
43
Toegang 
2uw evenwicht verliest of uitglijdt (vooral bij regen, 
sneeuw, ijzel, modder enz.).
Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat 
raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.
 
 
► Zet uw voet onder de hoek van de achterbumper 
en maak dan een rustige horizontale beweging met 
uw voet.
De sensor signaleert de beweging van uw voet en 
activeert het openen of sluiten van de schuifdeur.
Maak de beweging één keer, zonder deze te  onderbreken.
Als de schuifdeur niet opengaat, wacht dan 
ongeveer 2 seconden en probeer het daarna 
nogmaals.
Houd uw voet niet omhoog.
Het sluiten of openen wordt bevestigd door  het gedurende enkele seconden knipperen 
van de richtingaanwijzers in combinatie met een 
geluidssignaal.
De beweging van de deur wordt omgekeerd als 
de voet wordt bewogen tijdens de manoeuvre.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto 
worden de buitenspiegels bij het vergrendelen / 
ontgrendelen elektrisch ingeklapt / uitgeklapt.
Automatische vergrendeling
De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de 
schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.
Als uw auto niet is uitgerust met het  alarmsysteem, wordt het vergrendelen 
bevestigd door het gedurende ongeveer 2 
seconden blijven branden van de 
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden 
gelijktijdig de buitenspiegels ingeklapt.
Activeren/Deactiveren
Met audiosysteem of touchscreen
De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.De functie "Handsfree toegang" of  automatisch vergrendelen van de 
auto wanneer de schuifdeur wordt gesloten, wordt 
geactiveerd en gedeactiveerd via het 
configuratiemenu van de auto.
Storing
Als u een geluidssignaal bestaande uit drie piepjes 
hoort tijdens het gebruik van de functie, is er een 
storing in het systeem.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als in het menu Auto de optie " Toegang 
""handen vol"" automatische 
vergrendeling"  is geselecteerd, controleer dan 
na het sluiten van de deur of de auto goed is 
vergrendeld.
De auto wordt niet vergrendeld:
–
 
als het contact aan staat,
–
 
als een van de portieren/deuren of de
  
achterklep geopend of niet goed gesloten is,
–
 
als een "Sleutelloos instap- en startsysteem"-
afstandsbediening zich in de auto bevindt.
 
Als meerdere, opeenvolgende voetbewegingen 
geen effect hebben gehad, wacht dan enkele 
seconden alvorens weer een voetbeweging te 
maken.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld bij 
zware neerslag of opeenhoping van sneeuw.
Als de functie niet werkt, controleer dan of de 
werking van de afstandsbediening niet wordt 
gehinderd door elektromagnetische straling 
(smartphone enz.).
De functie werkt bij een beenprothese mogelijk 
minder goed.
Ook als er een trekhaakkogel is gemonteerd, 
werkt de functie mogelijk niet correct.    

79
Ergonomie en comfort
3Plaats geen hete voorwerpen zoals kook- en braadpannen op de tafel - kans op 
schade aan het oppervlak en brand! 
Wanneer de tafel is uitgeklapt, heeft elk  tafelblad een draagvermogen van maximaal 
10 kg. Als u dit maximale gewicht overschrijdt, 
dan kan een deel van of de volledige tafel 
beschadigd raken. 
Til de tafel nooit op als deze tussen twee 
stoelen is geplaatst; de tafelbladen kunnen dan 
beschadigd raken.
 
 
Wanneer u de tafel of een afzonderlijke stoel  naar voren of achteren wilt verplaatsen, zorg 
er dan voor dat de rugleuning van de stoel 
rechtop staat en de tafel is ingeklapt.
 
 
Wanneer u de tafelbladen opbergt, dan mag u nooit uw hand in het schuifgebied steken, 
want dan kunnen uw vingers klem komen te 
zitten. Gebruik de betreffende hendel.
Verwarming en ventilatie
Advies
Het ventilatie- en  airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder
  
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven 
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar 
het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
  
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het 
automatische airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één tot twee  
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het 
systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
  
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen 
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie  uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in 
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op 
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het interieur 
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het 
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg 
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed 
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de  airconditioning kan er water onder uit de 
auto lekken. Dit is volkomen normaal.   

92
Verlichting en zicht
Dagrijverlichting / 
Parkeerlichten
 
 
Bij het starten van de motor wordt deze verlichting 
(waar aanwezig) automatisch ingeschakeld als de 
lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.
Automatisch inschakelen 
verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de 
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en het 
dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte 
van de omgeving onvoldoende is. Bij neerslag 
kan de verlichting gelijktijdig met het automatisch 
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden 
ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als 
er voldoende omgevingslicht is of nadat de 
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor gaat 
de verlichting van de auto branden en gaat dit 
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 
branden in combinatie met een geluidssignaal en / 
of een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de 
bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/lichtsensor  ten onrechte voldoende licht waarnemen. 
De verlichting wordt dan niet automatisch 
ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan  en ervoor zorgen dat de regen-/lichtsensor 
niet goed werkt. 
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en 
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Handmatig 
 
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar 
naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te 
schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting 
wordt na een bepaalde tijd automatisch 
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de functie "Automatische verlichting" is 
ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand "AUTO"), 
wordt het dimlicht bij weinig omgevingslicht 
automatisch ingeschakeld zodra u het contact 
uitschakelt.
Met de ring in de stand "AUTO" en bij weinig licht 
gaat het dimlicht automatisch branden als het 
contact wordt afgezet.    

93
Verlichting en zicht
4Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de "follow me 
home"-verlichting instellen via het configuratiemenu 
van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op donkere 
plaatsen het lokaliseren van de auto en het 
instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting 
is actief als de lichtschakelaar in de stand "AUTO" 
staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht 
detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de afstandsbediening  of op een van de portierhandgrepen bij een 
auto met het "Sleutelloos instap- en 
startsysteem"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden en 
uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na 
een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het 
aanzetten van het contact of het vergrendelen van 
de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de functie  en de tijdsduur van de 
instapverlichting zijn in te stellen via het 
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Automatische  verlichtingssystemen - 
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een 
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit 
bevindt. 
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem 
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed 
werken:
–
 
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
  
zware regen).
–
 
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen
  
of afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is. 
–
 
Als er reflecterende borden of reflectoren van
  
veiligheidsbarrières vóór de auto staan. 
Het systeem detecteert geen:
–
 
W
eggebruikers die geen verlichting voeren, 
zoals voetgangers.
–
 
Auto's met verborgen verlichting (als u
  
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de 
snelweg rijdt).
–
 
Auto's die zich aan de top of de voet van een
  
steile helling, in een bocht of op een zijweg 
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte 
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan 
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en 
koude weersomstandigheden moet u de voorruit 
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak 
van de auto liggen omdat de camera daardoor 
kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Raadpleeg de algemene adviezen voor  automatische verlichtingssystemen voor 
meer informatie.
Als de ring van de lichtschakelaar in de 
stand "AUTO" staat en de functie op het 
touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt 
dit systeem automatisch tussen dimlicht 
en grootlicht, afhankelijk van de licht- en 
verkeersomstandigheden, met behulp van een 
camera boven aan de voorruit.
     

96
Verlichting en zicht
Zonder automatische 
ruitenwissers
 
 
 
 
Met automatische 
ruitenwissers
 
 
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel  
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)  
Wissen op normale snelheid (matige 
neerslag)
Intervalstand (in verhouding tot de rijsnelheid)
Uitschakelen  
Eén keer wissen (duw de hendel even 
omlaag).
of
Automatische ruitenwissers  
Zie het betreffende hoofdstuk.
Als het contact is afgezet, kunnen de  ruitenwissers iets bewegen aan de 
onderkant van de voorruit.
Als het contact is afgezet terwijl de  ruitenwissers ingeschakeld zijn, dan moet u 
de ruitenwisserschakelaar opnieuw bedienen om 
de ruitenwissers in te schakelen nadat het 
contact is aangezet (tenzij het contact minder 
dan een minuut was afgezet).
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers treden in werking en na enige 
tijd worden ook de ruitenwissers voor een bepaalde 
duur ingeschakeld.
Bij een automatische airconditioning zorgt  elke beweging van de 
ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk 
wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes 
in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het  reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg 
is; kans op beschadiging van de 
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen 
risico is van bevriezing van de vloeistof op de 
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen 
afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die 
geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Laag ruitensproeiervloeistofniveau
Als het niveau in het reservoir laag is, gaat  dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding.
Zolang het reservoir niet gevuld wordt, gaat het 
lampje branden telkens wanneer u het contact 
aanzet of de ruitenwisserschakelaar bedient.
Vul het reservoir van de ruitensproeiervloeistof (of 
laat het vullen) bij de volgende stop.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers van 
de voorruit automatisch en passen ze zich aan de 
intensiteit van de regenval aan.
Er wordt een regen- / lichtsensor gebruikt, die 
middenboven tegen de voorruit is geplaatst, achter 
de binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af. Schakel de automatische ruitenwissers uit 
en zet het contact af als de auto wordt gewassen 
in een wasstraat.   

109
Veiligheid
5OnderhoudVanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten alle 
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels 
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-dealer 
of een gekwalificeerde werkplaats, om te 
garanderen dat de werkzaamheden volgens de 
voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw voertuig 
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral 
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij 
PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden 
blootgesteld:
–
 
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
  
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de 
bescherming van de inzittenden van de auto; 
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de 
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de 
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
–
 
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
  
achteren en in sommige gevallen bij over de kop 
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden 
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de 
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard 
van het obstakel en de snelheid van de auto op het 
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact  is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een 
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde 
of een volgend ongeval), worden de airbags niet 
meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden 
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische 
lading in het systeem een geluid en een kleine 
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn 
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere 
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor 
gedurende een korte periode enigszins 
verminderen.
Airbags vóór 
 
Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier 
voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de 
kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd 
en de airbag vóór aan passagierszijde in het 
dashboard boven het dashboardkastje.   

111
Veiligheid
5gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten 
controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige 
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de 
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale 
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande  veiligheidsvoorschriften voor een 
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze 
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de 
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren 
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of 
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan 
zorgen als de airbags afgaan. 
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van 
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van 
de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden 
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of 
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de 
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag 
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen 
enkele milliseconden) en loopt vervolgens 
even snel leeg, waarbij de warme gassen via 
de daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of 
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast 
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen 
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op 
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een 
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in 
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het 
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij 
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen 
die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor 
informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor 
uw auto contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de 
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou 
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot 
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten 
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van 
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die 
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe 
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken. 
In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Active,  Allure, Business VIP
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de 
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de 
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet, omdat 
deze deels voor de bevestiging van de window-
airbags zorgen.   

154
Rijden
► Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van 
de bandenreparatieset), controleer dan de spanning 
van de vier banden als deze zijn afgekoeld.
►  Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het 
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te 
voeren.
►  Gebruik bij een lekke band de 
bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk 
van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,  dan werkt het controlesysteem mogelijk niet 
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd 
wanneer de bandenspanning plotseling 
daalt of bij een klapband. Het kan namelijk 
enkele minuten duren om de waarden van de 
snelheidssensoren van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden 
weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of 
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem  wordt gereset.
Resetten
Elke keer als u een of meerdere banden op 
spanning hebt gebracht en na het verwisselen 
van een of meerdere wielen, moet u het systeem 
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden 
Het waarschuwingslampje in deze toets knippert en er wordt een melding 
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een 
waarschuwingsmelding worden weergegeven, 
waarbij u wordt verzocht om de keuzeschakelaar in 
stand  N te zetten en het rempedaal in te trappen.
►
 
Zet het contact af en start vervolgens de motor
  
met de sleutel of de toets START/STOP.
12V-accu Auto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit  systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een 
of meerdere banden spanning verliezen.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto 
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren 
van de wielen met de referentiewaarden die elke 
keer nadat de banden op spanning zijn gebracht 
of na het verwisselen van een wiel moeten 
worden gereset.
Het houdt rekening met de laatste waarde die tijdens 
het verzoek tot resetten zijn opgeslagen. Het is 
daarom van groot belang dat de bandenspanning 
tijdens het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor 
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is  een hulpmiddel en vervangt de 
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning 
regelmatig controleren (ook die van het 
reservewiel). Doe dit vooral voordat u een lange 
rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral 
onder zware omstandigheden (zware belading, 
hoge snelheden, een lange rit):
–
 
heeft een negatief effect op de wegligging,
–
 
verlengt de remweg,
–
 
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
  
banden,
–
 
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor  de auto vindt u op de sticker met de 
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende deel voor meer informatie 
over de identificatie van de auto.
Bandenspanning controleren De bandenspanning moet maandelijks 
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn 
(de auto staat langer dan een uur stil of er is 
minder dan 10   km met een gematigde snelheid 
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de spanning 
op de sticker met 0,3 bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet te worden gereset 
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of 
verwijderd.
Reservewiel Het stalen reservewiel is niet voorzien van 
een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage 
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit  waarschuwingslampje blijft branden in 
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk 
van de uitvoering, een melding.
►
 
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd 
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
►
 
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
  
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd  aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele 
controle.