Dashboard (auto's met linkse besturing)
AStartknop blz. 246
Starten van het hybridesysteem/
wijzigen van de modi blz. 246,
blz. 249
Noodstop van het hybridesysteem
blz. 460
Als het hybridesysteem niet gestart
kan worden blz. 498
Waarschuwingsmeldingen blz. 474
BSelectiehendel blz. 250
Wijzigen van de schakelstand blz. 251
Voorzorgsmaatregelen bij slepen
blz. 462
Als de selectiehendel niet in een
andere stand kan worden gezet
blz. 252
CTellers blz. 151
Aflezen van de tellers/instellen van
de helderheid van de
dashboardverlichting blz. 151,
blz. 156
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 146
Als de waarschuwingslampjes gaan
branden blz. 466
DMulti-informatiedisplay blz. 156
Display blz. 156
Energiemonitor blz. 171
Als een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven blz. 474
ERichtingaanwijzerschakelaar blz. 254
Lichtschakelaar blz. 260
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/
dagrijverlichting blz. 260
Mistlampen voor/mistachterlicht
blz. 265
FSchakelaar ruitenwissers en
-sproeiers blz. 265
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier blz. 268
Gebruik blz. 265, blz. 268
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 420
Waarschuwingsmeldingen blz. 474
GSchakelaar alarmknipperlichten
blz. 460
HOntgrendelingshendel motorkap
blz. 414
Overzicht
11
Overzicht
Dashboard (auto's met rechtse besturing)
AStartknop blz. 246
Starten van het hybridesysteem/
wijzigen van de modi blz. 246,
blz. 249
Noodstop van het hybridesysteem
blz. 460
Als het hybridesysteem niet gestart
kan worden blz. 498
Waarschuwingsmeldingen blz. 474
BSelectiehendel blz. 250
Wijzigen van de schakelstand blz. 251
Voorzorgsmaatregelen bij slepen
blz. 462
Als de selectiehendel niet in een
andere stand kan worden gezet
blz. 252
CTellers blz. 151
Aflezen van de tellers/instellen van
de helderheid van de
dashboardverlichting blz. 151,
blz. 156
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 146
Als de waarschuwingslampjes gaan
branden blz. 466
DMulti-informatiedisplay blz. 156
Display blz. 156
Energiemonitor blz. 171
Als een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven blz. 474
ERichtingaanwijzerschakelaar blz. 254
Lichtschakelaar blz. 260
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/
dagrijverlichting blz. 260
Mistlampen voor/mistachterlicht
blz. 265
FSchakelaar ruitenwissers en
-sproeiers blz. 265
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier blz. 268
Gebruik blz. 265, blz. 268
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 420
Waarschuwingsmeldingen blz. 474
GSchakelaar alarmknipperlichten
blz. 460
HOntgrendelingshendel motorkap
blz. 414
Overzicht
17
Overzicht
over de kop slaat of bij een aanrijding
van opzij of bij een frontale aanrijding op
lage snelheid.
• Aanrijding van achteren
• Over de kop slaan
Wanneer moet u contact opnemen met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige
In de volgende gevallen zal controle
en/of reparatie van de auto nodig zijn.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Nadat een of meer airbags zijn
geactiveerd.
• De voorzijde van de auto is
beschadigd of vervormd of de auto
was betrokken bij een ongeval dat niet
van zodanige aard was dat de airbags
vóór werden geactiveerd.• Bij beschadiging of vervorming van
een gedeelte van een portier of het
omliggende gebied, wanneer er een
gat in is gemaakt of bij een ongeval
dat niet van zodanige aard was dat de
side airbags en curtain airbags werden
geactiveerd.
• Bij krassen, scheuren of andere
beschadigingen aan het
stuurwielkussen of het dashboard bij
de voorpassagiersairbag of het
onderste gedeelte van het
instrumentenpaneel.
• Bij krassen, scheuren of andere
beschadigingen aan de zijkant van de
leuning van een voorstoel met een
side airbag.
1 .1 Voor een veilig gebruik
34
• Bij krassen, scheuren of andere
beschadigingen in het deel van de
voor- en achterstijl en de
daklijstbekleding met de SRS-curtain
airbags.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen airbags
Neem met betrekking tot de airbags de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht. Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Alle inzittenden dienen hun
veiligheidsgordel op de juiste manier
te dragen. De airbags zijn
aanvullende middelen die samen
met de veiligheidsgordels gebruikt
moeten worden.
• De bestuurdersairbag wordt met een
aanzienlijke kracht geactiveerd,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan, vooral wanneer de
bestuurder zich erg dicht bij de
airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van
de airbag zijn de eerste 50 - 75 mm;
door een afstand van minimaal
250 mm tot het stuurwiel aan te
houden, hanteert u een veilige
marge. Dit is de afstand gemeten
vanaf het midden van het stuurwiel
tot aan uw borstbeen. Als u nu
minder dan 250 mm van de airbag
zit, kunt u uw zitpositie op
verschillende manieren wijzigen:
– Plaats uw stoel zo ver mogelijk
naar achteren terwijl de pedalen
nog goed kunnen worden bediend.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
– Zet de rugleuning iets achterover.
Hoewel auto's verschillen,
verkrijgen veel bestuurders, zelfs
met de bestuurdersstoel helemaal
naar voren, de afstand van
250 mm door simpelweg de
rugleuning iets achterover te
zetten. Als u door het achterover
zetten van uw stoel de weg niet
goed meer kunt zien, kunt u een
stevig, niet-glad kussen gebruiken
om hoger te zitten, of uw stoel
hoger zetten wanneer uw auto
deze mogelijkheid biedt.
– Als het stuurwiel verstelbaar is,
kantel het dan naar beneden.
Hierdoor wijst de airbag naar uw
borst in plaats van naar uw hoofd
en nek.
De stoel dient te worden afgesteld
zoals hierboven aanbevolen, terwijl de
pedalen en het stuurwiel nog steeds
goed bediend kunnen worden en u het
instrumentenpaneel nog goed kunt
zien.
• De voorpassagiersairbag wordt ook
met een aanzienlijke kracht
geactiveerd waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan, vooral
wanneer de voorpassagier zich erg
dicht bij de airbag bevindt. De
voorpassagiersstoel dient zo ver
mogelijk van de airbag af te staan,
met de rugleuning rechtop.
• Kinderen die niet goed op de stoel
zitten en/of niet goed vastzitten,
kunnen ernstig letsel oplopen door
een geactiveerde airbag. Gebruik de
veiligheidsgordels nooit voor baby's
of kleine kinderen, maar zet hen
goed vast in een baby- of kinderzitje.
Toyota beveelt ten zeerste aan dat
alle kinderen op de achterstoelen
plaatsnemen en op de juiste wijze
vastzitten. Achterin zitten kinderen
veiliger dan op de
voorpassagiersstoel. (→Blz. 40)
• Ga niet op het puntje van de stoel
zitten en leun niet op het dashboard.
1 .1 Voor een veilig gebruik
35
1
Veiligheid en beveiliging
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Laat een kind niet op de
voorpassagiersstoel staan of bij een
voorpassagier op schoot zitten.
• Sta niet toe dat voorpassagiers
voorwerpen op hun knieën
vasthouden.
• Leun niet tegen het portier, de
dakzijrail en de voor-, midden- en
achterstijl.
• Laat niemand knielen op de
passagiersstoel in de richting van
het portier of hoofd en handen
buiten de auto steken.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Bevestig niets aan en laat niets
rusten tegen componenten als het
dashboard, het stuurwielkussen of
het onderste deel van het
dashboard. Dergelijke voorwerpen
kunnen als een projectiel worden
gelanceerd als de
bestuurdersairbag, de
voorpassagiersairbag en de
knie-airbag worden geactiveerd.
• Bevestig niets aan het portier, de
voorruit, de zijruit, de voor- en
achterstijl, de dakzijrail of de
handgreep. (Behalve het label voor
de snelheidsbeperking→blz. 482)
1 .1 Voor een veilig gebruik
36
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Hang geen kleerhangers of andere
harde voorwerpen aan de
kledinghaakjes. Al deze voorwerpen
kunnen projectielen worden en
dodelijk of ernstig letsel
veroorzaken als de curtain airbags
worden geactiveerd.
• Zorg ervoor dat het gedeelte waar de
knie-airbag wordt geactiveerd niet
door iets wordt afgedekt.
• Gebruik geen accessoires op de
stoelen die het gedeelte van de stoel
waarin de side airbags aanwezig zijn
afdekken omdat dat een negatieve
invloed kan hebben op een juiste
werking van de side airbags.
Dergelijke accessoires kunnen tot
resultaat hebben dat de side airbags
niet op de juiste wijze geactiveerd
worden, helemaal niet geactiveerd
worden of per ongeluk geactiveerd
worden, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
• Oefen geen overmatige kracht uit op
delen waarin onderdelen van het
airbagsysteem aanwezig zijn of op
de voorportieren. Als dat wel
gebeurt, kunnen er storingen aan de
SRS-airbags ontstaan.
• Raak onderdelen van het
airbagsysteem niet aan direct nadat
de airbags geactiveerd zijn, omdat
deze heet kunnen zijn.
• Als u na het activeren van de airbags
moeilijkheden met de ademhaling
ondervindt, open dan een portier of
ruit om frisse lucht binnen te laten
of verlaat de auto als u dat op een
veilige manier kunt doen. Als er
poederdeeltjes op uw huid zijn
terechtgekomen, was deze er dan zo
snel mogelijk af om huidirritatie te
voorkomen.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Als de delen van de auto waarin
airbags ondergebracht zijn, zoals
het stuurwielkussen en de bekleding
van de voor- en achterstijlen,
beschadigd of gescheurd zijn, laat
deze dan vervangen door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Wijzigingen aan en afvoeren van
onderdelen van het airbagsysteem
Voer uw auto niet af en voer geen van
onderstaande veranderingen uit
zonder eerst een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige te raadplegen. De airbags
kunnen defect raken of per ongeluk
worden geactiveerd, waardoor ernstig
letsel kan ontstaan.
• Plaatsen, verwijderen, demonteren
en repareren van de airbags
• Reparatie, aanpassing, verwijdering
of vervanging van stuurwiel,
instrumentenpaneel, dashboard,
stoelen of stoelbekleding, voor-,
midden- en achterstijlen, dakzijrails,
voorportierpanelen,
voorportierbekleding of
luidsprekers in de voorportieren
• Aanpassing van het
voorportierpaneel (bijvoorbeeld een
gat erin maken)
• Reparaties of wijzigingen aan het
voorspatbord, de voorbumper of de
zijkant van het
passagierscompartiment
• Plaatsen van een bullbar,
sneeuwploeg of lier
• Wijzigingen aan de wielophanging
van de auto
• Plaatsen van elektronische
apparatuur als een mobiele
tweewegradio (zend-/
ontvanginstallatie) of CD-speler
1 .1 Voor een veilig gebruik
37
1
Veiligheid en beveiliging
Gebruik van de mechanische sleutel
Schuif het ontgrendelknopje
Aopzij om
de mechanische sleutel uit de
elektronische sleutel te verwijderen.
De mechanische sleutel kan maar in één
richting ingestoken worden, aangezien
slechts één zijde van de sleutel van een
groef is voorzien. Als u de sleutel niet in
de slotcilinder kunt steken, draait u de
sleutel om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na
gebruik in de elektronische sleutel. Zorg
dat u de mechanische sleutel en de
elektronische sleutel bij u hebt. Als de
batterij van de elektronische sleutel leeg
is of de instapfunctie niet goed werkt,
bent u op de mechanische sleutel
aangewezen. (→Blz. 500)
Wanneer u de sleutel van de auto moet
achterlaten bij een parkeerwachter
Vergrendel indien nodig het
dashboardkastje. (→Blz. 387) Verwijder
de mechanische sleutel voor eigen
gebruik en geef alleen de elektronische
sleutel aan de parkeerwachter.
Als u uw mechanische sleutels verliest
→Blz. 499
Als een verkeerde sleutel wordt
gebruikt
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
4.2 Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
4.2.1 Portieren
De portieren kunnen worden vergrendeld
en ontgrendeld met de instapfunctie, de
afstandsbediening, de schakelaars van de
centrale vergrendeling of de
vergrendelknoppen aan de binnenzijde
van de portieren.
De klep van de laadaansluiting en de
laadstekker worden ook vergrendeld en
ontgrendeld. (→Blz. 104)
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren
Met de instapfunctie
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u
hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
1. Pak de voorportiergreep vast om de
portieren te ontgrendelen.
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep
aanraakt. De portieren en de
achterklep kunnen gedurende
3 seconden na het vergrendelen niet
worden ontgrendeld.
2. Raak de vergrendelsensor (de
inkeping aan de bovenzijde van de
portiergreep) aan om de portieren te
vergrendelen.
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
4.1 Informatie over sleutels
181
4
Voordat u gaat rijden
4. Beweeg de hendel.
5. Plaatsen: Herhaal de genoemde
stappen in omgekeerde volgorde.
Waarschuwingszoemer open
portier/achterklep
→Blz. 185
OPMERKING
Steunen achterklepgasdempers
De achterklep is voorzien van
gasdempers die de achterklep op zijn
plaats houden. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen de gasdempers van de
achterklep beschadigd raken, waardoor
deze niet meer werken.
• Bevestig nooit stickers, kunststoffolie,
zelfklevende voorwerpen, enz. aan de
gasdemper.
• Raak de binnenpoot van de
gasdemper nooit aan met
handschoenen of andere stoffen
voorwerpen.
• Bevestig alleen originele
Toyota-accessoires aan de
achterklep.
OPMERKING(Vervolgd)
• Plaats nooit uw handen op de
gasdemper en oefen er geen
zijdelingse krachten op uit.
Openen en sluiten van de achterklep
(auto's met elektrisch bedienbare
achterklep)
Met de afstandsbediening
Houd de schakelaar ingedrukt.
De elektrisch bedienbare achterklep
wordt automatisch geopend/gesloten.
Ontgrendel de achterklep voordat u hem
bedient.
Druk op de schakelaar terwijl de
elektrisch bedienbare achterklep wordt
geopend/gesloten om de beweging te
stoppen. Wanneer de schakelaar
nogmaals ingedrukt wordt gehouden
terwijl de beweging is gestopt, beweegt
de achterklep in tegenovergestelde
richting.
Gebruik van de toets elektrisch
bedienbare achterklep op het dashboard
Houd de schakelaar ingedrukt.
De elektrisch bedienbare achterklep
wordt automatisch geopend/gesloten.
Ontgrendel de achterklep voordat u hem
bedient.
Druk op de schakelaar terwijl de
elektrisch bedienbare achterklep wordt
geopend/gesloten om de beweging te
stoppen. Wanneer de schakelaar
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
190