Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
Belangrijke punten met betrekking tot de
stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden
langs dergelijke voertuigen veelvuldig in
uw spiegels. Verminder vaart door
voorzichtig het rempedaal in te trappen
zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Als het EV-systeem oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat het EV-systeem
oververhit raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter van het
EV-systeem aangeeft dat het EV-systeem
oververhit raakt, schakel dan direct de
airconditioning uit en breng de auto op
een veilige plaats tot stilstand.
(→Blz. 473)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem en selecteer
schakelstand P.WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot dodelijk of ernstig
letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→Blz. 478)
Rijsnelheid bij het rijden met een
aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor
het rijden met een aanhangwagen niet.
Voor het afrijden van een lange
helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode
achtereen in. Anders kan het
remsysteem oververhit raken of kan de
remwerking teruglopen.
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Rijd niet met een aanhangwagen
wanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
• Gebruik de volgende systemen niet
bij het rijden met een
aanhangwagen.
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Dynamic Radar Cruise Control
– Cruise control
– BSM (Blind Spot Monitor)
5.1 Voordat u gaat rijden
197
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor-
de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de
sensoren niet.
• Bevestig geen afdekking op de
kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de
juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van
bovenstaande waarschuwingen.
• Als een niet-originele Toyota-
wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
• Spuit bij het wassen van de auto met
een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren, omdat
dit er toe kan leiden dat een sensor
niet meer goed werkt.
• Richt bij het wassen van de auto met
stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren, omdat dit er toe kan
leiden dat een sensor niet meer goed
werkt.
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld.• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
10 km/h.
• Een andere schakelstand dan P is
geselecteerd.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te
dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
5
Rijden
Situaties waarin het systeem mogelijk
onverwacht ingeschakeld wordt
• Hoewel er zich geen voetgangers in
het detectiegebied bevinden, worden
bepaalde objecten, zoals
onderstaande, mogelijk gesignaleerd,
waardoor de Rear Camera
Detection-functie mogelijk in werking
treedt.
– Driedimensionale objecten, zoals
een paal, pylon, hek of geparkeerd
voertuig
– Bewegende objecten, zoals een auto
of motorfiets
– Objecten die in de richting van uw
auto bewegen als u achteruitrijdt,
zoals vlaggen of plassen (of materie
in de lucht, zoals rook, stoom, regen
of sneeuw)
– Straten met kinderkopjes of grind,
tramrails, wegwerkzaamheden,
witte lijnen, zebrapaden of gevallen
bladeren op de weg
– Metalen afdekkingen (roosters),
zoals gebruikt boven afvoergoten
– Objecten die gereflecteerd worden
in een plas of op een nat wegdek
– Schaduwen op de weg
• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, werkt de Rear Camera
Detection-functie mogelijk terwijl er
zich geen voetgangers in het
detectiegebied bevinden.
– Bij achteruitrijden richting de
wegkant of een kuil in de weg
– Bij heuvelop/heuvelaf
achteruitrijden
– Als de achterzijde van de auto
omhoog of omlaag staat door de
belading van de auto
– Als er een bumperbeschermer, zoals
een extra beschermstrip, is
geplaatst op de achterbumper
– Als de stand van de camera achter is
gewijzigd
– Wanneer een sleepoog op de
achterzijde van de auto is
gemonteerd
– Wanneer er water over de lens van
de camera achter stroomt– Wanneer de camera achter is bedekt
(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Als er zich een knipperende lamp in
het detectiegebied bevindt, zoals de
alarmknipperlichten van een ander
voertuig
– Als er sneeuwkettingen of een
bandenreparatieset worden
gebruikt
• Omstandigheden waaronder de
werking van de Rear Camera
Detection-functie mogelijk niet opvalt
– De zoemer is mogelijk moeilijk te
horen wanneer er veel
omgevingsgeluid is, het volume van
het audiosysteem hoog staat, de
airconditioning is ingeschakeld, enz.
– Als de temperatuur in het interieur
extreem hoog of laag is, werkt het
scherm van het audiosysteem
mogelijk niet goed.
5.4.17 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object of voetganger groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
gesignaleerd object of een voetganger
zeer groot is, worden de remmen
automatisch bekrachtigd om te helpen
een aanrijding te voorkomen of om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
Stilstaande objecten voor en achter de
auto (indien aanwezig)
→Blz. 300
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
296
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– De afstandsbedieningsfunctie
wordt uitgeschakeld
– De auto komt tot stilstand
– Stand P wordt geselecteerd en de
parkeerrem wordt geactiveerd
– Het contact wordt UIT gezet. (Bij
sommige storingen wordt het
contact niet UIT gezet of kan het
niet UIT worden gezet. Stap in de
auto en voer de corrigerende
maatregelen uit overeenkomstig
de op de smartphone weergegeven
melding.)
– De portieren blijven vergrendeld
• Ontgrendel bij het starten van de
afstandsbedieningsfunctie de
portieren met de afstandsbediening
van de elektronische sleutel.
• Als de afstandsbedieningsfunctie in
werking is, moet de bestuurder
binnen ongeveer 3 m van de auto
blijven. Als de bestuurder verder dan
ongeveer 3 m van de auto komt,
wordt de afstandsbedieningsfunctie
onderbroken en wordt er een
melding weergegeven op de
smartphone. De werking van de
afstandsbedieningsfunctie kan
worden hervat door dichter naar de
auto te lopen.
• De koplampen worden ingeschakeld
als de omgeving donker is.
• Als de werking van het systeem
wordt uitgeschakeld ten gevolge van
een storing, gaan de
alarmknipperlichten knipperen. De
alarmknipperlichten worden
uitgeschakeld als aan een van de
volgende voorwaarden wordt
voldaan:
– Er wordt een portier geopend
– Er zijn ongeveer 3 minuten
verstreken sinds de
alarmknipperlichten begonnen te
knipperen
• De afstandsbedieningsfunctie kan
alleen worden gestart als aan de
volgende voorwaarden wordt
voldaan:
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als het EV-systeem wordt gestart
nadat de ondersteuningsmodus is
geselecteerd
– Als het contact UIT staat
– Als de op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
• Als de portieren worden vergrendeld
met de instapfunctie nadat ze zijn
ontgrendeld met de
afstandsbediening, wordt het
vergrendelen mogelijk vertraagd.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van Advanced Park
Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
Bij het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
• Controleer het laadniveau van de
batterij van de smartphone alvorens
de afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken. Als de batterij van de
smartphone leeg raakt tijdens het
gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie, wordt de
begeleiding onderbroken. Tevens
wordt de afstandsbedieningsfunctie
niet gestart als dit wordt geprobeerd
terwijl het laadniveau van de batterij
van de smartphone 20% of lager is.
• Schakel de Bluetooth-
communicatiefunctie van de
smartphone in alvorens de
afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken. De
afstandsbedieningsfunctie kan niet
worden gebruikt als de Bluetooth-
functie is uitgeschakeld.
• Schakel tijdens het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie de
Bluetooth-functie van de smartphone
niet uit en verbreek niet de verbinding
met het multimediasysteem. Als er
geen verbinding kan worden gemaakt
met de auto via Bluetooth, kan de
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
313
5
Rijden
2. Selecteer de toets “Start” op het
scherm van de smartphone.
Het contact wordt AAN gezet.
3. Controleer of de mogelijke
vertrekrichting wordt weergegeven
en selecteer de vertrekrichting.
4. Volg continu het werkingsgebied op
het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
Nadat de begeleiding is gestart, kan
deze halverwege stoppen of kan de
rijrichting van de auto worden
gewijzigd.
5. Verplaats de auto naar de positie waar
de begeleiding wordt beëindigd en
stap in de auto terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt.
Stop de bediening van het scherm van
de smartphone of stap in de auto om
de begeleiding halverwege te
stoppen.
Wegrijden bij gebruik van de op afstand
bedienbare airconditioning
• Zelfs wanneer de remote
airconditioning is ingeschakeld, kunt u
de ondersteuning bij het verlaten van
een parkeervak gebruiken.
• Als de afstandsbedieningsfunctie
wordt gestart terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
de handelingen niet worden gevolgdop een smartphone, kan de
begeleiding worden uitgeschakeld
door in de auto te stappen en het
rempedaal in te trappen.
Parkeren met behulp van de
afstandsbedieningsfunctie en
geheugenfunctie
Een smartphone kan worden gebruikt om
de geheugenfunctie op afstand te
bedienen als het beoogde parkeervak kan
worden gesignaleerd wanneer de auto
dicht bij een parkeervak dat eerder is
geregistreerd, tot stilstand wordt
gebracht. Ook kan, afhankelijk van de
conditie van het parkeervak enzovoort,
de stand van de transmissie worden
gewijzigd door de begeleidingsregeling
als de rijrichting van de auto moet
worden veranderd.
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
(→Blz. 328)
2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het multimedia-
display. (→Blz. 328)
3. Selecteer de toets
en selecteer
[Perpendicular/parallel]
(haaks/parallel).
4. [OK].
Als de toets [MODE] wordt
weergegeven, kan deze worden
geselecteerd om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren.
5. Verlaat de auto terwijl u de
elektronische sleutel en de
smartphone bij u draagt en start
vervolgens de Remote Park-app op de
smartphone.
Het detectiegebied van de
elektronische sleutel bevindt zich
binnen ongeveer 3 m rond de auto.
Als er zich een pylon of ander obstakel
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
335
5
Rijden
• De hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt
geopend
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in
werking
• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de
begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd
“Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken
doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• De remregeling is in werking
• De cameratoets wordt ingedrukt• De PKSB (Parking Support Brake) of
de PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
werkt
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van de afstandsbedieningsfunctie
uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u in te stappen terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt en de
auto handmatig te parkeren met behulp
van het stuurwiel.
• Als aan een voorwaarde voor het
stoppen van Advanced Park-
begeleiding wordt voldaan, met
uitzondering van het onderbreken
door het openen van een portier of
het losmaken van de
bestuurdersgordel
• Als de afstandsbedieningsfunctie
wordt gebruikt terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
het contact AAN wordt gezet voordat
de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld
• Als er 5 minuten zijn verstreken sinds
het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is gestart
• Als er 3 minuten zijn verstreken sinds
er een handeling is uitgevoerd
• Als er 30 seconden zijn verstreken
zonder dat de auto in beweging kon
worden gebracht ondanks dat het
scherm van de smartphone is bediend
om de auto in beweging te brengen
• Als de aan-uittoets op het scherm van
de smartphone wordt geselecteerd
• Als de Remote Park-app geforceerd
wordt gesloten
• Als de auto op een steile helling staat
• Als een elektronische sleutel wordt
gesignaleerd in de auto terwijl het
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
338
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist. Het verwijderen en
plaatsen van winterbanden heeft
namelijk invloed op de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet
met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op het dak, op het
chassis, rond de banden of op de
remmen, en verwijder deze indien dat
het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van
de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
Maak ook geen gebruik van de
volgende systemen omdat hierdoor
de parkeerrem kan worden bediend,
zelfs wanneer de automatische
werking uitgeschakeld is.
– Brake Hold-systeem
– Parkeren met de
afstandsbedieningsfunctie
• Parkeer de auto en selecteer
schakelstand P, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet
vrij komen. Blokkeer bij het parkeren
van de auto de wielen zonder de
parkeerrem te gebruiken. Het niet in
acht nemen hiervan kan gevaarlijk zijn
omdat de auto onverwacht in
beweging kan komen, hetgeen kan
leiden tot een ongeval. Wanneer de
parkeerrem in de automatische modus
staat, wordt de parkeerrem
gedeactiveerd wanneer schakelstand
P wordt geselecteerd. (→Blz. 209)
• Controleer als de auto geparkeerd is
zonder de parkeerrem te activeren of
de transmissie niet uit schakelstand P
kan worden gehaald.
• Als de auto stilstaat en de remmen
vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
WAARSCHUWING!
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto
de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Als u de wielen niet
blokkeert, kan de auto onverwachts in
beweging komen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
5.5 Rijtips
352
6.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........358
6.1.1 Regeling ALL AUTO (ECO).....358
6.1.2 Automatische airconditioning . . .359
6.1.3 Op afstand bedienbare
airconditioning..........365
6.1.4 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*.........367
6.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .369
6.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .369
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .371
6.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......371
6.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte .374
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in
het interieur...............378
6.4.1 Elektrisch bedienbaar
zonnescherm
*...........378
6.4.2 Overige voorzieningen in het
interieur..............379
Voorzieningen in het interieur6
357