Page 89 of 324

87
Ergonomie en comfort
3het minimumniveau van de brandstofvoorraad is
bereikt.
Zorg ervoor dat de extra verwarming altijd is
uitgeschakeld tijdens het tanken van brandstof,
om brand- en explosiegevaar te voorkomen.
Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare
verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor
korte perioden, in afgesloten ruimten zoals een
garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier
enz.). - Brandgevaar!
Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm
worden.
Plaats nooit voorwerpen op deze oppervlakken;
raak deze oppervlakken nooit aan - Kans op
brandwonden!
Onafhankelijke extra
verwarming
Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht,
is dit een extra en onafhankelijk systeem dat het
hetewatercircuit van de dieselmotor opwarmt, om
meer comfort te bieden en de temperatuur van
de koude motor te verhogen. Hierdoor worden de
ruiten beter ontwasemd en ontdooid. Als de motor
stationair draait of de auto stilstaat, kunt u een hoog
fluitgeluid horen, rook zien of een geur ruiken.
De temperatuur bij het verwarmingssysteem mag
niet hoger zijn dan 120 °C. Een hogere temperatuur
(bijvoorbeeld in een spuitoven) kan de componenten
van elektronische circuits beschadigen.
De extra verwarming werkt op brandstof uit de
brandstoftank van de auto. Zorg ervoor dat het
waarschuwingslampje voor een laag brandstofpeil
niet brandt.
Vermijd het risico van vergiftiging of verstikking door de programmeerbare extra
verwarming niet te gebruiken, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage
of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een ontvlambaar oppervlak (zoals droog gras, bladeren of
papier) - brandgevaar!
Laat de extra verwarming ministens één keer per jaar aan het begin van de winter
nakijken.
Neem voor onderhoud of reparaties uitsluitend
contact op met een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats.
Voorverwarmen/voorkoelen
(elektrische auto)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd
(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto
stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.
Programmeren
Met Bluetooth®-audiosysteem
Voorverwarming / -koeling is niet beschikbaar bij het
Bluetooth®-audiosysteem.
Met het Audiosysteem met touchscreen- of
3D Connect-navigatie-systeem
Het programmeren kan ook met een
smartphone worden uitgevoerd, met de app
MYPEUGEOT APP.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
Met 3D Connect-navigatie-systeem
In het menu Connect-App:
Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina van de
apps te openen.
Selecteer Temperatuur conditionering.
►
Druk op
+ om een programmering toe te voegen.
Page 90 of 324

88
Ergonomie en comfort
► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en
de gewenste dagen. Druk op OK.
►
Druk op
ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming / -koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd wanneer de
auto op een laadpunt is aangesloten (20 minuten
wanneer dat niet het geval is) en blijft daarna nog 10
minuten ingeschakeld.
U kunt meerdere programma's instellen. Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Om de elektrische actieradius te optimaliseren
raden wij aan om een programma te starten
wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het voorverwarmen/-koelen geluid maakt.
Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het
contact is afgezet en de auto is vergrendeld.
–
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
dan wordt de functie alleen geactiveerd als de
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 30% is.
–
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
er een herhaald programma is geactiveerd
(bijvoorbeeld van maandag tot en met vrijdag)
en er twee cycli voor voorverwarmen/-koelen zijn
uitgevoerd zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt
het programma gestopt.
Plafonnier(s)
Voor: gaat branden als een van de voorportieren of deuren achter (schuifdeur
en afhankelijk van het uitrustingsniveau achterdeur
links of achterklep) wordt geopend.
Achterin of 2e en 3e zitrij: gaat branden zodra een
van de deuren achter (schuifdeur en afhankelijk van
de uitvoering de achterdeur links of de achterklep)
wordt geopend.
Brandt altijd, contact aan.
Altijd uit.
Voor
Achter
Page 91 of 324
89
Ergonomie en comfort
3
Automatisch inschakelen/ uitschakelen
De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de
sleutel uit het contact wordt gehaald.
Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een portier
wordt geopend of als de auto wordt gelokaliseerd
met de afstandsbediening, gaan alle plafonniers
branden.
De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat het contact
is aangezet en nadat de auto is vergrendeld.
Let op dat u nergens mee tegen de
plafonniers stoot.
Afzonderlijke leeslampjes
Waar aanwezig kunnen deze lampjes met behulp van een schakelaar worden in- en
uitgeschakeld.
Bedien de betreffende schakelaar terwijl het contact
is aangezet.
Let op dat u nergens mee tegen de plafonnier stoot.
Page 92 of 324

90
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Lichten uit (contact uit) / Dagrijverlichting (draaiende motor)
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlichten
Dimlicht of grootlicht
Overschakelen van dim- naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of als alleen
de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een
lichtsignaal met het grootlicht geven door de
lichtschakelaar naar u toe te trekken.
Het branden van het desbetreffende
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is
ingeschakeld.
Zonder automatische
verlichting
Met automatische verlichting
Mistachterlichten
Mistachterlicht
Deze functie werkt alleen als de parkeerlichten zijn ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met automatische
verlichting), blijven de mistlampen en het dimlicht
branden.
Mistlampen voor en achter
Deze verlichting werkt als de parkeerlichten, of het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren:
• één keer om de mistlampen vóór in te
schakelen,
•
twee keer om de mistachterlichten in te
schakelen.
Page 93 of 324

91
Verlichting en zicht
4► Draai in de tegengestelde richting voor
uitschakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld
(uitvoering met stand AUTO) of als het dimlicht
handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de
mistverlichting en de parkeerlichten branden.
►
Draai de ring naar achteren om de mistlampen
uit te schakelen; de parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Het inschakelen van de mistverlichting is verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval
(de regels kunnen per land verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen
zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting inschakelen na het afzetten van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren, draai
de ring in de stand 0 (lampen uit) en vervolgens
in de gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-modus).
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve de
dimlichten als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Reizen naar het buitenland Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waar het verkeer aan de andere kant
van de weg rijdt, moeten de dimlichten worden
afgesteld om te voorkomen dat tegemoetkomend
verkeer wordt verblind. Neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de lichtschakelaar
omlaag of omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld,
neemt het knippergeluid bij een snelheid van
meer dan 80 km/h automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
betreffende richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Page 94 of 324

92
Verlichting en zicht
Dagrijverlichting /
Parkeerlichten
Bij het starten van de motor wordt deze verlichting
(waar aanwezig) automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.
Automatisch inschakelen
verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en het
dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is. Bij neerslag
kan de verlichting gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden
ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor gaat
de verlichting van de auto branden en gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden in combinatie met een geluidssignaal en /
of een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen.
De verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/lichtsensor
niet goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar
naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te
schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de functie "Automatische verlichting" is
ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand "AUTO"),
wordt het dimlicht bij weinig omgevingslicht
automatisch ingeschakeld zodra u het contact
uitschakelt.
Met de ring in de stand "AUTO" en bij weinig licht
gaat het dimlicht automatisch branden als het
contact wordt afgezet.
Page 95 of 324

93
Verlichting en zicht
4Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de "follow me
home"-verlichting instellen via het configuratiemenu
van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op donkere
plaatsen het lokaliseren van de auto en het
instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting
is actief als de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht
detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de afstandsbediening of op een van de portierhandgrepen bij een
auto met het "Sleutelloos instap- en
startsysteem"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden en
uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na
een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
aanzetten van het contact of het vergrendelen van
de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de functie en de tijdsduur van de
instapverlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen
of afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
van de auto liggen omdat de camera daardoor
kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Raadpleeg de algemene adviezen voor automatische verlichtingssystemen voor
meer informatie.
Als de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO" staat en de functie op het
touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt
dit systeem automatisch tussen dimlicht
en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
Page 96 of 324

94
Verlichting en zicht
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem werkt bij snelheden hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt, werkt
deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem
► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op
deze toets te drukken.
Het controlelampje van de toets brandt als de
functie is ingeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
aangepast.
►
Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" of "dimlicht/grootlicht".
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf
de verlichting omschakelen.
► Geef een lichtsignaal om de werking van
de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem schakelt over op de stand
"automatische verlichting":
– Als de controlelampjes "AUT O" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
–
Als de controlelampjes "AUT
O" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
In de volgende gevallen kan het systeem tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit voor de camera vuil of beslagen
is, of wordt afgedekt (bijvoorbeeld door een
sticker).
–
Als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als het
dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
V
oertuigen waarvan de verlichting wordt
afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg).