1.1.4 Airbags
De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij bepaalde soorten zware
aanrijdingen, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. De airbags
werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op dodelijk of ernstig letsel te
beperken.
SRS-airbagsysteem
ABestuurdersairbag/
voorpassagiersairbag
Helpen de impact op het hoofd en de
borst van de bestuurder en
voorpassagier te verminderen
BKnie-airbag
Helpt de impact op de bestuurder te
verminderen
CSide airbags
Helpen de impact op de borst van de
inzittenden van de voorstoelen te
verminderen
DCentrale airbag voor
Helpt de impact op het hoofd en de
nek van de inzittenden voorin te
verminderen
ECurtain airbags
Helpen de impact op het hoofd van de
inzittenden van de voorstoelen en de
buitenste zitplaatsen achter te
verminderen
De belangrijkste onderdelen van het SRS-airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het
SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbag-ECU. Bij het activeren van de
airbags zorgt een chemische reactie in de ontstekingsmechanismen ervoor dat de airbags
snel gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging van de inzittenden te helpen
beperken.
1 .1 Voor een veilig gebruik
28
Gewichts-
groepenGewicht
kindGroot-
te-
klasseBeves-
tigingBeschrijving
0+minder dan
13 kg
(28 lb.)CR3Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kin-
derzitje, volledig formaat
DR2Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kin-
derzitje, kleiner formaat
— R2XTegen de rijrichting in geplaatst baby- of kin-
derzitje, kleiner formaat
E R1 Tegen de rijrichting in geplaatst babyzitje
I9-18kg
(20-39lb.)AF3In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje,
volledige hoogte
BF2In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje,
verlaagd
B1 F2XIn de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje,
verlaagd
CR3Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kin-
derzitje, volledig formaat
DR2Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kin-
derzitje, kleiner formaat
II15-25kg
(34-55lb.)
— B2, B3 Zitkussen
III22-36kg
Informatie aanbevolen baby- en kinderzitjes
Aanbevolen baby-
of kinderzitjeMaatPlaatsings-
richtingBevestiging
Vastgezet met
een onderste be-
vestigingspuntVastgezet met
een veiligheids-
gordel
MAXI COSI CABRIO-
FIXMinder dan
13 kgAlleen in de
rijrichtingNiet van toepas-
singJa
BRITAX TRIFIX 2 i-
SIZE76 - 105 cm
Alleen in de
rijrichtingJaNiet van toepas-
sing
9-18kg
TOYOTA KIDFIX
i-SIZE
*
100 - 150 cm
Alleen in de
rijrichtingJa Nee
15-36kg
(34-79lb.)
TOYOTA MAXI PLUS15-36kg
(34-79lb.)Alleen in de
rijrichtingJa Nee
*Geleid de veiligheidsgordel door de SecureGuard om hem vast te maken.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar buiten de EU
en het Verenigd Koninkrijk.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
44
• Geleid bij gebruik van een kinderzitjemet SecureGuard het heupgedeelte
van de gordel door de SecureGuard
Azoals aangegeven in de
afbeelding.
Plaatsingsmethode
baby- of kinderzitje
Controleer aan de hand van de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten handleiding de
plaatsing van het zitje.
Plaatsingsmethode Bladzijde
Bevestiging met veilig- heidsgordels
Blz. 46
Bevestiging onderste
ISOfix-bevestigingspunt
Blz. 47
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
45
1
Veiligheid en beveiliging
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders worden gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn.
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt.
Als de bandenpositiegegevens niet
juist worden weergegeven als gevolg
van slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave worden
hersteld door verder te rijden en zo de
ontvangst van de radiogolven te
veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen bandenspanning-
swaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de rijomstandigheden.
Daarom laat het systeem mogelijk zelfs
een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU en
moet het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem worden
geïnitialiseerd. Laat de identificatiecodes
van de bandenspanningssensoren en
-zenders registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 344)
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
•
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of bandenspan-
ningssensoren en -zenders contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
•Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de banden-
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
340
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschuwingssysteem
• Wanneer de bandenspanning wordt
ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
variëren afhankelijk van de
omstandigheden waaronder de
bandenspanning is ingesteld. Daarom
kan er een waarschuwing worden
afgegeven, zelfs als de
bandenspanning iets daalt of als de
bandenspanning hoger wordt dan
toen de bandenspanning werd
ingesteld.
• Voer de procedure voor het instellen
van de bandenspanning uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn voordat de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor instellen
bandenspanning
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, deinstelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen
van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.
Als de bandenspanning niet eenvoudig
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure
voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode. Als er nieuwe
bandenspanningssensoren en -zenders
gemonteerd worden, moeten de ID-codes
van deze componenten worden
geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU.
• De identificatiecodes kunt u zelf
registreren maar afhankelijk van de
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
344
5. Start de motor van de tweede auto.
Verhoog het motortoerental iets en
laat de motor gedurende ongeveer
5 minuten met het verhoogde
toerental draaien om de 12V-accu van
uw auto op te laden.
6. Open en sluit een van de portieren
terwijl het contact UIT staat.
7. Laat de motor van de tweede auto
met een iets verhoogd toerental
draaien en start het hybridesysteem
van uw auto door het contact AAN te
zetten.
8. Controleer of het controlelampje
READY gaat branden. Neem als het
controlelampje niet gaat branden
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
9. Verwijder de startkabels als het
hybridesysteem gestart is in exact de
omgekeerde volgorde van aansluiten.
10. M20A-FXS motor: Sluit het deksel van
de speciale hulpstartaansluiting en
plaats het deksel van de
zekeringenkast weer in de
oorspronkelijke positie.
Laat, nadat het hybridesysteem is
gestart, de auto zo snel mogelijk nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Starten van het hybridesysteem
wanneer de 12V-accu ontladen is
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart door de auto aan te duwen.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet de koplampen en het
audiosysteem uit als het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
• Schakel niet-noodzakelijke
elektrische verbruikers uit als ergedurende langere tijd met lage
snelheden gereden wordt,
bijvoorbeeld in een file.
Als de 12V-accu verwijderd of
ontladen is
• De in de ECU opgeslagen informatie
wordt gewist. Laat wanneer de
12V-accu volledig is ontladen de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Sommige systemen moeten mogelijk
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 437)
Bij het losnemen van de
12V-accuklemmen
Wanneer de 12V-accuklemmen worden
losgenomen, wordt de in de ECU
opgeslagen informatie gewist. Neem
voordat u de 12V-accuklemmen
losneemt contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Opladen van de 12V-accu
De 12V-accu zal geleidelijk aan
ontladen, zelfs wanneer de auto niet in
gebruik is. Dit wordt veroorzaakt door
natuurlijke ontlading en het effect van
bepaalde elektrische apparatuur. Als de
auto langere tijd niet gebruikt wordt,
kan de 12V-accu ontladen en kan het
hybridesysteem mogelijk niet meer
worden gestart. (De 12V-accu laadt
automatisch op wanneer het
hybridesysteem in werking is.)
Bij het bijladen of vervangen van de
12V-accu
• Wanneer de 12V-accu is ontladen, is
het in sommige gevallen niet mogelijk
om de portieren te ontgrendelen met
het Smart entry-systeem met
startknop. Gebruik de
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
411
7
Bij problemen