bevestig geen zware accessoires aan
de achterklep. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige alvorens
accessoires te bevestigen.
• Plaats uw handen nooit op de spindel
en oefen er nooit zijdelingse krachten
op uit.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
131
3
Voordat u gaat rijden
OPMERKING(Vervolg)
Voorkomen van beschadiging van de
elektrisch bedienbare achterklep
• Controleer of er geen ijs zit tussen de
achterklep en de sponning, waardoor
de achterklep niet bediend kan
worden. Wanneer er zich te veel
gewicht op de achterklep bevindt,
kunnen bij het bedienen van de
elektrisch bedienbare achterklep
storingen optreden.
• Oefen geen grote kracht uit op de
achterklep terwijl de elektrisch
bedienbare achterklep in werking is.
• Voorkom dat de sensoren (aan de
rechter- en linkerzijde van de
elektrisch bedienbare achterklep)
beschadigd raken door scherpe
voorwerpen. Wanneer een sensor is
losgenomen, kan de elektrisch
bedienbare achterklep niet
automatisch worden gesloten.
Functie sluiten en vergrendelen
Bij het sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep met de functie
sluiten en vergrendelen klinkt er een
andere zoemer dan normaal voordat de
elektrisch bedienbare achterklep begint
te sluiten.
Als u een andere zoemer dan normaal
hoort, weet u zeker dat het sluiten van
de achterklep correct is begonnen.
Wanneer de elektrisch bedienbare
achterklep volledig is gesloten, wordt
bovendien met feedbacksignalen
aangegeven dat alle portieren zijn
vergrendeld.
Controleer voordat u de auto achterlaat
of de feedbacksignalen hebben
geklonken en dat alle portieren zijn
vergrendeld.
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik
van de sensor regeling voetbediening
De sensor regeling voetbediening
bevindt zich achter aan de onderzijde
van het midden van de achterbumper.
Neem de volgende
OPMERKING(Vervolg)
voorzorgsmaatregelen in acht om
ervoor te zorgen dat de elektrisch
bedienbare achterklep goed werkt:
• Houd de onderzijde van het midden
van de achterbumper te allen tijde
schoon.
• Als de onderzijde van het midden van
de achterbumper vuil is of bedekt is
met sneeuw, werkt de sensor regeling
voetbediening mogelijk niet.
Verwijder in dat geval het vuil of de
sneeuw, verplaats de auto en
controleer vervolgens of de sensor
regeling voetbediening werkt.
• Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de sensor
niet werkt.
• Breng geen coatings die een
vochtaantrekkend effect hebben of
andere coatings aan op de onderzijde
van het midden van de achterbumper.
• Parkeer de auto niet in de buurt van
objecten die kunnen bewegen en in
contact kunnen komen met de
onderzijde van het midden van de
achterbumper, zoals planten.
• Als de auto enige tijd geparkeerd is in
de buurt van objecten die kunnen
bewegen en in contact kunnen
komen met de onderzijde van het
midden van de achterbumper, zoals
planten, werkt de sensor regeling
voetbediening mogelijk niet.
Verplaats in dat geval de auto en
controleer vervolgens of de sensor
regeling voetbediening werkt. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de sensor
niet werkt.
• Stel de sensor regeling voetbediening
en zijn omgeving niet bloot aan
krachtige schokken.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
132
OPMERKING(Vervolg)
• Als de sensor regeling voetbediening
of zijn omgeving blootgesteld zijn aan
krachtige schokken, werkt de sensor
regeling voetbediening mogelijk niet
goed meer. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de sensor
regeling voetbediening in de
volgende situaties niet werkt.
– De sensor regeling voetbediening of
zijn omgeving zijn blootgesteld aan
krachtige schokken.
– Er zitten krassen of beschadigingen
op de onderzijde van het midden
van de achterbumper.
• Demonteer de achterbumper niet.
• Breng geen stickers aan op de
achterbumper.
• Breng geen lak aan op de
achterbumper.
• Deactiveer de sensor regeling
voetbediening als er op de elektrisch
bedienbare achterklep een zwaar
onderdeel gemonteerd is.
Aanpassing van de geopende positie
van de achterklep (auto's met een
elektrisch bedienbare achterklep)
De geopende positie van de elektrisch
bedienbare achterklep kan worden
aangepast.
1. Stop de beweging van de achterklep
in de gewenste positie. (→Blz. 124)
2. Houd de schakelaar van de elektrisch
bedienbare achterklep op de
achterklep gedurende 2 seconden
ingedrukt.
• Als de positie is ingesteld, klinkt de
zoemer 4 maal.
• De volgende keer dat de elektrisch
bedienbare achterklep wordt
geopend, stopt hij in de ingestelde
positie.Terugzetten van de geopende positie
van de achterklep in de
standaardpositie
Houd de schakelaar van de elektrisch
bedienbare achterklep op de achterklep
gedurende 7 seconden ingedrukt.
De zoemer klinkt 4 keer en klinkt na een
pauze nog 2 keer. De volgende keer dat
de elektrisch bedienbare achterklep
wordt geopend, stopt hij in de
standaardpositie.
Wanneer de geopende positie van de
achterklep wordt ingesteld via het
multi-informatiedisplay
De geopende positie van de elektrisch
bedienbare achterklep kan worden
aangepast via het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 452)
Bij het openen gaat de elektrisch
bedienbare achterklep open tot de laatste
positie die met de schakelaar
op de
achterklep of op het multi-
informatiedisplay is ingesteld.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
133
3
Voordat u gaat rijden
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Als de portieren van buitenaf zijn
vergrendeld en vervolgens niet
worden ontgrendeld met de
afstandsbediening of het Smart
entry-systeem met startknop, kan het
hybridesysteem niet worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop. (Als de portieren echter
van binnenuit zijn vergrendeld, kan
het hybridesysteem worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop.) Als het hybridesysteem
moet worden gestart, kan dit worden
gedaan met behulp van de procedure
zoals omschreven bij “Als de
elektronische sleutel niet goed werkt”
(→blz. 430).
• Wanneer u de vergrendel- of
ontgrendelsensor aanraakt terwijl u
handschoenen draagt, worden de
portieren mogelijk niet vergrendeld of
ontgrendeld.
• Sommige uitvoeringen: Wanneer de
vergrendelactie is uitgevoerd met de
vergrendelsensor, worden maximaal
tweemaal achter elkaar
identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk wordenvergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 137)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Het plotseling bedienen van de
handgreep of het bedienen van de
handgreep direct nadat u het
effectieve bereik bent binnengestapt,
kan ontgrendeling van de portieren
belemmeren. Raak de
ontgrendelsensor van het portier aan
en controleer of de portieren worden
ontgrendeld voordat u opnieuw aan
de portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
139
3
Voordat u gaat rijden
ANormale stand
BAntiverblindingsstand
Binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt
automatisch gereduceerd op basis van de
helderheid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
De modus voor de automatische
antiverblindingsstand wijzigen
Aan/uit
Wanneer de automatische
antiverblindingsstand is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
A.De
functie wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te
schakelen. (Het controlelampje
Agaat
ook uit.)Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren (auto's met
binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
3.4.3 Buitenspiegels
De positie van de binnenspiegel kan
worden afgesteld zodat de bestuurder
voldoende zicht naar achteren heeft.
Bij gebruik van de buitenspiegels bij
koud weer
Als bij koud weer de buitenspiegels
bevroren zijn, kunnen ze mogelijk niet
worden in- of uitgeklapt of versteld.
Verwijder ijs, sneeuw enzovoort van de
buitenspiegels.
WAARSCHUWING!
Belangrijke punten tijdens het rijden
Neem tijdens het rijden de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Verstel de spiegels niet tijdens het
rijden.
• Rijd niet met de auto als de spiegels
zijn ingeklapt.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
146
4.1 Voordat u gaat rijden..........160
4.1.1Rijdenmetdeauto.........160
4.1.2 Lading en bagage.........166
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .167
4.2Rijprocedures..............173
4.2.1 Startknop.............173
4.2.2 EV-modus.............178
4.2.3 Hybridetransmissie (auto's zonder
paddle shift-schakelaars).....179
4.2.4 Hybridetransmissie (auto's met
paddle shift-schakelaars).....181
4.2.5 Richtingaanwijzerschakelaar....185
4.2.6 Parkeerrem............185
4.2.7BrakeHold.............188
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............190
4.3.1 Lichtschakelaar..........190
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...194
4.3.3 AHS
(Adaptive High Beam-systeem)
*. .196
4.3.4 Schakelaar mistlampen*......200
4.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers....201
4.3.6 Achterruitenwisser en -sproeier . .204
4.4Tanken..................205
4.4.1 Openen van de tankdop......205
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................207
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*...............207
4.5.2 Toyota Safety Sense........208
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .214
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....223
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....227
4.5.6 PDA (Proactive Driving Assist)
*. .231
4.5.7 RSA (Road Sign Assist).......236
4.5.8 Dynamic Radar Cruise Control . . .240
4.5.9 Cruise control...........248
4.5.10 Noodstopsysteem........250
4.5.11 Snelheidsbegrenzer.......252
4.5.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*....255
4.5.13 Toyota Parking Assist-sensor*. .259
4.5.14 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............265
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. .2714.5.16 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...277
4.5.17 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............280
4.5.18 Safe Exit Assist*.........281
4.5.19 Rijmodusselectieschakelaar . . .286
4.5.20 GPF-systeem (benzineroetfilter) .287
4.5.21 Ondersteunende systemen....288
4.6Rijtips..................292
4.6.1 Rijden met een hybrideauto....292
4.6.2Rijdenindewinter.........293
Rijden4
159
3. 1.105 mm (43,50 in.)*11.106 mm
(43,54 in.)*2
4. 608 mm (23,93 in.)
5. 325 mm (12,79 in.)
6. 16 mm (0,62 in.)
*118 mm (0,71 in.)*2
7. 12 mm (0,47 in.)*113 mm (0,51 in.)*2
8. 364 mm (14,33 in.)*1376 mm
(14,80 in.)*2
*1
Auto's zonder verzwaarde vering
*2Auto's met verzwaarde vering
Informatie over banden
• Verhoog de bandenspanning met
20,0 kPa (0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi) als
er een aanhangwagen getrokken
wordt. (→Blz. 444)
• Verhoog de bandenspanning van de
aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
Verlichting
Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgerustedeskundige, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto kan
beschadigen. Houd u bij het plaatsen
van aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land.
Bij het rijden met een aanhangwagen
Schakel de onderstaande systemen uit,
aangezien de systemen mogelijk niet
goed werken.
• LTA (Lane Tracing Assist) blz. 223
• LDA (Lane Departure Alert) blz. 227
• Dynamic Radar Cruise Control blz. 240
• Cruise control blz. 248
• PKSB (Parking Support Brake) (indien
aanwezig) blz. 271
• BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig) blz. 255
• Toyota Parking Assist-sensor (indien
aanwezig) blz. 259
• RCTA-functie (Rear Cross Traffic Alert)
(indien aanwezig) blz. 265
Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer verder of door het
rijden met de aanhangwagen de
maximale asbelasting niet
overschreden wordt.
• Controleer of de lading op de
aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend
verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik van
extra buitenspiegels. Stel de armen
4.1 Voordat u gaat rijden
170