Achter
Schakelt de verlichting in/uit
Wanneer de stand DOOR is ingeschakeld
voor de interieurverlichting voor en een
portier wordt geopend, gaat de
interieurverlichting achter branden, en
deze gaat uit als alle portieren gesloten
worden.
Wanneer de interieurverlichting achter is
gekoppeld aan de stand van het portier
voor de interieurverlichting voor, gaat
deze, zelfs als op de schakelaar wordt
gedrukt, niet uit.
Bedienen van de leeslampjes
Schakelt de verlichting in/uit
Instapverlichting
De verlichting wordt automatisch in- en
uitgeschakeld, afhankelijk van de stand
van het contact, de aanwezigheid van de
elektronische sleutel, het vergrendeld/
ontgrendeld zijn van de portieren en het
geopend/gesloten zijn van de portieren.Voorkomen dat de 12V-accu te ver
ontladen raakt
Als de interieurverlichting blijft branden
nadat het contact UIT is gezet, gaat de
verlichting na 20 minuten automatisch
uit.
Automatisch inschakelen van de
interieurverlichting
Als een van de airbags wordt geactiveerd
of bij een harde aanrijding van achteren
wordt de interieurverlichting
automatisch ingeschakeld. De
interieurverlichting wordt na ongeveer
20 minuten automatisch uitgeschakeld.
De interieurverlichting kan handmatig
worden uitgeschakeld. Om verdere
aanrijdingen te voorkomen verdient het
echter aanbeveling de verlichting te laten
branden totdat de veiligheid
gegarandeerd is. (De interieurverlichting
wordt mogelijk niet automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de kracht
en de omstandigheden van de
aanrijding.)
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
5.2 Gebruik van de interieurverlichting
297
5
Voorzieningen in het interieur
BAchter
WAARSCHUWING!
Handgreep
Gebruik de handgreep niet bij het in- of
uitstappen of bij het opstaan vanaf uw
zitplaats.
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de
handgreep
Hang geen zware voorwerpen aan de
handgreep en belast de greep niet
overmatig.
Kledinghaakjes
De handgrepen achter zijn voorzien van
kledinghaakjes.
WAARSCHUWING!
Zaken die niet aan het kledinghaakje
mogen worden gehangen
Hang geen kleerhangers, harde
voorwerpen of voorwerpen met
scherpe punten aan het kledinghaakje.
Als de curtain airbags geactiveerd
worden, kunnen deze voorwerpen
projectielen worden en dodelijk of
ernstig letsel veroorzaken.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
313
5
Voorzieningen in het interieur
6.1.2 Reinigen en beschermen
van het interieur
Reinig de onderdelen en materialen op de
daarvoor juiste wijze.
Beschermen van het interieur
• Verwijder vuil en stof met een
stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water
gedompelde doek.
• Als het vuil niet kan worden
verwijderd, verwijder het dan met een
zachte doek met water met ongeveer
1% reinigingsmiddel. Verwijder alle
sporen van het reinigingsmiddel en
water grondig met een schone,
vochtige doek.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen
op schuimbasis in de handel verkrijgbaar.
Gebruik een spons of een borstel om het
schuim aan te brengen. Wrijf met elkaar
overlappende cirkels. Gebruik geen water.
Veeg vuile oppervlakken schoon en laat
ze drogen. Het beste resultaat wordt
verkregen als de vloerbedekking zo droog
mogelijk wordt gehouden.
Omgaan met de veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met
een mild sop, lauw water en een doek of
spons. Controleer ook de gordels
regelmatig op overmatige slijtage, rafels
en scheuren.
WAARSCHUWING!
Water in de auto
• Giet of mors geen vloeistof in de
auto, zoals op de vloer, in de
ventilatieopening van het
batterijpakket (tractiebatterij) of in
de bagageruimte. (→Blz. 319) Dit
kan storingen of brand in het
batterijpakket, de elektrische
componenten, enz. veroorzaken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Voorkom dat onderdelen of de
bedrading van het airbagsysteem in
het interieur nat worden. (→Blz. 28)
Een elektrische storing kan ervoor
zorgen dat de airbags worden
geactiveerd of niet op de juiste wijze
werken, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan.
• Auto's met draadloze lader: Laat de
draadloze lader (→blz. 304) niet nat
worden. Als dat wel gebeurt, kan de
lader oververhit raken, wat kan
leiden tot brandwonden of een
elektrische schok, waarbij dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
Reinigen van het interieur (met name
het dashboard)
Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard kan in de voorruit
worden weerkaatst; hierdoor kan het
gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een dodelijk of ernstig
ongeval tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
• Gebruik de volgende
reinigingsmiddelen niet, omdat ze
verkleuring van het interieur of
strepen en beschadigingen van
gelakte oppervlakken kunnen
veroorzaken:
– Andere gebieden dan de stoelen of
het stuurwiel: organische
reinigingsmiddelen zoals
wasbenzine of terpentine, alkalische
of zuurhoudende middelen,
textielverf of bleekmiddel
– Stoelen: alkalische en
zuurhoudende middelen, zoals
thinner, wasbenzine en alcohol
– Stuurwiel: organische
reinigingsmiddelen, zoals thinner,
en reinigingsmiddelen met alcohol
• Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard of andere gelakte
6.1 Onderhoud en verzorging
319
6
Onderhoud en verzorging
7.1 Belangrijke informatie
7.1.1 Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt
om andere bestuurders te waarschuwen
wanneer de auto tot stilstand moet
worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech.
Bedieningsinstructies
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan knipperen.
Druk nogmaals op de schakelaar om ze
weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
• Als de alarmknipperlichten gedurende
langere tijd worden gebruikt terwijl
het hybridesysteem niet in werking is
(terwijl het controlelampje READY
niet brandt) kan de 12V-accu
ontladen raken.
• Als een van de airbags wordt
geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten
worden na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld. Druk
tweemaal op de schakelaar om de
alarmknipperlichten handmatig uit te
schakelen. (De alarmknipperlichten
worden mogelijk niet automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
kracht en de omstandigheden van de
aanrijding.)
7.1.2 Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet worden
gebracht
Breng de auto alleen in noodgevallen,
bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de
normale manier stilgezet kan worden, als
volgt tot stilstand:
De auto tot stilstand brengen
1. Trap het rempedaal met beide voeten
stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer
kracht nodig om de auto tot stilstand te
brengen.
2. Zet de selectiehendel in stand N.
Als de selectiehendel in stand N staat
3. Zet na het afremmen de auto stil op
een veilige plaats langs de weg.
4. Schakel het hybridesysteem uit.
Als de selectiehendel niet in stand N kan
worden gezet
3. Blijf het rempedaal met beide voeten
intrappen om de rijsnelheid van de auto
zo veel mogelijk af te remmen.
4. Om het hybridesysteem uit te
schakelen, houdt u de startknop langer
dan 2 seconden ingedrukt of drukt u deze
driemaal of vaker kort na elkaar in.
5. Breng de auto op een veilige plaats
langs de weg tot stilstand.
7.1 Belangrijke informatie
366
Laadstroomcontrolelampje*
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van
de auto
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand
en neem contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
*Dit lampje brandt op het multi-informatiedisplay.
Waarschuwingslampje lage oliedruk
*(waarschuwingszoemer)
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat de motoroliedruk extreem laag is
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand
en neem contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
*Dit lampje brandt op het multi-informatiedisplay.
Motorcontrolelampje (waarschuwingszoemer)
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het hybridesysteem;
■Het elektronische motorregelsysteem; of
■De elektronische smoorklepregeling
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand
en neem contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje SRS
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het SRS-airbagsysteem; of
■Het gordelspannersysteem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje ABS
Waarschuwingslampje Details/handelingen
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het ABS; of
■Het Brake Assist-systeem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
373
7
Bij problemen
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De reparatieset kan oververhit raken
als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de
reparatieset niet langer dan
40 minuten achter elkaar.
• Delen van de reparatieset worden
tijdens het gebruik heet. Wees voor
en na gebruik voorzichtig met de
reparatieset. Raak het metalen deel
rond de verbinding tussen de fles en
de compressor niet aan. Dit is
namelijk zeer heet.
• Plak de waarschuwingssticker voor
de rijsnelheid alleen op de
aangegeven plaats. Als de sticker
wordt aangebracht op een plaats
waar zich een airbag bevindt, zoals
op het stuurwielkussen, werkt de
airbag mogelijk niet goed meer.
Rijden om de
bandenreparatievloeistof gelijkmatig
te verdelen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet kunt u de macht over het
stuur verliezen, waardoor ernstig letsel
kan ontstaan.
• Rijd langzaam en voorzichtig. Wees
extra voorzichtig bij het maken van
bochten.
• Breng de auto tot stilstand wanneer
de auto niet rechtuit wil rijden of als
u voelt dat er aan het stuurwiel wordt
getrokken en controleer het
volgende.
– Toestand van de band. De band kan
van de velg zijn afgelopen.
– Bandenspanning. Als de
bandenspanning 130 kPa
(1,3 kg/cm
2of bar, 19 psi) of lager is,
is de band mogelijk ernstig
beschadigd.
OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
• Een band mag alleen met de
bandenreparatieset worden
gerepareerd indien de beschadiging is
veroorzaakt door perforatie van het
loopvlak door een scherp voorwerp,
zoals een spijker of een schroef.
Verwijder de spijker of de schroef niet
uit de band. Door het verwijderen van
de spijker of de schroef kan het gat
groter worden waardoor de band niet
meer tijdelijk gerepareerd kan
worden.
• De reparatieset is niet
waterbestendig. Zorg dat de
bandenreparatieset niet in aanraking
komt met water, bijvoorbeeld bij
gebruik tijdens regen.
• Zet de bandenreparatieset niet op een
stoffige ondergrond, zoals in het zand
of in de berm. Als de reparatieset stof
e.d. opzuigt, kunnen er storingen
optreden.
• Plaats de bandenreparatieset
verticaal. De bandenreparatieset
werkt anders niet.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bandenreparatieset
• De reparatieset heeft als voeding
12V-gelijkstroom nodig. Sluit de
reparatieset niet aan op andere
voedingsbronnen.
• Als er brandstofdruppels op de
reparatieset terechtkomen, kan de set
beschadigd raken. Zorg dat de set niet
met brandstof in aanraking kan
komen.
• Berg de reparatieset op, zodat de set
beschermd is tegen vuil en vocht.
• Berg de reparatieset op in de
gereedschapshouder onder de
afdekmat, buiten bereik van kinderen.
• Demonteer de reparatieset niet en
breng geen wijzigingen aan. Stel
onderdelen als de
bandenspanningsmeter niet bloot aan
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
395
7
Bij problemen
Plaats van bandenreparatieset en
gereedschap..............387
Plaats van reservewiel, krik en
gereedschap..............397
Procedure bij slepen in een
noodgeval...............369
Reparatiemethode in
noodgevallen.............390
Slepen in een noodgeval......369
Slepen met een lepelwagen.....368
Starten van het
hybridesysteem........408 , 409
Vergrendelen en ontgrendelen
van de portieren...........407
Vervangen van een wiel met
een lekke band............398
Vervoeren op een autoambulance .369
Verwijderen van de
bandenreparatieset.........390
Verwijderen van de krik.......398
Verwijderen van het reservewiel . .398
Voor het opkrikken van de auto . .396
Vóór het repareren van de band . .386
Zichtbare symptomen........371
Tanken
Openen van de tankdop . . .166 , 167
Sluiten van de tankdop.......167
Voor het tanken............166
Ter informatie.................5
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbags voor voorpassagier
uitschakelen...............35
Baby- en kinderzitjes.........36
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
onderste ISOfix-bevestigingspunt .47
Baby- of kinderzitje vastgezet
met een veiligheidsgordel......46
Bij gebruik van een baby- of
kinderzitje................38
Geschiktheid baby- en kinderzitjes
voor elke zitpositie...........40
Handmatig in-/uitschakelsysteem
airbag...................35
Inhoudsopgave.............37
Met een bevestigingspunt voor de
bovenste gordel............48
Plaatsingsmethode baby- of
kinderzitje................45Punten om rekening mee te
houden..................37
Rijden met kinderen in de auto....36
Systeemonderdelen..........35
Verklaringen................443
Verstellen van de stoelen
Achterstoelen.............117
Afstellen van een hoofdsteun . . .119
Hoofdsteunen.............119
Plaatsen van de hoofdsteunen . . .120
Procedure voor
het verstellen..........116 , 117
Rugleuningen achter
neerklappen..............118
Verwijderen van de hoofdsteunen .120
Voorstoelen..............116
Verstellen van het stuurwiel en de
buitenspiegels
Afstellen van de hoogte van de
binnenspiegel.............122
Antiverblindingsstand........122
Binnenspiegel............
.122
Buitenspiegels............123
Claxon.................122
Inklappen en uitklappen van de
spiegels.................124
Procedure voor het
verstellen............121 , 123
Stuurwiel................121
Voordat u gaat rijden
Advies.................140
Belangrijke punten met betrekking
tot het beladen van een
aanhangwagen............138
Het kiezen van een trekhaak. . . .137
Lading en bagage...........136
Maximale gewichten.........137
Montagepositie voor de
trekhaak/afneembare trekhaak . .139
Rijden met de auto..........130
Rijden met een aanhangwagen . .137
Rijprocedure..............130
Trekhaak/trekhaak met afneembare
kogel..................137
Wegrijregeling............135
Trefwoordenlijst
559
Voor een veilig gebruik
Afstellen van de hoogte van het
schouderbevestigingspunt van de
veiligheidsgordel (voorstoelen) . . .26
Afstellen van de spiegels.......24
Airbags..................28
Belangrijke voorzorgsmaatregelen
in verband met uitlaatgassen....34
De juiste houding achter het stuur .23
Gordelspanners (voorstoelen en
buitenste zitplaatsen achter).....27
Juist gebruik van de
veiligheidsgordels.........24,25
SRS-airbagsysteem..........28
Vast- en losmaken van de
veiligheidsgordel............26
Veiligheidsgordels...........24
Veilig rijden...............23
Vloermat.................22
Voordat u gaat rijden.........22
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Als u denkt dat er iets mis is. . . .440
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld, ontgrendeld,
geopend of gesloten.........440
Wanneer zich een probleem heeft
voorgedaan..............442
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)........440
Zelf uit te voeren onderhoud
12V-accu (2ZR-FXE motor).....332
12V-accu (M20A-FXS motor) . . .334
Als stof en verontreinigingen niet
volledig kunnen worden
verwijderd...............352
Banden.................336
Bandenspanning...........348
Bandenspanningswaarschu-
wingssysteem.............338
Batterij elektronische sleutel. . . .354
Batterij vervangen..........355
Belangrijke aanwijzingen voor
lichtmetalen velgen.........350
Controleren en vervangen van
zekeringen...............356
Controleren van de banden.....336
Controle van motorolie.......327Controle van radiateur en
condensor...............331
De toestand van de 12V-accu
controleren..............336
Exterieur................336
Informatielabel bandenspanning .348
Instellen van de bandenspanning .342
Interieurfilter.............350
Keuzevanvelg ............349
Koelvloeistof controleren......330
Lampen.................359
Lampen vervangen..........360
Motorkap................324
Motorolie bijvullen..........329
Motorruimte.............
.326
Onderdelen..............326
Onderhoud..............322
Openen van de motorkap......324
Plaats..................334
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en
-zenders................340
Plaatsen van een garagekrik. . . .325
Plaats lampen.............359
Plaats van het kriksteunpunt. . . .325
Registratie van de positie van elk
wiel na het wisselen van banden . .341
Registreren van
identificatiecodes..........344
Ruitensproeiervloeistof.......334
Schoonmaken van de
ventilatieopening...........352
Schoonmaken van de
ventilatieopening en het filter van het
batterijpakket (tractiebatterij) . . .352
Uitschakelen van de elektrisch
bedienbare achterklep
(indien aanwezig)...........359
Verwijderen van de afdekkap
vande12V-accu...........334
Verwijderen van het
interieurfilter.............350
Voordat u een lamp vervangt. . . .359
Voorzorgsmaatregelen bij zelf
uit te voeren onderhoud.......322
Wielen.................349
Wielenset selecteren.........347
Wisselen van banden........338
Zaken die u dient klaar te leggen . .355
Zoekmethoden................9
Trefwoordenlijst
560