Controleren van de AC-laadkabel
Controleer voor het laden of alle
onderdelen van de AC-laadkabel in goede
staat verkeren. (→Blz. 100)
Tijdens het laden
• Het starttijdstip voor het laden kan
afwijken, afhankelijk van de status van
de auto, maar dit duidt niet op een
storing.
• U kunt in de buurt van de achterstoel
geluid horen dat afkomstig is van de
koelventilator. (→Blz. 84)
• Tijdens het laden kunt u geluid horen
in de buurt van het batterijpakket
(tractiebatterij) overeenkomstig de
werking van de airconditioning of de
“Battery Cooler” (batterijkoeler)
(→blz. 111).
• Tijdens en na het laden kunnen de
achterstoel en de omgeving waar de
tractiebatterijlader gemonteerd is,
warm zijn.
• Het oppervlak van het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
kan heet worden. Dit is normaal en
duidt niet op een storing. (Bij gebruik
van AC-laadkabel modus 2.)
• Afhankelijk van de radiogolven kan er
ruis hoorbaar zijn op de radio.
• De huidige ladingstoestand en de
geschatte tijd tot het laden voltooid is,
kunnen worden bekeken op het
multi-informatiedisplay.
Afname capaciteit van het
batterijpakket (tractiebatterij)
De capaciteit van het batterijpakket
(tractiebatterij) neemt tijdens het
gebruik van het batterijpakket
(tractiebatterij) geleidelijk af. De mate
waarin hij afneemt, is afhankelijk van de
omstandigheden en de manier waarop
er met de auto wordt gereden. Door de
volgende adviezen in acht te nemen, kan
de afname van de capaciteit van het
batterijpakket vertraagd worden.• Parkeer de auto niet op een warme
plaats en in de volle zon wanneer het
batterijpakket (tractiebatterij)
volledig is geladen.
• Voorkom frequent en plotseling
accelereren en decelereren tijdens het
elektrisch rijden.
• Rijd niet regelmatig op of in de buurt
van de maximale snelheid voor
elektrisch rijden. (→Blz. 76)
• Zorg dat er nog wat lading in het
batterijpakket (tractiebatterij) zit
wanneer u gedurende langere tijd niet
met de auto rijdt. Controleer of er van
de EV-modus of de AUTO
EV-/HV-modus is overgeschakeld op
de HV-modus voordat u het contact
UIT zet.
• Gebruik de laadschemafunctie zo veel
mogelijk om ervoor te zorgen dat het
batterijpakket (tractiebatterij)
volledig geladen is vlak voordat u
wegrijdt. (→Blz. 125)
Verder zal, als de capaciteit van het
batterijpakket (tractiebatterij) afneemt,
de afstand afnemen die in de EV-modus
of de AUTO EV-/HV-modus gereden kan
worden. De prestaties van de auto
nemen echter niet merkbaar af.
Als de resterende hoeveelheid lading
in het batterijpakket (tractiebatterij)
laag is na het laden
In de volgende situaties kan de
resterende lading in het batterijpakket
(tractiebatterij) lager zijn dan normaal
nadat het laden is voltooid om het
systeem te beschermen (de actieradius
voor elektrisch rijden nadat het
batterijpakket volledig geladen is, kan
korter zijn).
*
• Het laden vindt plaats als de
buitentemperatuur laag of hoog is.
• Het laden vindt plaats direct na het
rijden onder zware belasting of in
extreme hitte.
2.2 Laden
116
Voor en tijdens het laden
1. Leg de AC-laadkabel klaar.
Bij gebruik van de AC-laadkabel voor modus
2
2. Houd de stekker goed vast en steek
hem stevig in de contactdoos.
Als u een op afstand bedienbare
schakelaar hebt, schakel die dan in.
Controleer of het controlelampje Power
van het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
brandt. (Raadpleeg blz. 137 als het
lampje niet brandt.)
Hang het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
met bijvoorbeeld een snoer aan een haak
of iets dergelijks wanneer de fitting en
stekker wordt belast als gevolg van de
installatiehoogte van de fitting.
Het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) kan worden opgehangen
met behulp van de opening aan de
achterkant. Bevestig het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
niet aan de wand met schroeven.Bij gebruik van de AC-laadkabel voor modus
3 (indien aanwezig)
2. Verwijder de kap van de laadstekker en
sluit vervolgens de laadstekker aan op de
lader.
Zorg er bij het aansluiten van de
laadstekker op de lader voor dat de
identificatiesymbolen hetzelfde zijn.
Houd de laadstekker goed vast en steek
hem stevig in de lader.
Volg de instructies van de lader voor
details over het aansluiten van de
AC-laadkabel en het starten van het
laden. Afhankelijk van de lader kan het
nodig zijn toestemming te krijgen voor
het gebruik ervan. Zie de informatie voor
de lader voor meer informatie.
2.2 Laden
118
7. Als de laadindicator van de
laadaansluiting knippert nadat de
laadstekker aangesloten is: Er is een
laadschema geregistreerd (→blz. 125).
Verwijder de laadstekker tijdelijk en sluit
hem na ongeveer 5 seconden weer aan.
(→Blz. 120)
Als het waarschuwingslampje storing van
het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) tijdens het laden knippert,
raadpleeg dan blz. 97 en volg de juiste
procedure.
De laadindicator dooft zodra het laden is
voltooid.
De laadindicator dooft ook als het laden
om de een of andere reden wordt
onderbroken voordat het laden is
voltooid. Zie in dat geval blz. 137.Als de laadindicator van de
laadaansluiting knippert na het
aansluiten van de AC-laadkabel
Er is een laadschema (→blz. 125)
geregistreerd en het laden kan niet
worden uitgevoerd. Om het laden middels
het laadschema uit te schakelen en te
beginnen met laden moet een van de
onderstaande procedures worden
uitgevoerd.
• Zet “Charge Now” (nu opladen) aan
(→blz. 131)
• Verwijder de laadstekker en sluit hem
binnen 5 seconden weer aan terwijl de
laadindicator knippert
Als de laadstekker niet in het
AC-laadcontact kan worden gestoken
→Blz. 106
Laadtijd
→Blz. 110
Veiligheidsfunctie
Het laden wordt niet gestart als de
laadstekker niet vergrendeld is. Als de
laadindicator niet gaat branden nadat de
laadstekker aangesloten is, verwijder
dan de stekker en sluit hem opnieuw
aan. Controleer of de laadindicator van
de laadaansluiting nu wel brandt.
De laadtijd kan toenemen
→Blz. 110
Tijdens het laden
Als het contact AAN wordt gezet en de
energiemonitor wordt weergegeven op
het scherm van het audiosysteem, wordt
2.2 Laden
120
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Sluit de stekker niet aan en neem
hem niet los als u handen nat zijn
tijdens het laden terwijl het regent of
sneeuwt. Zorg er ook voor dat de
stekker en het laadcontact niet nat
worden.
• Laad de auto niet tijdens onweer.
• Zorg ervoor dat de AC-laadkabel niet
klem komt te zitten tussen een
portier of de achterklep.
• Zorg ervoor dat de AC-laadkabel, de
stekker, de laadstekker en het CCID
(Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet onder een wiel
zitten.
• Steek de stekker goed in de
contactdoos.
• Gebruik geen verlengkabel of
verloopstekker.
• Sluit de motorkap voordat u het
laadsysteem gebruikt. De
koelventilator kan plotseling gaan
draaien. Als u bewegende delen zoals
de ventilator aanraakt of erbij in de
buurt komt, kunnen uw handen of
kleren (met name een stropdas of
sjaal) vast komen te zitten, hetgeen
tot ernstig letsel kan leiden.
• Controleer, nadat u de laadkabel hebt
aangesloten, of deze niet ergens
omheen gewikkeld is.
• Als het controlelampje Power op het
CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet gaat branden
nadat de AC-laadkabel in het
laadcontact is gestoken, haal hem er
dan onmiddellijk uit.
Als het waarschuwingslampje storing
van het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
tijdens het laden gaat branden of
knipperen
Er kan een lekspanning zijn in het
voedingscircuit of er kan een storing
aanwezig zijn in de AC-laadkabel of het
CCID (Charging Circuit Interrupting
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem). Zie blz. 96 en volg de
correctieprocedure. Als het
waarschuwingslampje storing niet
uitgaat na het uitvoeren van de
correctieprocedure, stop dan
onmiddellijk met laden, verwijder de
AC-laadkabel en neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Doorgaan met
het laden van de auto kan leiden tot
onvoorziene ongevallen of ernstig
letsel.
Ingebouwde tractiebatterijlader
De ingebouwde tractiebatterijlader
bevindt zich onder de achterstoelen.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de ingebouwde tractiebatterijlader
in acht. Het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregelen kan
dodelijk of ernstig letsel, zoals
verbrandingen en elektrische
schokken, tot gevolg hebben.
• De ingebouwde tractiebatterijlader is
heet tijdens het laden. Raak de
ingebouwde tractiebatterijlader niet
aan omdat u hierdoor brandwonden
kunt oplopen.
• Haal de ingebouwde
tractiebatterijlader niet uit elkaar en
repareer of modificeer hem niet.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
ingebouwde tractiebatterijlader
gerepareerd moet worden.
2.2 Laden
122
OPMERKING
Tijdens laden
Steek de stekker niet in het
AC-laadcontact.
Het AC-laadcontact kan beschadigd
raken.
Gebruik van generatoren
Gebruik geen generatoren als
voedingsbron voor het laden.
Deze laden mogelijk instabiel of met een
te lage spanning, waardoor het
waarschuwingslampje storing van het
CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) van de AC-laadkabel kan
gaan knipperen.
Geschikt temperatuurgebied
• Laad niet wanneer de
buitentemperatuur lager is dan -30°C
omdat het laden dan waarschijnlijk
langer duurt.
• Laat de auto of de laadkabel niet
achter in gebieden waar de
buitentemperatuur lager is dan -40°C.
Laadstation
Als gevolg van de omgeving waarin de
laadinstallatie aanwezig is, kan het laden
instabiel worden door ruis en kan de
spanning te laag worden, waardoor het
waarschuwingslampje storing van het
CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) van de AC-laadkabel kan
gaan knipperen.
Ventilatieopening ingebouwde
tractiebatterijlader
De ventilatieopening van de
ingebouwde tractiebatterijlader bevindt
zich onder de achterstoelen.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de ventilatieopening in acht. Het niet
in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan een storing
in de laaduitrusting tot gevolg hebben.
OPMERKING(Vervolgd)
• Blokkeer de ventilatieopening niet
met stoelhoezen of bagage
• Reinig de ventilatieopening met een
stofzuiger als deze verstopt is met
stof
• Zorg ervoor dat er geen water of vuil
in de ventilatieopening terechtkomt
• Mors geen grote hoeveelheden water
in de buurt van de ventilatieopening.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als er water
gemorst is en laad voor de controle
het batterijpakket (tractiebatterij)
niet op.
Na het laden
Volg bij het verwijderen altijd
onderstaande procedures om een
elektrische schok te voorkomen.
1. Ontgrendel de portieren om de
laadstekker te ontgrendelen. (→Blz. 105)
De laadstekker wordt ontgrendeld en de
verlichting van het AC-laadcontact gaat
branden als de portieren worden
ontgrendeld.
Als de laadstekker tijdens het laden
(terwijl de laadindicator brandt) wordt
ontgrendeld, wordt het laden
onderbroken.
2.2 Laden
123
2
Plug-in hybridesysteem
• Als “Charge Now” (nu opladen) wordt
ingeschakeld (→blz. 131)
• Als er een handeling wordt uitgevoerd
waardoor het laden middels het
laadschema tijdelijk wordt
geannuleerd (→blz. 120)
Effecten van de buitentemperatuur
Als de laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek), wordt het
laadschema mogelijk genegeerd
vanwege de buitentemperatuur en kan
het laden beginnen.
“Battery Heater” (batterijverwarming)
(→blz. 111)/“Battery Cooler”
(batterijkoeler) (→blz. 111)
Als het laden wordt uitgevoerd met
behulp van het laadschema, kan de
verwarmings- of koelfunctie voor het
batterijpakket (tractiebatterij) in
werking treden, afhankelijk van de
temperatuur van het batterijpakket
(tractiebatterij).
• Als de laadmodus is ingesteld op
“Starten”, begint het koelen op het
ingestelde starttijdstip van het laden.
• “Battery Heater”
(batterijverwarming): Als de
laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek), start de functie
automatisch zodat het verwarmen
voltooid is op de gewenste vertrektijd.
• “Battery Cooler” (batterijkoeler): Als
de laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek), begint het
koelen ongeveer 30 minuten voor het
starttijdstip van het laden. Als er
echter geen tijd is om het laden
binnen het laadschema te voltooien,
kan de koeltijd van het batterijpakket
(tractiebatterij) verkort worden en
werkt “Battery Cooler” (batterijkoeler)
mogelijk niet.Instellen
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel als het laadschema
wordt gebruikt.
ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel (→blz. 157)
BMulti-informatiedisplay
Registreren van het laadschema
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Settings” (oplaadinstell.) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Settings”
(oplaadinstell.) wordt weergegeven.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Schedule” (oplaadschema) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Schedule”
(oplaadschema) wordt weergegeven.
2.2 Laden
128
5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Scheduled
Events” (opgeslagen procedures) te
selecteren en druk op
.
Het scherm “Scheduled Events”
(opgeslagen procedures) wordt
weergegeven.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “+” te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Mode”
(oplaadmodus) wordt weergegeven.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om het te
wijzigen item te selecteren en druk
vervolgens op
ofom de
instelling te wijzigen.
Stel de gewenste laadmodus en
starttijd voor het laden (of vertrektijd)
in.
Als de laadmodus ingesteld is op
“Start”, wordt hier het starttijdstip
van het laden ingesteld. Als de
laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek), wordt hier heteindtijdstip van het laden ingesteld.
Druk nadat de instellingen zijn
aangepast op
.
Als de laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek), wordt het
scherm “Climate Prep” (Voorber.
klim.) weergegeven. Als de laadmodus
is ingesteld op “Start”, wordt het
scherm “Repeat” (herhalen) (stap9)
weergegeven.
8. Als de laadmodus is ingesteld op
“Departure” (vertrek), stel dan
“Climate Prep” (voorber. klim.) in op
aan of uit.
*
Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Yes”
( ja) of “No” (nee) en druk vervolgens
op
.
Selecteer “Yes” ( ja) om de
airconditioning in te schakelen en
selecteer “No” (nee) om hem uit te
schakelen. Het scherm “Repeat”
(herhalen) wordt weergegeven.
*Als de laadmodus is ingesteld op
“Start”, wordt het scherm “Climate
Prep” (voorber. klim.) niet
weergegeven.
2.2 Laden
129
2
Plug-in hybridesysteem
Via het scherm “Charging Schedule”
(laadschema)
1. Voer stap1totenmet4van de
procedure “Registreren van het
laadschema” (→blz. 128) uit en geef
het scherm “Charging Schedule”
(oplaadschema) weer.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charge
Now” (nu opladen) te selecteren en
druk vervolgens op
.
Elke keer als op
wordt gedrukt,
schakelt “Charge Now” (nu opladen)
tussen “On” (aan) en “Off” (uit).
Via het scherm “Closing Display” (afsluitend
scherm)
*
*
Als “Closing Display” (afsluitend scherm)
niet is ingesteld op “Charging Schedule”
(oplaadschema) op het scherm
van
het multi-informatiedisplay, wordt het
“Closing Display” (afsluitend scherm) niet
weergegeven. Controleer in dat geval de
instellingen op het
multi-informatiedisplay
1. Zet het contact UIT.
Het scherm “Closing Display”
(eindscherm) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 133)
2. Druk op
om “Charge Now” (nu
laden) in te stellen op “On” (aan).
Elke keer als op
wordt gedrukt,
schakelt “Charge Now” (nu opladen)
tussen “On” (aan) en “Off” (uit).Na het voltooien van de instellingen
wordt met laden begonnen zodra de
AC-laadkabel is aangesloten. (→Blz. 117)
Wijzigen van “Next Event” (volgende
geb.)
*
*
Als “Charge Now” (nu opladen) is
ingesteld op “On” (aan), de “Mijn
ruimte-modus” (→blz. 134) wordt
gebruikt, enz., is het niet mogelijk om de
geregistreerde “Next Event” (volgende
geb.) te wijzigen.
1. Voer stap1totenmet4van de
procedure “Registreren van het
laadschema” (→blz. 128) uit en geef
het scherm “Charging Schedule”
(oplaadschema) weer.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Next Event”
(volgende geb.) te selecteren en druk
vervolgens op
.
Het scherm “Next Event” (volgende
geb.) wordt weergegeven.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om JA te
selecteren en druk vervolgens op
.
Op het scherm wordt de
bevestigingsmelding weergegeven.
Druk op
en het scherm “Charging
Mode” (oplaadmodus) wordt
weergegeven.
Druk op
om terug te keren naar
het vorige scherm.
2.2 Laden
132