71
Ergonomie en comfort
3Vergeet niet het tafeltje aan passagierszijde in te klappen alvorens de stoel in de
"tafelstand" te zetten.
Plaats geen zware of harde voorwerpen op
het tafeltje. Ze kunnen bij een noodstop of een
aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de voorstoelen en in het
bijzonder het plaatsen van de rugleuning in de
tafelstand.
12V-accessoireaansluiting(en)
Afhankelijk van de uitvoering.
► Wanneer u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, til het kapje op
en sluit een geschikte adapter aan.
Houd rekening met het maximale vermogen om te voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische systemen van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat of een USB-stick aan te sluiten.
Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de
luidsprekers van het audiosysteem van de auto
afspelen.
Deze bestanden kunnen worden beheerd met de
toetsen op het stuurwiel of van het audiosysteem.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt om een smartphone via
Android Auto
® of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
72
Ergonomie en comfort
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting wordt het draagbare apparaat automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de delen over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie over
het gebruik van deze apparatuur.
220V-aansluiting
Afhankelijk van de uitvoering bevindt er zich een
aansluiting van 220 V/50 Hz (maximaal vermogen:
120
W) onder de voorstoel rechts, die toegankelijk is
vanaf de 2e zitrij.
Deze aansluiting werkt als de motor draait, maar ook
in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
► Beweeg het klepje omhoog.
► Controleer of het groene controlelampje brandt.
►
Sluit uw elektrische apparaat (zoals
telefoonlader, laptop, cd-/dvd-speler of
flessenwarmer) aan.
Bij een storing gaat het groene controlelampje
knipperen.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Sluit slechts één apparaat per keer aan op de aansluiting (gebruik geen verlengsnoer of
verdeelstekker) en sluit alleen apparaten met
isolatieklasse II aan (dit wordt op het apparaat
aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een metalen
behuizing.
De stroomtoevoer naar deze aansluiting wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er andere
omstandigheden zijn die daar aanleiding toe
geven (bijzondere weersomstandigheden, zware
belasting van de elektrische installatie van de
auto enz.). Het groene controlelampje gaat dan
uit
Bagageafdekking
► Til deze omhoog om hem te verwijderen.
► Steek de geleiders in de uitsparingen om de
bagageafdekking weer aan te brengen.
Bij een noodstop of een aanrijding kunnen voorwerpen op de bagageafdekking in
gevaarlijke projectielen veranderen.
85
Ergonomie en comfort
3Extra verwarmings-/
ventilatiesysteem
Alleen beschikbaar voor voertuigen met dieselmotor.
Verwarming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het
interieur voorverwarmt en de ruiten sneller ontdooit.
Dit controlelampje brandt permanent als het systeem is geprogrammeerd of met de
afstandsbediening in werking is gesteld.
Het lampje knippert tijdens de verwarmingscyclus
en gaat uit aan het einde ervan of als de verwarming
met de afstandsbediening wordt uitgeschakeld.
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur met buitenlucht,
zodat onder zomerse omstandigheden bij het
instappen een aangenamere temperatuur in het
interieur heerst.
Programmeren
Gebruik bij een auto met 3D Connect-navigatie de
afstandsbediening om de extra verwarming in en uit
te schakelen.
Gebruik bij een auto met een Bluetooth
®-
audiosysteem of een Audiosysteem met touchscreen
de afstandsbediening om de extra verwarming in en
uit te schakelen en/of de voorverwarmingstijden in
te stellen.
Met Bluetooth®-audiosysteem
► Druk op de toets MENU om het
hoofdmenu weer te geven.
►
Selecteer "
Voorverw./Voorventil".
►
Selecteer "
Activering" en indien nodig voor het
programmeren, “Parameters".
►
Selecteer "
Verwarm." om de motor en het
interieur te verwarmen of "Ventilatie" om het
interieur te ventileren,
► Selecteer:
• de eerste klok voor het instellen / opslaan van
de tijd waarop de voorverwarmingstemperatuur
moet zijn bereikt,
•
de tweede klok voor het instellen /
opslaan van een tweede tijd waarop de
voorverwarmingstemperatuur moet zijn bereikt,
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze
maken uit twee inschakeltijdstippen.
Via een melding op het scherm wordt uw keuze
bevestigd.
Met Audiosysteem met touchscreen
Druk op Applicaties om de hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op "Programmeerbare verwarming/ventilatie".
►
Selecteer het tabblad "
Status" om het systeem
in/uit te schakelen.
►
Selecteer het tabblad "
Overige instellingen"
voor het kiezen van "Verwarming" om de motor en
het interieur te verwarmen of "Ventilatie" om het
interieur te ventileren.
►
Stel vervolgens het inschakeltijdstip
(vooraf) in waarbij voor elke selectie de
voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt.
Druk op deze toets om op te slaan.
Met 3D Connect-navigatie
In het menu Connect-App > Voertuig-apps:
► Selecteer Temperatuur conditionering.
►
Druk op het tabblad "
Status" om het systeem in/
uit te schakelen.
►
Druk op het tabblad
Parameters voor het kiezen
van Verwarming om de motor en het interieur
87
Ergonomie en comfort
3het minimumniveau van de brandstofvoorraad is
bereikt.
Zorg ervoor dat de extra verwarming altijd is
uitgeschakeld tijdens het tanken van brandstof,
om brand- en explosiegevaar te voorkomen.
Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare
verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor
korte perioden, in afgesloten ruimten zoals een
garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier
enz.). - Brandgevaar!
Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm
worden.
Plaats nooit voorwerpen op deze oppervlakken;
raak deze oppervlakken nooit aan - Kans op
brandwonden!
Onafhankelijke extra
verwarming
Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht,
is dit een extra en onafhankelijk systeem dat het
hetewatercircuit van de dieselmotor opwarmt, om
meer comfort te bieden en de temperatuur van
de koude motor te verhogen. Hierdoor worden de
ruiten beter ontwasemd en ontdooid. Als de motor
stationair draait of de auto stilstaat, kunt u een hoog
fluitgeluid horen, rook zien of een geur ruiken.
De temperatuur bij het verwarmingssysteem mag
niet hoger zijn dan 120 °C. Een hogere temperatuur
(bijvoorbeeld in een spuitoven) kan de componenten
van elektronische circuits beschadigen.
De extra verwarming werkt op brandstof uit de
brandstoftank van de auto. Zorg ervoor dat het
waarschuwingslampje voor een laag brandstofpeil
niet brandt.
Vermijd het risico van vergiftiging of verstikking door de programmeerbare extra
verwarming niet te gebruiken, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage
of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een ontvlambaar oppervlak (zoals droog gras, bladeren of
papier) - brandgevaar!
Laat de extra verwarming ministens één keer per jaar aan het begin van de winter
nakijken.
Neem voor onderhoud of reparaties uitsluitend
contact op met een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats.
Voorverwarmen/voorkoelen
(elektrische auto)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd
(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto
stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.
Programmeren
Met Bluetooth®-audiosysteem
Voorverwarming / -koeling is niet beschikbaar bij het
Bluetooth®-audiosysteem.
Met het Audiosysteem met touchscreen- of
3D Connect-navigatie-systeem
Het programmeren kan ook met een
smartphone worden uitgevoerd, met de app
MYPEUGEOT APP.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
Met 3D Connect-navigatie-systeem
In het menu Connect-App:
Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina van de
apps te openen.
Selecteer Temperatuur conditionering.
►
Druk op
+ om een programmering toe te voegen.
93
Verlichting en zicht
4Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de "follow me
home"-verlichting instellen via het configuratiemenu
van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op donkere
plaatsen het lokaliseren van de auto en het
instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting
is actief als de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht
detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de afstandsbediening of op een van de portierhandgrepen bij een
auto met het "Sleutelloos instap- en
startsysteem"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden en
uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na
een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
aanzetten van het contact of het vergrendelen van
de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de functie en de tijdsduur van de
instapverlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen
of afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
van de auto liggen omdat de camera daardoor
kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Raadpleeg de algemene adviezen voor automatische verlichtingssystemen voor
meer informatie.
Als de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO" staat en de functie op het
touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt
dit systeem automatisch tussen dimlicht
en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
94
Verlichting en zicht
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem werkt bij snelheden hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt, werkt
deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje van de toets brandt als de
functie is ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
aangepast.
►
Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" of "dimlicht/grootlicht".
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf
de verlichting omschakelen.
► Geef een lichtsignaal om de werking van
de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem schakelt over op de stand
"automatische verlichting":
– Als de controlelampjes "AUT O" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
–
Als de controlelampjes "AUT
O" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
In de volgende gevallen kan het systeem tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit voor de camera vuil of beslagen
is, of wordt afgedekt (bijvoorbeeld door een
sticker).
–
Als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als het
dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
V
oertuigen waarvan de verlichting wordt
afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg).
95
Verlichting en zicht
4– Voertuigen die zich aan de top of de voet van
een steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
liggen, omdat de detectiecamera daardoor kan
worden afgedekt.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen op basis van
de belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0 Leeg (eerste instelling)
1 Gedeeltelijke belading
2 Gemiddelde belading
3 Maximaal toegestane belading
4 5 6 Niet gebruikt
01 of 2 personen voorin (eerste instelling)
1 5 personen
2 6 - 9 personen
3 Bestuurder + maximaal toegestane belading
4 5 6 Niet gebruikt
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht
in de auto als de auto zich in een donkere omgeving
bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de plafonnier vóór en het panoramadak
(indien aanwezig) automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de sfeerverlichting in- en
uitschakelen en de helderheid ervan
instellen via het configuratiemenu van de auto.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken.
U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
97
Verlichting en zicht
4Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Inschakelen
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.
Uitschakelen
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet
de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2 ).
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische
ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel
één keer omlaag te duwen.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Ruitenwisser achter
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Achteruitversnelling
Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld en
de ruitenwissers van de voorruit in werking zijn, dan
gaat de ruitenwisser achter automatisch ook werken
(standaard geactiveerd).
Inschakelen / uitschakelen
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem
kunnen via het configuratiemenu van
de auto worden aangepast.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit
ligt of er een fietsendrager op de achterklep
is gemonteerd, schakel de automatische
achterruitenwisser dan uit via het
configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste
wisbeweging gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van
de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
–
er voorzichtig mee om te gaan.
–
ze regelmatig te reinigen met zeepsop.
–
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
–
ze te vervangen zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.