140
Rijden
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn
voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.
Starten / afzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzehendel moet in stand P staan.
► Wanneer u een gewone sleutel of
afstandsbediening gebruikt, trap het rempedaal in
en draai de sleutel in stand 3 totdat de motor start,
zonder het gaspedaal in te trappen. Zodra de motor
start, laat u de sleutel los, zodat deze teruggaat naar
stand 2.
► Wanneer u Sleutelloos instap- en startsysteem
gebruikt, trap dan het rempedaal in en druk kort op
de knop "START/STOP".
► Houd het rempedaal ingetrapt totdat het
controlelampje READY gaat branden en u een
geluidssignaal hoort, om aan te geven dat u met de
auto kunt gaan rijden.
► Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer stand
D of R .
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden en slaat de naald van
de vermogensmeter één keer volledig uit. Deze gaat
vervolgens naar de neutraalstand. De stuurkolom
Als de afstandsbediening zich buiten het
detectiegebied bevindt, wordt er een melding
weergegeven.
Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor
zorgen dat de afstandsbediening zich binnen het
gebied bevindt.
Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuurwiel heen en
weer worden bewogen terwijl de toets "START/
STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen. Er wordt een melding
weergegeven.
Uitschakelen
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
► Zet de auto stil.
► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en
verwijder deze vervolgens uit het contact.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
► Controleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, met name als de auto op een helling
staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
afstandsbediening mee te nemen.
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Eco-mode
Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop), kunt
u gedurende een maximale duur van in totaal
ongeveer 30 minuten functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de interieurverlichting en het
dimlicht nog blijven gebruiken.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact)
van het contactslot blijft staan, zal het contact na
een uur automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om
het contact weer aan te zetten.
Met Sleutelloos instap- en startsysteem
► Zet de auto stil.
► Druk op de toets " START/STOP" terwijl de
afstandsbediening zich in het detectiegebied
bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
–
gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik
van deze bevestigingen is verplicht,
–
leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
153
Rijden
6Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– Het portier moet zijn gesloten.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn
vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
liggen.
De motor in stand-by (STOP-stand)
zetten
De motor wordt automatisch in de stand-bystand
gezet als de bestuurder aangeeft te willen stoppen:
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u bij een snelheid lager dan
20
km/h of bij stilstaande auto (afhankelijk van de
motor) de versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
Bij een auto met een automatische transmissie:
wanneer het rempedaal wordt ingetrapt of wanneer
stand
N wordt geselecteerd, terwijl de auto stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bystand
tijdens de rit is gebruikt. Elke keer wanneer u het
contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul
gezet.
Bijzonderheden
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de
volgende gevallen:
–
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
Als de auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de START/STOP-toets) niet sneller dan 10
km/h
heeft gereden.
–
Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
–
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als het koppelingspedaal volledig
wordt ingetrapt. Bij een auto met een automatische transmissie:
–
Met de transmissie in stand
D
of M : als het
rempedaal wordt losgelaten.
–
Met de transmissie in stand
N
en het rempedaal
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D of M
wordt gezet.
–
Met de transmissie in stand
P
en het rempedaal
ingetrapt: als de transmissie in stand R , N , D of
M
wordt gezet.
–
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
–
De Sport-mode uitschakelen (afhankelijk van de
uitvoering).
–
Bij een auto met een
handgeschakelde
versnellingsbak: als de snelheid van de auto hoger
wordt dan 25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de
motor).
–
Bij een
automatische transmissie, als de
rijsnelheid hoger wordt dan 3
km/h.
In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Bij een systeemstoring gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
191
Praktische informatie
7Voor laden via een normaal stopcontact
of versneld laden
Voorafgaand aan het ladenAfhankelijk van de situatie:
►
Laat een elektricien controleren of de
elektrische installatie voldoet aan de geldende
normen en geschikt is voor het opladen van de
auto.
►
Laat een voor de auto geschikt specifiek
stopcontact of een voor de auto geschikte lader
voor versneld laden (wallbox) monteren door een
professionele elektricien.
Gebruik bij voorkeur de laadkabel die als
accessoire verkrijgbaar is.
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Tijdens het laden Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden
geopend en de laadstekker niet wordt verwijderd,
wordt de auto na 30 seconden weer vergrendeld
en wordt het laden voortgezet.
Voer nooit werkzaamheden uit onder de
motorkap:
–
Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs
1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op
brandwonden!
–
De ventilator kan op elk moment inschakelen -
kans op snijwonden of verstikking!
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact
zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de
kabel nat wordt of in water terechtkomt!
Voor snelladen
Voorafgaand aan het laden Controleer of het openbare snellaadstation
en de laadkabel geschikt zijn voor uw auto.
Bij buitentemperaturen lager dan:
–
0 °C: het laden kan langer duren.
–
-20 °C: laden is mogelijk, maar het kan nog
langer duren (de accu moet eerst worden
opgewarmd).
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.
Verbinding
► Controleer of de transmissie in stand P staat
voordat u begint met laden, anders is het laden niet
mogelijk.
►
Open de laadklep door op de drukknop te
drukken en controleer of er geen vuil aanwezig is op
de laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
► Sluit de laadkabel aan de kant van de
regeleenheid aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje
POWER branden.
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Als het laden start, gaan de groene controlelampjes
CHARGE in de klep en daarna op de regeleenheid
knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Wanneer het laden is voltooid en de laadkabel nog is aangesloten, wordt het
laadniveau op het instrumentenpaneel ongeveer
192
Praktische informatie
20 seconden weergegeven wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Versneld opladen, Mode 3
► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Het laden is gestart als het controlelampje voor het
laden in de klep groen knippert.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Snelladen, Mode 4
► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het
kapje van het onderste deel van de stekker. ►
V
olg de gebruiksinstructies van de openbare
snellader en sluit de kabel van de openbare
snellader aan op de aansluiting van de auto.
Als het laden start, gaat het groene controlelampje
voor het laden in de klep knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Geprogrammeerd laden
Instellingen
Bij een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde
werkplaats, met
Bluetooth
®-audiosysteem
Standaard is de starttijd voor geprogrammeerd laden
ingesteld op middernacht (tijd van de auto).
U kunt de starttijd voor geprogrammeerd laden
aanpassen.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Op een smartphone of tablet
U kunt het geprogrammeerd laden ook altijd instellen met de app MYPEUGEOT APP.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
In de auto, met 3D Connect-navigatie
► Selecteer de pagina Laden in het menu
Energie van het touchscreen.
►
Stel de begintijd voor het laden in.
►
Druk op
OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
Inschakelen
Geprogrammeerd laden is alleen mogelijk met Mode 2 en 3.
►
Na het instellen van het geprogrammeerd laden
sluit u uw auto aan op de gewenste laadapparatuur.
► Vergrendel de auto.
► Druk binnen een minuut op deze toets in de klep
om het systeem te activeren (bevestigd door een
blauw controlelampje voor het laden).
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
►
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
193
Praktische informatie
7Het rode controlelampje in de klep gaat uit om aan
te geven dat de laadstekker is ontgrendeld.
►
In Mode 2 en 3 moet u de laadstekker binnen
30
seconden verwijderen.
Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling van de portieren geactiveerd twee keer op de
ontgrendelknop om de laadstekker los te
koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene controlelampje voor het laden in de
klep na ongeveer 2 minuten uit.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de klep
permanent branden.
►
Plaats de beschermkap terug op de laadstekker
en sluit de laadklep.
►
Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het stopcontact.
Versneld opladen, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de laadregeleenheid en door het permanent
branden van het groene controlelampje in de klep.
►
Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de
laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door
de lader en door het permanent branden van het
groene controlelampje in de klep.
► U kunt het laden ook onderbreken door
op deze toets in de klep te drukken (alleen bij
Mode 4).
►
Hang de laadstekker aan de lader
.
►
Afhankelijk van de uitvoering moet u de
beschermkap terug op het onderste gedeelte
plaatsen en de laadklep sluiten.
Wanneer de laadstekker wordt losgekoppeld, verschijnt er een melding op
het instrumentenpaneel dat het laden is voltooid,
ook al was de laadstekker losgekoppeld voordat
de auto volledig is opgeladen.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer
30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
–
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
250
Audiosysteem met touchscreen
Audiosysteem met touchscreen
Multimedia-audiosysteem -
Apps - Bluetooth
®-telefoon
De beschreven functies en instellingen zijn
afhankelijk van de uitvoering van de auto en
het land waar de auto is verkocht.
Om veiligheidsredenen en omdat deze handelingen de aandacht van de bestuurder
vereisen, moeten deze handelingen worden
uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het
contact is ingeschakeld:
–
De smartphone via Bluetooth met het systeem
koppelen.
–
De smartphone gebruiken.
–
V
erbinding maken met de apps CarPlay
® of
Android Auto (bepaalde apps worden niet meer
weergegeven als de auto rijdt).
–
De systeeminstellingen en de configuratie
wijzigen.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
De melding Eco-mode
wordt weergegeven
wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.
De broncodes van Open Source Software (OSS) van het systeem zijn op de volgende
sites beschikbaar:
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de knop drukt, wordt het geluid gedempt.
Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het
systeem ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder
het touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de virtuele toetsen op het
touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen "Bron"
en "Menu" aan de linkerkant van het touchscreen
om de menu's te openen en druk vervolgens op de
virtuele toetsen op het touchscreen.
U kunt de rolmenu's altijd weergegeven door kort
met drie vingers op het scherm te drukken.
Alle aanraakgebieden op het scherm zijn wit.
Bij pagina's met meerdere tabbladen onder aan het
scherm kunt u tussen de pagina's wisselen door op
het gewenste tabblad voor de pagina te tikken of
door de pagina's met uw vinger naar links of rechts
te vegen.
Druk op het gearceerde gedeelte om een niveau
lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.
Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te gaan
of om uw keuze te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm. Gebruik een niet-schurende zachte
doek (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel om het scherm schoon te
maken.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven
in de bovenste balk van het touchscreen:
–
Statusinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks
toegang tot het desbetreffende menu.
–
Menu statusinformatie Radio Media en
Telefoon.
–
Statusinformatie Privacy
.
–
T
oegang tot de instellingen van het touchscreen
en het digitaal instrumentenpaneel.
Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de
uitrusting):
–
FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de
uitrusting).
–
T
elefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-
uitzending Bluetooth (streaming).
–
USB-geheugenstick.
–
V
ia de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler
(afhankelijk van de uitrusting).
264
3D Connect-navigatie
3D Connect-navigatie
GPS-navigatie - Apps -
Multimedia-audiosysteem
- Bluetooth
®-telefoon
De beschreven functies en instellingen zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto en
het land waar de auto is verkocht.
Om veiligheidsredenen en omdat deze handelingen de aandacht van de bestuurder
vereisen, moeten deze handelingen worden
uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het
contact is ingeschakeld:
–
De smartphone via Bluetooth met het systeem
koppelen.
–
De smartphone gebruiken.
–
V
erbinding maken met de apps CarPlay
® of
Android Auto (bepaalde apps worden niet meer
weergegeven als de auto rijdt).
–
Een video bekijken (het afspelen van de video
stopt wanneer de auto weer begint te rijden).
–
De systeeminstellingen en de configuratie
wijzigen.
AM- en DAB-radio zijn niet beschikbaar bij hybrideauto's.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
De melding Eco-mode wordt weergegeven
wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.
Via de website van het merk kunt u updates voor het systeem en de kaartgegevens
downloaden.
De updateprocedure is hier ook te vinden.
De broncodes van Open Source Software (OSS) van het systeem zijn op de volgende
sites beschikbaar:
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de knop drukt, wordt het geluid gedempt.
Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het
systeem ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de menutoetsen aan weerszijden van of
onder het touchscreen om de menu's te openen
en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het
touchscreen.
Gebruik afhankelijk van de uitvoering de toetsen
"Bron" of "Menu" om de rolmenu's te openen en
druk vervolgens op de toetsen op het touchscreen.
U kunt de rolmenu's op elk moment openen door het
scherm kort met drie vingers aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.
Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm. Gebruik een niet-schurende zachte
doek (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel om het scherm schoon te
maken.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven
op de zijbalken of op de bovenste balk van het
touchscreen (afhankelijk van de uitrusting):
–
Statusinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks
toegang tot het desbetreffende menu.
–
Rechtstreeks toegang tot de keuze van de
audiobron om de lijst met radiozenders (of titels,
afhankelijk van de geluidsbron) te bekijken.
–
T
oegang tot de "Berichten" van meldingen,
e-mailberichten, updates van kaarten en
aanwijzingen van het navigatiesysteem (afhankelijk
van de diensten).
–
T
oegang tot de instellingen van het touchscreen
en het digitale instrumentenpaneel.
Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de
uitrusting):
–
FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de
uitrusting).
294
Trefwoordenregister
Brandstofniveaumeter 180–181
Brandstoftank
180, 180–181
Brandstof tanken
180–181
Brandstoftank leeg (diesel)
208
Brandstofverbruik
7
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop
180–181
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
180–181
Buitenspiegels
53–54, 84, 172–174
Buitenverlichting
93
C
Carrosserie 206
Carrosserie-onderhoud
206
CD
243
CD MP3
243
CD-/MP3 -speler
243
Centrale vergrendeling
29, 33–34, 38
Claxon
102
Configuratie van de auto
26
Connectiviteit
276
Contact
140–141, 283
Contact aangezet
141
Controlelampjes
12
Controle motorolieniveau ~
Motorolieniveau, controle
19
Controlepaneel
185–186
Controles
197, 200–202
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio
241–242, 255, 279–280
Dagteller
23
Dashboardkastje
70
Datum (instellen)
28, 261, 285
Datum instellen
28, 261, 285
Derde remlicht
221
Detectie obstakels
174
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
154, 212, 217
De tractiebatterij laden
186
Dieselmotor
180, 197, 208, 230
Digitale radio - DAB
(Digital Audio Broadcasting)
241, 255, 279–280
Dimlicht
90, 218–219
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
23
Display instrumentenpaneel
24
Dodehoekbewaking
172–173, 174
Dubbele cabine met vaste achterbank
67–68
Dubbele cabine met wegklapbare bank
68
Dynamische noodrem
143–145
E
Eco-mode 193
Eco-mode ~ Eco-modus
193
Eco-rijden (adviezen)
7
ECO-stand
152
Eendelige vaste bank 59–60
Een lamp vervangen (achterdeuren)
220
Electronic Stability Program (ESC)
102–103, 105
Elektrisch bedienbare schuifdeur
33–35, 38–42
Elektrisch bediende handrem ~
Handrem, elektrisch bediend
142–145, 201
Elektrische ruitbediening
47–48
Elektrisch verstelbare stoelen
50
Elektromotor
5, 8, 26–27, 141, 182,
195, 197, 223, 227, 233
Elektronische remdrukregelaar (REF)
102
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
102
Elektronische sleutel
29, 141–142
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische
138
Elektronisch Stabiliteits
Programma (ESP)
102, 104–105
Energiestromen
27
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)
102
Etiketten
58
Extra verwarming
46, 85–86
F
Flacon AdBlue® 203
Follow me home verlichting ~
Follow-me-home-verlichting
92
Frequentie (radio)
279