Als de automatische modus wordt
ingeschakeld, werkt de parkeerrem als
volgt.
• Als de transmissie uit stand P wordt
gezet, wordt de parkeerrem
gedeactiveerd en gaat het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem uit.
• Als de transmissie in stand P wordt
gezet, wordt de parkeerrem
geactiveerd en gaat het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem branden.
Verander de stand van de transmissie bij
stilstaande auto terwijl u het rempedaal
intrapt.
De parkeerrem werkt mogelijk niet
automatisch als de stand van de
transmissie te snel gewijzigd wordt.
Activeer de parkeerrem in dat geval
handmatig. (→Blz. 208)
Uitschakelen van de automatische
modus
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en de parkeerremschakelaar
ingedrukt totdat er een zoemer klinkt en
een melding wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Werking van parkeerrem
• Als het contact niet AAN staat, kunt u
de parkeerrem niet met de schakelaar
deactiveren.
• Als het contact niet AAN staat, is de
automatische stand (automatische
activering en deactivering) niet
beschikbaar.
Functie automatisch deactiveren
parkeerrem
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan in de handmatige modus kan de
parkeerrem worden gedeactiveerd door
het gaspedaal in te trappen.
• Het bestuurdersportier is gesloten
• De bestuurder draagt de
veiligheidsgordel• De geselecteerde schakelstand is een
vooruit- of achteruitversnelling
• Het motorcontrolelampje of het
waarschuwingslampje van het
remsysteem brandt niet.
Trap het gaspedaal langzaam in.
Als de parkeerrem niet automatisch
wordt gedeactiveerd wanneer het
gaspedaal wordt ingetrapt, deactiveer
de parkeerrem dan handmatig.
Automatische vergrendeling
parkeerrem
De parkeerrem wordt in de volgende
situaties automatisch vergrendeld:
• Het rempedaal wordt niet ingetrapt
• Het bestuurdersportier is open
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt
• Er is een andere schakelstand dan P of
N geselecteerd (Schakelstand P is
geselecteerd tijdens de werking van
Advanced Park.) (Indien aanwezig)
• Het motorcontrolelampje of het
waarschuwingslampje van het
remsysteem brandt niet
Als “Parking Brake Temporarily
Unavailable” (parkeerrem tijdelijk niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Als de parkeerrem herhaaldelijk
gedurende korte tijd bediend wordt, zal
het systeem de werking beperken om
oververhitting te voorkomen. Gebruik
de parkeerrem niet als dit gebeurt. Na
ongeveer 1 minuut zal de werking weer
normaal zijn.
Als “Parking Brake Unavailable”
(parkeerrem niet beschikbaar) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Bedien de parkeerremschakelaar. Als de
melding niet verdwijnt nadat de
schakelaar een aantal keer is bediend, zit
er mogelijk een storing in het systeem.
Laat de auto nakijken door een erkende
5.2 Rijprocedures
209
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
5.4.15 RCTA (Rear Crossing
Traffic Alert)*
*Indien aanwezig
De RCTA gebruikt de radarsensoren opzij
achter van de BSM in de achterbumper.
Deze functie is bedoeld om de bestuurder
te helpen gebieden te controleren die bij
het achteruitrijden niet goed zichtbaar
zijn.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en houd rekening met de
omgeving.
De RCTA is slechts een aanvullende
functie die de bestuurder waarschuwt
wanneer er een auto van rechts of links
achter de auto nadert.
Aangezien de RCTA onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet goed
werkt, dient de bestuurder altijd zelf
visueel de veiligheid te controleren.
Uitsluitend op deze functie vertrouwen
kan leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
→Blz. 271SysteemonderdelenABedieningstoetsen
instrumentenpaneel
Inschakelen/uitschakelen van de
RCTA.
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, gaan de indicatoren in
beide buitenspiegels knipperen.
CMultimedia-display
Wanneer een voertuig wordt
gesignaleerd dat van rechts of links
achter nadert, wordt het RCTA-icoon
(→blz. 289) voor de desbetreffende
zijde weergegeven op het
multimedia-display. In deze
afbeelding wordt een voorbeeld
getoond van auto's die van zowel
links als rechts achter naderen.
DControlelampje Driving
Assist-informatie
Wanneer de Rear Cross Traffic Alert is
uitgeschakeld, wordt de melding
“Rear Cross Traffic Alert OFF” (Rear
Cross Traffic Alert uit) weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Inschakelen/uitschakelen van de RCTA
De RCTA kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld via
van het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 134)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
288
De RCTA werkt wanneer
De RCTA werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het contact staat AAN.
• De RCTA is ingeschakeld.
• Schakelstand R is geselecteerd.
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer
15 km/h.
• De rijsnelheid van de naderende auto
ligt tussen ongeveer 8 km/h en
56 km/h.
Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het
multi-informatiedisplay.
Het volume van de RCTA-zoemer kan
worden ingesteld via
van het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 285)
Tijdelijk dempen van het geluid van
een zoemer
Als er een object wordt gesignaleerd,
wordt de toets voor tijdelijk dempen
weergegeven op het multimedia-
display. Selecteer
om het geluid
van de zoemer van de Toyota Parking
Assist-sensor, de RCTA en de RCD te
dempen.
In de volgende gevallen wordt het
dempen automatisch geannuleerd:
• Als de transmissie in een andere stand
wordt gezet.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als er een storing in een sensor
aanwezig is of het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De RCTA is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Auto's die direct van achteren naderen
• Voertuigen die achteruit inparkeren in
een parkeerruimte naast uw auto
• Voertuigen die niet kunnen worden
gesignaleerd door de sensoren als
gevolg van obstakels
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.*
• Voertuigen die van de auto af
bewegen
• Voertuigen die naderen vanuit
parkeerruimtes naast uw auto
*
• De afstand tussen de sensor en de
naderende auto wordt te klein
*Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden
signaleert de RCTA auto's mogelijk niet
correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
290
• Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen elke
auto
• Wanneer een auto met hoge snelheid
nadert
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Bij het achteruitrijden op een helling
met een grote verandering in het
hellingspercentage
• Bij het onder een scherpe hoek
achteruit uitrijden van een
parkeerplaats• Direct nadat de RCTA is ingeschakeld
• Direct nadat het EV-systeem is
gestart terwijl de RCTA is
ingeschakeld
• Als de sensoren een voertuig niet
kunnen signaleren als gevolg van
obstakels
• Bij het rijden met een aanhangwagen
• Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die binnen
het detectiegebied komt
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Wanneer u achteruitrijdend een bocht
maakt
• Wanneer een voertuig een bocht
maakt in het detectiegebied
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
291
5
Rijden
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
5.4.16 RCD (Rear Camera
Detection)*
*Indien aanwezig
Wanneer de auto achteruitrijdt, kan de
Rear Camera Detection-functie
voetgangers signaleren in het
detectiegebied achter de auto. Als een
voetganger wordt gesignaleerd, klinkt er
een zoemer en wordt er een icoon
weergegeven op het multimedia-display
om de bestuurder over de voetganger te
informeren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De herkennings- en
regelmogelijkheden voor dit systeem
zijn beperkt.
De bestuurder moet voorzichtig rijden
door altijd zijn verantwoordelijkheid te
nemen zonder te veel op het systeem te
vertrouwen en inzicht te hebben in de
situaties om hem heen.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem het volgende in acht, want
anders kunnen er gevaarlijke situaties
ontstaan die tot een ongeval kunnen
leiden.
• Reinig de camera altijd zonder hem
te beschadigen.
• Plaats geen op de markt verkrijgbare
elektronische onderdelen (zoals een
verlichte kentekenplaat en
mistlampen) in de buurt van de
camera.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Stel de omgeving van de camera niet
bloot aan sterke schokken. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
omgeving is blootgesteld aan sterke
schokken.
• Neem de camera niet uit elkaar,
breng er geen wijzigingen in aan en
spuit hem niet.
• Bevestig geen accessoires of stickers
op de camera.
• Plaats geen op de markt verkrijgbare
beschermingsonderdelen
(bumperbekleding, enz.) op de
achterbumper.
• Zorg ervoor dat de banden altijd de
juiste spanning hebben.
• Zorg ervoor dat de achterklep geheel
is gesloten.
RCD-functie wordt uitgeschakeld
In de volgende situaties wordt het
systeem uitgeschakeld. De RCD-functie
werkt mogelijk niet goed waardoor het
gevaar bestaat dat er een ongeval
gebeurt.
• De hierboven genoemde punten zijn
niet in acht genomen.
• Er zijn andere dan originele
Toyota-onderdelen gebruikt voor de
wielophanging.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
293
5
Rijden
Multimedia-display
AVoetgangerdetectie-icoon
Wordt automatisch weergegeven
wanneer een voetganger wordt
gesignaleerd.
(Telkens wanneer het contact UIT en
weer AAN wordt gezet, wordt de
RCD-functie automatisch
ingeschakeld.)
Inschakelen/uitschakelen van de
RCD-functie
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de RCD-functie
in of uit te schakelen. (→Blz. 134)
1. Druk op
ofomte
selecteren.
2. Druk op
ofom RCD te
selecteren en druk vervolgens op.
Wanneer de RCD-functie wordt
uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Driving
Assist-informatie (→blz. 128)
branden. Het controlelampje RCD
gaat dan branden en de melding “Rear
Camera Detection OFF” (Rear Camera
Detection uit) wordt dan
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Wanneer een voetganger wordt
gesignaleerd
Als de Rear Camera Detection-functie
een voetganger in het detectiegebied
signaleert, werken de zoemer en de
voetgangerdetectie als volgt:
AWanneer een voetganger wordt
gesignaleerd in gebiedAZoemer:
Klinkt herhaaldelijk
Voetgangerdetectie-icoon: Knippert
BWanneer een voetganger wordt
gesignaleerd in gebiedBZoemer
(als de auto stilstaat): Klinkt 3 keer
Zoemer (als de auto achteruitrijdt, als
een voetganger de achterzijde van de
auto nadert): Klinkt herhaaldelijk
Voetgangerdetectie-icoon: Knippert
CAls het systeem oordeelt dat de kans
bestaat dat uw auto een voetganger
in gebied
Craakt Zoemer: Klinkt
herhaaldelijk Voetgangerdetectie-
icoon: Knippert
De Rear Camera Detection-functie
werkt wanneer
• Het contact AAN staat.
• De RCD-functie is ingeschakeld.
• De transmissie staat in stand R.
• Advanced Park is uitgeschakeld.
Instellen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 285)
Wijzig de instellingen met behulp van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel. (→Blz. 134)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
294
Tijdelijk dempen van het geluid van
een zoemer
Als er een object wordt gesignaleerd,
wordt de toets voor tijdelijk dempen
weergegeven op het multimedia-
display. Selecteer
om de zoemer
van de Toyota Parking Assist-sensor, de
RCTA en de RCD te dempen.
In de volgende gevallen wordt het
dempen automatisch geannuleerd:
• Als de transmissie in een andere stand
wordt gezet.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als er een storing in een sensor
aanwezig is of het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Sommige voetgangers, zoals
onderstaande, worden mogelijk niet
gesignaleerd door de Rear Camera
Detection-functie, waardoor de
functie niet goed werkt:
– Voetgangers die voorover buigen of
hurken
– Voetgangers die liggen
– Voetgangers die rennen
– Voetgangers die plotseling binnen
het detectiegebied komen
– Personen op een fiets, skateboard
of een ander klein vervoermiddel
– Voetgangers die ruimvallende
kleding, zoals een regenjas of een
lange rok, dragen waardoor hun
silhouet vaag wordt
– Voetgangers van wie het lichaam
gedeeltelijk verborgen is achter een
object, zoals een winkelwagen of
paraplu
– Voetgangers die niet te zien zijn
door donkerte, bijvoorbeeld 's
nachts• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, worden voetgangers
mogelijk niet gesignaleerd door de
Rear Camera Detection-functie,
waardoor de functie niet goed werkt:
– Bij achteruitrijden in slecht weer
(regen, sneeuw, mist, enz.)
– Wanneer de camera achter is bedekt
(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de
koplampen van een ander voertuig,
rechtstreeks in de camera achter
schijnt
– Wanneer er achteruit wordt
gereden op een plek waar de
helderheid van het omgevingslicht
plotseling verandert, zoals bij het
in- of uitrijden van een garage of
ondergrondse parkeergarage
– Wanneer er achteruit wordt
gereden in het duister, zoals in de
schemering of in een ondergrondse
parkeergarage
– Als de positie en richting van de
camera afwijken
– Als er een trekhaak gemonteerd is
– Als er waterdruppels over de
cameralens lopen
– Als de wagenhoogte extreem
veranderd is (neus omhoog, neus
omlaag)
– Als er sneeuwkettingen of een
bandenreparatieset worden
gebruikt
– Als de ruitensproeier achter in
werking is
– Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd.
– Als een elektronisch onderdeel,
zoals een kentekenplaat met
achtergrondverlichting of een
mistachterlicht, in de buurt van de
camera achter is geplaatst
– Als er een bumperbeschermer, zoals
een extra beschermstrip, is
geplaatst op de achterbumper
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
295
5
Rijden
Situaties waarin het systeem mogelijk
onverwacht ingeschakeld wordt
• Hoewel er zich geen voetgangers in
het detectiegebied bevinden, worden
bepaalde objecten, zoals
onderstaande, mogelijk gesignaleerd,
waardoor de Rear Camera
Detection-functie mogelijk in werking
treedt.
– Driedimensionale objecten, zoals
een paal, pylon, hek of geparkeerd
voertuig
– Bewegende objecten, zoals een auto
of motorfiets
– Objecten die in de richting van uw
auto bewegen als u achteruitrijdt,
zoals vlaggen of plassen (of materie
in de lucht, zoals rook, stoom, regen
of sneeuw)
– Straten met kinderkopjes of grind,
tramrails, wegwerkzaamheden,
witte lijnen, zebrapaden of gevallen
bladeren op de weg
– Metalen afdekkingen (roosters),
zoals gebruikt boven afvoergoten
– Objecten die gereflecteerd worden
in een plas of op een nat wegdek
– Schaduwen op de weg
• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, werkt de Rear Camera
Detection-functie mogelijk terwijl er
zich geen voetgangers in het
detectiegebied bevinden.
– Bij achteruitrijden richting de
wegkant of een kuil in de weg
– Bij heuvelop/heuvelaf
achteruitrijden
– Als de achterzijde van de auto
omhoog of omlaag staat door de
belading van de auto
– Als er een bumperbeschermer, zoals
een extra beschermstrip, is
geplaatst op de achterbumper
– Als de stand van de camera achter is
gewijzigd
– Wanneer een sleepoog op de
achterzijde van de auto is
gemonteerd
– Wanneer er water over de lens van
de camera achter stroomt– Wanneer de camera achter is bedekt
(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Als er zich een knipperende lamp in
het detectiegebied bevindt, zoals de
alarmknipperlichten van een ander
voertuig
– Als er sneeuwkettingen of een
bandenreparatieset worden
gebruikt
• Omstandigheden waaronder de
werking van de Rear Camera
Detection-functie mogelijk niet opvalt
– De zoemer is mogelijk moeilijk te
horen wanneer er veel
omgevingsgeluid is, het volume van
het audiosysteem hoog staat, de
airconditioning is ingeschakeld, enz.
– Als de temperatuur in het interieur
extreem hoog of laag is, werkt het
scherm van het audiosysteem
mogelijk niet goed.
5.4.17 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object of voetganger groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
gesignaleerd object of een voetganger
zeer groot is, worden de remmen
automatisch bekrachtigd om te helpen
een aanrijding te voorkomen of om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
Stilstaande objecten voor en achter de
auto (indien aanwezig)
→Blz. 300
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
296