Hiermee is de modus automatisch
fileparkeren voltooid.
• Na het stoppen kunt u naar wens de
auto nog manoeuvreren om de
gewenste parkeerplaats te bereiken.
• Houd bij het achteruitrijden de
omgeving voor en achter de auto in
de gaten. Controleer de omgeving
ook via de (buiten)spiegels.
Werkingsvoorwaarden modus
automatisch fileparkeren
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de modus
automatisch fileparkeren goed te
laten werken. Houd de auto parallel
aan de weg (of stoeprand) terwijl u
een afstand van ongeveer 1 m tot de
geparkeerde auto's aanhoudt.
• De functie kan niet worden gebruikt
wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of hoger is.
• De zijsensoren voor en zijsensoren
achter worden gebruikt om
geparkeerde auto's te signaleren en
de parkeerplaats te bepalen. Daarom
wordt er geen begeleiding gegeven
wanneer signalering niet mogelijk is
(→blz. 347).
• Als er geen geparkeerde auto's zijn,
kan de parkeerplaats niet worden
bepaald. Daardoor kan de Parallel
Parking Assist-modus niet worden
bediend.
• Wanneer de omgeving van de
parkeerplaats niet kan worden
gesignaleerd, werkt de Parallel
Parking Assist-modus mogelijk niet.
• De begeleiding blijft werken totdat de
rijsnelheid ongeveer 30 km/h of
hoger wordt of totdat de functie
wordt uitgeschakeld met de
S-IPA-schakelaar.Timing voor het indrukken van de
S-IPA-schakelaar
In de volgende gevallen werkt de
ondersteuningsmodus mogelijk ook tijdens
de stappen die worden gevolgd bij het
parkeren met behulp van de modus
automatisch fileparkeren. Voer in deze
gevallen echter de parkeerprocedures uit
overeenkomstig de informatie op het
multi-informatiedisplay.
•In stap1wordt de S-IPA-schakelaar
ingedrukt nadat de beoogde parkeer-
plaats al is gepasseerd.
Als de auto niet is gestopt in stap
1,
kunt u door de S-IPA-schakelaar 1 keer
in te drukken terwijl de auto rijdt, “Pa-
rallel Parking” (fileparkeren) selecteren
en direct verdergaan naar stap
2.
• De auto wordt naar de positie in stap3gereden zonder dat de
S-IPA-schakelaar wordt ingedrukt.
Vervolgens wordt na het in stand R
zetten van de selectiehendel de
S-IPA-schakelaar ingedrukt.
OPMERKING
• Als er kuilen of hellingen in de weg
zitten, kan de beoogde parkeerplaats
niet goed worden ingesteld. Daardoor
wordt de auto mogelijk schuin of
deels buiten de parkeerplaats
geparkeerd. Gebruik in deze gevallen
de Parallel Parking Assist-modus niet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
4
Rijden
stuurwiel bedient, wordt de
ondersteuningsregeling op die positie
gestopt.
• De ondersteuningsregeling kan niet
worden gebruikt als er geen auto's
geparkeerd staan vóór de auto of als
er te veel ruimte zit tussen de
voorzijde van uw auto en de auto die
vóór u geparkeerd staat.
• Bij het gebruik van de modus
parkeerplaats fileparkeren verlaten
werkt afhankelijk van de omgeving de
ondersteuningsmodus mogelijk niet.
Gebruik van de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten om weg te rijden
Gebruik de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten niet in de volgende
situaties:
• Als het wegdek onverhard of slecht is,
zoals op grind.
• Bij een groef of gat in het wegdek aan
de kant van uw auto.
• Als het wegdek aan de kant van uw
auto overhelt.
• Als een van de volgende zaken achter
de auto aanwezig is binnen het gebied
waaruit de auto wegrijdt:
– Bomen of palen
– Brandkranen
– Hoog gras, bloemperken, enz.
– Muren die de auto omringen
– Auto's die wachten in de buurt van
het parkeervak
– Metalen I-balken
– Muren met uitsteeksels
– Gaten
WAARSCHUWING!
Gebruik van de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten
Rijd in de volgende situatie voorzichtig
omdat de sensoren opzij objecten
mogelijk niet juist detecteren,
waardoor er een ongeval kan ontstaan.
Als er een object aanwezig is in een
gebied dat buiten het detectiebereik
van de sensoren opzij valt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
1Object
OPMERKING
• Gebruik de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten niet in een
andere situatie dan bij het verlaten
van een fileparkeerplek. Trap het
rempedaal in, breng de auto tot
stilstand en druk vervolgens de
S-IPA-schakelaar in om de
ondersteuningsregeling uit te
schakelen als de
ondersteuningsregeling onbedoeld
in werking treedt.
• Het detectiebereik van de sensoren
(→blz. 304) is beperkt. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is.
Breng, als de kans bestaat dat er iets
wordt geraakt, de auto tot stilstand
door het rempedaal in te trappen.
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is
en breng de auto tot stilstand door
het rempedaal in te trappen als het
lijkt alsof de auto mogelijk iets zal
raken.
• Controleer bij het wegrijden of het
gebied rondom uw auto veilig is.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
335
4
Rijden
Werkingsvoorwaarden modus
automatisch haaks inparkeren
•
Rijd langzaam (met een snelheid waarbij
de auto snel tot stilstand kan worden
gebracht) om de functie goed te laten
werken. Breng de auto volledig tot
stilstand op het punt waarbij het midden
van de parkeerplaats vrijwel haaks op de
auto staat en druk op de
S-IPA-schakelaar.
• De functie kan niet worden gebruikt
wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of hoger is.
• De zijsensoren voor en zijsensoren
achter worden gebruikt om
geparkeerde auto's te signaleren en
de parkeerplaats te bepalen. Daarom
wordt er geen begeleiding gegeven
wanneer signalering niet mogelijk is
(→blz. 347).
• Als er geen geparkeerde auto's zijn,
kan de parkeerplaats niet worden
bepaald. Daardoor kan de modus
automatisch haaks inparkeren niet
worden bediend.
•
Wanneer de omgeving van de parkeer-
plaats niet kan worden gesignaleerd,
werkt de modus automatisch haaks
inparkeren mogelijk niet.
•Als er, afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats, onvoldoende ruimte is
vóór de auto om de parkeerprocedure uit
te voeren, kan de beoogde parkeerplaats
mogelijk niet worden bereikt.
1Beoogde parkeerplaats
2Muur
Tips voor het gebruik van de modus
automatisch haaks inparkeren
1. Laat een ruimte van ongeveer 1 m
tussen uw auto en de geparkeerde
auto's en rijd richting de beoogde
parkeerplaats. Als de ruimte tussen
uw auto en de geparkeerde auto's te
groot is, kunnen de zijsensoren voor
en zijsensoren achter de geparkeerde
auto's mogelijk niet signaleren.
2. Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk
bovendien pas op de S-IPA-
schakelaar wanneer de auto volledig
tot stilstand is gebracht.
OPMERKING
• Als er kuilen of hellingen in de weg
zitten, kan de beoogde parkeerplaats
niet goed worden ingesteld. Daardoor
wordt de auto mogelijk schuin of
deels buiten de parkeerplaats
geparkeerd. Gebruik in deze gevallen
de modus automatisch haaks
inparkeren niet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
339
4
Rijden
OPMERKING(Vervolg)
• Bij het parkeren in een smalle ruimtekomt de auto dicht bij nabij
geparkeerde auto's. Als het lijkt alsof
de auto mogelijk iets zal raken, breng
de auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen.
• Mogelijk kunnen objecten die zich dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is en
OPMERKING(Vervolg)
breng de auto tot stilstand door het
rempedaal in te trappen als het lijkt
alsof de auto mogelijk iets zal raken.
• Afhankelijk van de omgeving, zoals andere geparkeerde auto's, wordt de
auto mogelijk schuin of deels buiten
de parkeerplaats geparkeerd. Pas de
positie van de auto indien nodig
handmatig aan.
Meldingen multi-informatiedisplay
Wanneer het Simple Intelligent Parking Assist-systeem niet kan worden bediend of
wanneer de werking is beëindigd, het systeem is uitgeschakeld, enz., wordt een van de
onderstaande meldingen weergegeven op het multi-informatiedisplay. Neem de juiste
maatregelen overeenkomstig de weergave op het display.
Wanneer bediening niet mogelijk is
Melding Situatie/oplossing
“IPA System Check Visit Your
Dealer” (IPA-systeemcontrole.
Ga naar uw dealer.) Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
Zet het contact UIT en start vervolgens het hybridesys-
teem. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de
melding opnieuw wordt weergegeven.
“Currently Unavailable” (mo-
menteel niet beschikbaar) Er zit mogelijk een storing in het systeem.
De stuurbekrachtiging is tijdelijk oververhit.
Zet het contact UIT, wacht een poosje en start vervol-
gens het hybridesysteem weer.
Het hybridesysteem werkt niet.
Schakel het hybridesysteem in.
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, vuil, o.i.d. op een sensor.
Verwijder het ijs, de sneeuw, het vuil, enz.
De sensor is bevroren.
Zodra de sensor ontdooit, zal het systeem weer normaal
werken.
De 12V-accu is verwijderd en weer geplaatst.
Rijd gedurende ten minste 5 seconden recht vooruit met
een snelheid van ongeveer 35 km/h of hoger.
“Excessive Speed” (snelheid te
hoog) De S-IPA-schakelaar wordt bediend wanneer de rijsnelheid
hoger is dan 30 km/h.
Bedien de schakelaar wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of lager is.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
340
Melding Situatie/oplossing
“Resume” (hervatten)De ondersteuningsregeling wordt tijdelijk onderbroken
(kan opnieuw worden gestart)
Breng de auto tot stilstand en laat uw handen op het
stuurwiel rusten zonder druk uit te oefenen. Druk ver-
volgens op de S-IPA-schakelaar om de ondersteunings-
regeling weer te starten.
“Too Close to Obstacle at Front”
(te dicht bij obstakel voor de
auto)
“Back Up” (rijd achteruit)De auto kwam te dicht bij een obstakel voor de auto.
Druk, nadat u de selectiehendel in stand R hebt gezet, op
de S-IPA-schakelaar om de ondersteuningsregeling
weer te starten.
“Too Close to Obstacle at Rear”
(te dicht bij obstakel achter de
auto)
“Go Forward” (rijd vooruit)De auto kwam te dicht bij een obstakel achter de auto.
Druk, nadat u de selectiehendel in stand D hebt gezet, op
de S-IPA-schakelaar om de ondersteuningsregeling
weer te starten.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
gebruik
Sensoren
Signaleren de auto om de parkeerplaats
te helpen bepalen.
1Zijsensoren voor
2Zijsensoren achter
• Het sensordetectiegebied bij het
gebruik van de modus automatisch
haaks inparkeren
1Beoogde parkeerplaats
• Het detectiegebied van de sensor bij
het gebruik van de Parallel Parking
Assist-modus
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
343
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– De auto is zeer zwaar beladen
– De auto staat schuin doordat
bagage e.d. zich aan één kant van de
auto bevindt
– De parkeerplaats is voorzien van
wegverwarming om te voorkomen
dat het wegdek bevriest
Laat in eventuele andere gevallen
waarbij de instelde positie en de positie
van de auto erg verschillen de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de modus
parkeerplaats fileparkeren verlaten
in acht.
De modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten is een functie die wordt
gebruikt bij het wegrijden van een
parkeerplaats na het fileparkeren. Deze
functie kan echter mogelijk niet worden
gebruikt wanneer obstakels of mensen
worden gesignaleerd vóór de auto.
Gebruik deze functie uitsluitend bij het
wegrijden van een parkeerplaats na het
fileparkeren. Wanneer de stuurregeling
in werking is, schakel dan het systeem
uit met de S-IPA-schakelaar of bedien
het stuurwiel om de regeling te
beëindigen.
• Als de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten in de volgende
gevallen abusievelijk wordt gebruikt,
raakt de auto mogelijk een obstakel.
De functie voor het verlaten van de
parkeerplaats wordt gebruikt in een
richting waar zich een obstakel bevindt,
maar het obstakel wordt niet
gesignaleerd door de zijsensoren
(bijvoorbeeld wanneer de auto direct
naast een paal staat).
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
aangezien de sensoren mogelijk niet
meer goed werken, wat een ongeval
tot gevolg kan hebben.
– Stel de sensor niet bloot aan sterke
schokken door er tegen te slaan,
enz. Anders werken de sensoren
mogelijk niet goed.
– Spuit bij het wassen van de auto
met een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren. De
apparatuur werkt mogelijk niet
goed als gevolg van blootstelling
aan een sterke waterdruk. Wanneer
de bumper iets raakt, werkt de
apparatuur mogelijk niet goed meer
als gevolg van een storing in de
sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
• De sensoren werken in de volgende
situaties mogelijk niet goed, wat een
ongeval tot gevolg kan hebben. Rijd
met de nodige voorzichtigheid.
– Obstakels aan de zijkant kunnen
niet worden gesignaleerd totdat de
scan van de zijkanten is voltooid.
(→Blz. 306)
– Zelfs nadat de scan van de zijkanten
is voltooid, kunnen obstakels zoals
andere voertuigen, mensen of
dieren die vanaf opzij naderen niet
worden gesignaleerd.
– De sensor is bevroren (zodra de
sensor ontdooit, zal het systeem
weer normaal werken). Er wordt
mogelijk een
waarschuwingsmelding
weergegeven bij zeer lage
temperaturen doordat de sensor is
bevroren en hij daardoor mogelijk
geen geparkeerde auto's signaleert.
– De sensor wordt geblokkeerd door
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
346
WAARSCHUWING!(Vervolg)
iemands hand.
– De auto staat erg schuin.
– Bij extreem hoge of lage
temperaturen.
– Er wordt gereden op een golvende
weg, helling, grindweg, in een
gebied waar het gras hoog is, enz.
– Er bevindt zich een bron van
ultrasoongolven in de buurt, zoals
een claxon of sensoren van een
ander voertuig, de motor van een
motorfiets of de luchtremmen van
een groot voertuig.
– Zware regenval of een andere
oorzaak waardoor er te veel water
op uw auto terechtkomt.
– De hoek van de sensor wijkt
mogelijk af wanneer de
ondersteuningsregeling start, zelfs
wanneer er een geparkeerde auto
op de beoogde parkeerplaats staat.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Monteer geen accessoires binnen
het detectiegebied van de sensor.
4.5.16 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
Het benzineroetfiltersysteem
verzamelt met behulp van een
uitlaatgasfilter roetdeeltjes in de
uitlaatgassen. Het systeem werkt om
het filter automatisch te regenereren,
afhankelijk van de voertuigcondities.
Als “Exhaust filter full. See owner’s
manual.” (Uitlaatgasfiltersysteem vol.
Zie handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zwaar wordt belast terwijl
roetdeeltjes zich ophopen.
• Het vermogen van het
hybridesysteem (motortoerental)wordt beperkt bij een bepaalde
hoeveelheid roetdeeltjes. Er kan
echter nog met de auto worden
gereden, tenzij het
motorcontrolelampje gaat branden.
• Roetdeeltjes hopen zich sneller op
wanneer er regelmatig korte ritten
worden gereden met de auto,
wanneer er met lage snelheden wordt
gereden of als het hybridesysteem
regelmatig wordt gestart in een
extreem koude omgeving. Overmatige
ophoping van roetdeeltjes kan
worden voorkomen door periodiek
lange afstanden te rijden waarbij het
gaspedaal af en toe wordt losgelaten,
zoals bij het rijden op autowegen en
snelwegen.
Als het motorcontrolelampje gaat
branden of “Engine Maintenance
Required. Visit Your Dealer.” (Motor
moet worden onderhouden. Ga naar
uw dealer) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
De hoeveelheid opgehoopte
roetdeeltjes heeft een bepaald niveau
overschreden. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Voorkomen dat het
benzineroetfiltersysteem niet goed
werkt
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
347
4
Rijden
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
4.6 Rijtips
356