WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een
noodgeval
Voorkomen van storingen in het
LTA-systeem en onbedoeld
uitgevoerde handelingen
• Breng geen wijzigingen aan de
koplampen aan en plak geen stickers
op het lampglas.
• Breng geen wijzigingen aan de
wielophanging, enz. aan Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige indien de
wielophanging enz. moet worden
vervangen.
• Monteer of plaats geen voorwerpen
op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de
voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
• Als uw voorruit gerepareerd moet
worden, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Omstandigheden waaronder de
functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Houd om veilig te rijden de
omgeving steeds goed in de gaten,
bedien het stuurwiel om de rijrichting
van de auto te corrigeren en vertrouw
niet uitsluitend op de werking van het
systeem.
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 294) en de voorligger van
rijstrook wisselt. (Uw auto volgt
mogelijk de voorligger en wisselt ook
van rijstrook.)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 294) en de voorligger
slingert. (Mogelijk gaat uw auto
dienovereenkomstig ook slingeren
en verlaat mogelijk de rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 294) en de voorligger zijn
rijstrook verlaat. (Uw auto volgt
mogelijk de voorligger en verlaat
mogelijk de rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
(→blz. 294) en de voorligger zeer
dicht op de rijstrookmarkering
links/rechts rijdt. (Uw auto volgt
mogelijk de voorligger en verlaat
mogelijk de rijstrook.)
• Er wordt gereden in een scherpe
bocht.
• Er bevinden zich naast de weg
objecten die onterecht kunnen
worden aangezien voor witte (gele)
lijnen (vangrails, reflecterende
palen, enz.).
• Er wordt met de auto gereden op een
plaats waar de weg zich splitst,
wegen samenkomen, enz.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
290
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Vanwege wegwerkzaamheden
bevinden zich
asfaltreparatiemarkeringen, witte
(gele) lijnen enz. op de weg.
• Er zijn schaduwen op de weg die
parallel lopen aan de witte (gele)
lijnen of deze bedekken.
• Er wordt met de auto gereden in een
gebied zonder witte (gele) lijnen,
zoals voor een tolboom of
kaartautomaat of op een kruising.
• De witte (gele) lijnen zijn
onderbroken of er zijn verhoogde
rijstrookmarkeringen of stenen
aanwezig.
• De witte (gele) lijnen zijn niet of
moeilijk te zien door zand, enz.
• Er wordt met de auto gereden op een
wegdek dat nat is door regen,
plassen, enz.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• De verkeerslijnen zijn geel (waardoor
ze mogelijk moeilijker te herkennen
zijn dan witte lijnen).
• De witte (gele) lijnen lopen over een
stoeprand, enz.
• Er wordt met de auto gereden op een
helder oppervlak, zoals beton.
• Als de rand van de weg niet duidelijk
of niet recht is.
• Er wordt met de auto gereden op een
oppervlak dat helder is als gevolg
van gereflecteerd licht, enz.
• Er wordt met de auto gereden in een
gebied waar de helderheid
plotseling verandert, zoals bij in- en
uitgangen van tunnels.
• Licht van de koplampen van een
tegenligger, de zon, enz. dringt de
camera binnen.
• Er wordt gereden op een helling.
• Er wordt gereden op een weg die
naar links of rechts helt of op een
bochtige weg.
• Er wordt gereden op een onverharde
of ongelijkmatige weg.
• De rijstrook is zeer smal of breed.
• De auto helt sterk over door het
vervoeren van zware bagage of door
een onjuiste bandenspanning.
• De afstand tot de voorligger is
extreem kort.
• De auto beweegt vaak op en neer ten
gevolge van de wegomstandigheden
tijdens het rijden (slechte wegen of
naden in het wegdek).
• Wanneer u met uitgeschakelde
koplampen in een tunnel of in het
donker rijdt of wanneer een koplamp
gedimd wordt doordat het lampglas
vuil of niet goed uitgelijnd is.
• De auto heeft last van zijwind.
• De auto krijgt een windstoot door
een passerend voertuig op een
naastgelegen rijstrook.
• De auto is net van rijstrook gewisseld
of een kruising overgestoken.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
291
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de achterbumper met de Blind Spot
Monitor (indien aanwezig)
Als de lak van de achterbumper is
geschilferd of bekrast, kan een storing
optreden in het systeem. Neem, als dit
gebeurt, contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk:
– Na het rijden in een kustgebied
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen op
de lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten-
of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar
sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat
deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg
ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was
kan het lampglas beschadigen.
OPMERKING(Vervolgd)
Wassen in een autowasstraat
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera (indien aanwezig) of
de omgeving ervan tijdens het wassen
van de auto niet bloot aan sterke
waterstralen uit de hogedrukreiniger.
Door de kracht van de waterstralen
werkt het apparaat mogelijk niet
normaal.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van
hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers en de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
– Onderdelen wielophanging
– Onderdelen remsysteem
• Houd de sproeierkop op ten minste
30 cm van de carrosserie. Anders
kunnen kunststof delen, zoals lijsten
en bumpers, vervormd of beschadigd
raken. Houd de sproeierkop ook niet
de hele tijd op dezelfde plek.
• Spuit niet continu met water op het
onderste gedeelte van de voorruit.
Daar bevindt zich de
luchtinlaatopening voor de
airconditioning en als daar water
doorheen komt, werkt de
airconditioning mogelijk niet goed.
• Reinig de onderzijde van de auto niet
met een hogedrukreiniger.
• Gebruik de reiniger niet rondom de
klep van de laadaansluiting. Anders
kan er water in het AC-laadcontact
komen, waardoor de auto beschadigd
kan raken.
7.1 Onderhoud en verzorging
408
Condensvorming aan de binnenzijde
van het lampglas
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde
van het koplampglas is normaal. Neem
in de volgende gevallen contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie:
• Als er erg veel condens aan de
binnenzijde van het koplampglas zit.
• Als de binnenzijde van de koplamp nat
is en blijft.
Bij het vervangen van een elektronisch
onderdeel, zoals verlichting, enz.
→Blz. 450
Lampen vervangen
Richtingaanwijzers achter
1. Open de achterklep en verwijder de
afdekkap.
2. Verwijder de schroeven en de
lichtunit.
Verwijder de lichtunit door deze naar
achteren te trekken.3. Draai de lamphouder linksom.
4. Verwijder de lamp.
5. Plaats een nieuwe lamp en vervolgens
de lamphouder in de lichtunit door de
lamphouder erin te steken en deze
rechtsom te draaien.
6. Breng de groeven van de lichtunit in
lijn met de klauwen en plaats de
lichtunit recht, zodat de pen op de
lichtunit in de opening past.
Controleer of de lichtunit goed
vastzit.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
452
12. Sluit de stekkers van de spiegel aan.
13. Lijn de lippen uit en bevestig het
spiegelglas door de lippen in
diagonale paren naar binnen te
drukken.
Zorg ervoor dat u de lippen in de
volgorde zoals in de afbeelding is
aangegeven plaatst en druk ze naar
binnen totdat u een klikgeluid hoort.
Hoort u geen klikgeluid, forceer de
lippen dan niet verder. Verwijder het
spiegelglas en controleer of de lippen
goed zijn uitgelijnd.WAARSCHUWING!
Lampen vervangen
• Schakel de verlichting uit. Wacht na
het uitschakelen van de verlichting
tot de lamp is afgekoeld. De lamp kan
erg heet worden en brandwonden
veroorzaken.
• Raak het glas van de lamp niet aan
met blote handen. Als u het glas van
de lamp toch moet vastpakken,
gebruik daarvoor dan een schone
droge doek om te voorkomen dat er
vocht of olie op de lamp komt. Als de
lamp een kras heeft of is gevallen,
kan deze defect raken of breken.
• Zorg ervoor dat de lamp en overige
onderdelen goed vastzitten. Anders
kan de lamp door oververhitting
beschadigd raken, kan brand
ontstaan of kan water binnendringen
in de lichtunit. Hierdoor kan de lamp
beschadigd raken en kan
condensvorming in het lampglas
optreden.
• Probeer lampen, stekkers, elektrische
circuits of andere onderdelen van de
verlichting niet te repareren of uit
elkaar te halen. Anders kunt u
dodelijk of ernstig letsel oplopen
door een elektrische schok.
Voorkomen van schade en brand
• Controleer of de lamp goed vastzit.
• Controleer het vermogen van de
lamp voordat deze wordt geplaatst
om beschadiging door hitte te
voorkomen.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
457
7
Onderhoud en verzorging
Laadsysteem (→blz. 108, blz. 111)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
“Charging Current” (oplaad-
stroom)MAX8A
–O–
16 A*
“Battery Heater” (batterijver-
warming)Aan Uit – O –
“Battery Cooler” (batterijkoe-
ler)Aan Uit – O –
*Alleen auto's met 6,6 kW tractiebatterijlader
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 151, blz. 156)
Functie*1StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Taal*2“English” (Engels) Behalve Engels*3–O–
Eenheden
*2km (liter/100 km,
kWh/100 km)km (km/liter, km/
kWh)
–O–
mijlen (MPG, mijlen/
kWh)
*4
Weergave snelheidsmeter Analoog Digitaal – O –
EV-controlelampje Aan Uit – O –
“ECO Guidance” (ECO advies) Aan Uit – O –
“Fuel Economy” (brandstof-
verbruik)“Total Average” (to-
taalgem.)“Trip Average” (reis-
gemid.)
–O–
“Tank Average”
(gem. verbr.)
“Power Consumption”
(stroomverbruik)“Total Average” (to-
taalgem.)“Trip Average” (reis-
gemid.)–O–
Audiosysteemgekoppeld dis-
playAan Uit – O –
Energiemonitor Aan Uit – O –
Display AWD-systeem Aan Uit – O –
Type rij-informatie Trip (rit) Total (totaal) – O –
Rij-informatie-items (eerste
item)AfstandGemiddelde rijsnel-
heid
–O–
Totale tijd
Rij-informatie-items (tweede
item)Totale tijdGemiddelde rijsnel-
heid
–O–
Afstand
“Closing Display” (eind-
scherm)“Drive Info” (rij-
informatie)“Eco Score”
–O–
“Charging Schedule”
(oplaadschema)
Pop-updisplay Aan Uit – O –
Kalendar
*5–––O–
Multi-informatiedisplay uit Uit Aan – O –
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
521
9
Voertuigspecificaties