• Wanneer de elektronische sleutel
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt
– Kaarten met aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er in de buurt gebruik wordt
gemaakt van een andere sleutel met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzendt)
• Als u de elektronische sleutel bij u
draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden
– Een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of
andere draadloze
communicatiemiddelen
– Een andere elektronische sleutel of
afstandsbediening die radiogolven
uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
• Als een metalen coating of metalen
voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
• Wanneer de elektronische sleutel in
de buurt van een batterijlader of
elektronische apparaten wordt
gehouden
• Wanneer de auto op een
parkeerplaats voor betaald parkeren
staat waar radiogolven worden
verzonden.
Vergrendel/ontgrendel de portieren op
een van de volgende manieren als de
portieren niet vergrendeld/ontgrendeld
kunnen worden met het Smart
entry-systeem met startknop:
• Houd de elektronische sleutel dicht bij
een van de voorportiergrepen en
activeer de instapfunctie.• Bedien de afstandsbediening. Gebruik
de mechanische sleutel als de
portieren niet kunnen worden
vergrendeld/ontgrendeld met de
bovenstaande methoden. (→Blz. 181)
Raadpleeg blz. 501 als het
hybridesysteem niet kan worden
gestart met het Smart entry-systeem
met startknop.
Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, op de bagageafdekking,
op de vloer of in een portiervak of
het dashboardkastje wanneer het
hybridesysteem wordt gestart of de
stand van het contact wordt
gewijzigd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
door de antenne mogelijk
waargenomen dat de sleutel zich
buiten de auto bevindt en kunnen de
portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden vergrendeld
of ontgrendeld via de portieren die de
elektronische sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
203
4
Voordat u gaat rijden
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Laat geen aanstekers achter in de
auto. Als een aansteker in het
dashboardkastje of op de vloer ligt,
kan deze per ongeluk gaan branden
als er bagage wordt geplaatst of een
stoel wordt afgesteld en brand
veroorzaken.
• Plak geen parkeerschijven op de
voorruit of andere ruiten. Plaats geen
reservoirs zoals luchtverfrissers op
het instrumentenpaneel of
dashboard. Deze parkeerschijven of
reservoirs kunnen als een lens werken
en brand veroorzaken in de auto.
• Laat geen portier of ruit open als het
gebogen glas van naastliggende
gebouwen voorzien is van een
gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een
zilverkleurige folie. Weerkaatst
zonlicht kan van het glas een lens
maken en brand veroorzaken.
• Activeer altijd de parkeerrem, zet de
selectiehendel in stand P, schakel het
hybridesysteem uit en vergrendel de
auto. Laat de auto niet onbeheerd
achter als het controlelampje READY
brandt. Als de auto is geparkeerd met
de selectiehendel in stand P, terwijl de
parkeerrem niet is geactiveerd, zou de
auto in beweging kunnen komen, wat
kan leiden tot een ongeval.
• Raak de uitlaatpijp niet aan als het
controlelampje READY brandt of
direct na het uitschakelen van het
hybridesysteem. Anders kunt u
brandwonden oplopen.
Als u even gaat slapen in de auto
Schakel altijd het hybridesysteem uit.
Anders zou u per ongeluk de
selectiehendel kunnen verplaatsen of
het gaspedaal in kunnen trappen,
waardoor een ongeval zou kunnen
ontstaan of het hybridesysteem
oververhit zou kunnen raken en brand
kan ontstaan. Verder kunnen
uitlaatgassen in een slecht
geventileerde omgeving in de auto
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
terechtkomen, wat kan leiden tot de
dood of ernstig gevaar voor de
gezondheid.
Bij het remmen
• Rijd voorzichtiger wanneer de
remmen nat zijn. De remweg neemt
toe als de remmen nat zijn en
bovendien kan vocht ertoe leiden dat
de ene kant van de auto sterker
afgeremd wordt dan de andere kant.
Ook de werking van de parkeerrem
kan door vocht in negatieve zin
beïnvloed worden.
• Rijd niet te dicht achter een andere
auto als het elektronisch geregelde
remsysteem niet werkt en vermijd
afdalingen en scherpe bochten die
afremmen noodzakelijk maken. In dit
geval kan de auto nog wel worden
afgeremd, maar moet er een grotere
kracht op het rempedaal worden
uitgeoefend dan normaal. De remweg
zal ook langer zijn. Laat uw remmen
onmiddellijk repareren.
• Het remsysteem bestaat uit 2 of meer
afzonderlijke hydraulische systemen:
als een van de systemen uitvalt, werkt
het andere systeem/werken de
andere systemen nog wel. In dat geval
moet het rempedaal krachtiger
worden ingetrapt dan gewoonlijk en
neemt ook de remweg toe. Laat uw
remmen onmiddellijk repareren.
Als de auto vast komt te zitten
Laat de wielen niet overmatig
doorslippen als een van de wielen los
van de grond komt of als de auto vastzit
in bijvoorbeeld zand of modder. Anders
kunnen de onderdelen van het
aandrijfsysteem beschadigd raken en
kan de auto plotseling naar voren of
achteren schieten en een ongeval
veroorzaken.
5.1 Voordat u gaat rijden
236
Wegrijregeling
• Wanneer de TRC wordt uitgeschakeld
(→blz. 360), werkt ook de
wegrijregeling niet. Als het u niet lukt
om met behulp van de wegrijregeling
weg te rijden in modder of op verse
sneeuw, deactiveer dan de TRC
(→blz. 360), zodat de auto in zo'n
geval gemakkelijker wegrijdt.
In de volgende gevallen werkt de
wegrijregeling niet:
– Als de Trail-modus is ingeschakeld
5.1.2 Lading en bagage
Lees onderstaande informatie over
voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en
belading zorgvuldig door.
WAARSCHUWING!
Zaken die niet in de bagageruimte
vervoerd mogen worden
De volgende zaken kunnen brand
veroorzaken als ze in de bagageruimte
vervoerd worden:
• Jerrycans met benzine
• Spuitbussen
Voorzorgsmaatregelen bij opbergen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden
dat de pedalen niet goed kunnen
worden ingetrapt, dat het zicht van de
bestuurder wordt gehinderd of dat de
bestuurder of passagiers door
voorwerpen geraakt worden, wat een
ongeval kan veroorzaken.
• Vervoer lading en bagage indien
mogelijk altijd in de bagageruimte.
• Stapel bagage in de bagageruimte
nooit hoger dan de rugleuningen.
• Plaats als u de achterstoelen
neerklapt geen lange voorwerpen
direct achter de voorstoelen.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Sta nooit toe dat er personen in de
bagageruimte meerijden. De
bagageruimte is niet ontworpen om
personen te vervoeren. Personen
dienen plaats te nemen op een
zitplaats en een gordel op de juiste
manier om te doen. Anders neemt de
kans op ernstig letsel bij plotseling
remmen of uitwijken en bij een
ongeval sterk toe.
• Leg geen lading of bagage op de
volgende plaatsen:
– In de voetenruimte bij de
bestuurder
– Op de voorpassagiersstoel of de
achterstoelen (als er goederen op
elkaar gestapeld worden)
– Op de bagageafdekking (indien
aanwezig)
– Op het instrumentenpaneel
– Op het dashboard
• Zorg dat alle voorwerpen die zich in
het passagierscompartiment
bevinden zijn opgeborgen of
vastgezet.
Lading en gewichtsverdeling
• Overlaad uw auto niet.
• Verdeel het gewicht gelijkmatig.
Een onjuiste belading kan de besturing
en de remwerking in negatieve zin
beïnvloeden, waardoor een ongeval met
ernstig letsel zou kunnen ontstaan.
Beladen van het imperiaal (indien
aanwezig)
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Plaats de lading zodanig dat het
gewicht gelijkmatig over de voor- en
achteras is verdeeld.
• Wanneer lange of brede lading wordt
meegenomen, mag nooit de lengte of
breedte van de auto overschreden
worden. (→Blz. 512)
• Controleer vóór het rijden of de lading
stevig vastzit op het imperiaal.
5.1 Voordat u gaat rijden
238
WAARSCHUWING!
Als de auto op een steile helling staat
Wees voorzichtig wanneer u het Brake
Hold-systeem gebruikt op een steile
helling. De Brake Hold-functie kan de
remmen in een dergelijke situatie
mogelijk niet vasthouden.
Mogelijk wordt het systeem ook niet
geactiveerd, afhankelijk van de hoek
van de helling.
Wanneer u stilhoudt op een glad
wegdek
Het systeem kan de auto niet
stilhouden wanneer de banden hun
grip hebben verloren. Gebruik het
systeem niet wanneer u stilhoudt op
een glad wegdek.
OPMERKING
Bij het parkeren
Het Brake Hold-systeem is niet
ontworpen voor langdurig gebruik bij
het parkeren van de auto. Als u het
contact UIT zet terwijl het systeem de
remmen vasthoudt, worden de remmen
mogelijk gelost, waardoor de auto in
beweging komt. Trap het rempedaal in,
zet de selectiehendel in stand P en
activeer de parkeerrem wanneer u de
startknop bedient.
5.3 Bedienen van
verlichting en ruitenwissers
5.3.1 Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig of
automatisch worden bediend.
Inschakelen van de koplampen
Bedien de schakelaar
om de
verlichting als volgt in te schakelen:1.
De parkeerlichten voor,
achterlichten, kentekenplaat- en
dashboardverlichting gaan branden.
2.
De koplampen en alle verlichting
die hierboven genoemd is, gaan
branden.
3.
De koplampen, de
dagrijverlichting (→blz. 260) en alle
verlichting die hieronder genoemd is,
worden automatisch in- en
uitgeschakeld.
De AUTO-modus kan worden gebruikt
als
Het contact AAN staat.
Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
5.2 Rijprocedures
260
1. Richt de luchtstroom naar links of
rechts, boven of beneden
2. De uitstroomopening openen
3. De uitstroomopening sluiten
Achter
1. Richt de luchtstroom naar links of
rechts, boven of beneden
2. De uitstroomopening openen
3. De uitstroomopening sluiten
WAARSCHUWING!
Voorkomen dat de werking van de
voorruitontwaseming wordt
gehinderd
Plaats geen voorwerpen op het
dashboard die de uitstroomopeningen
kunnen bedekken. Anders raakt de
luchtstroom mogelijk geblokkeerd,
waardoor de voorruitverwarming de
voorruit niet kan ontwasemen.
OPMERKING
Luchtvochtigheidssensor
De voorruit is voorzien van een sensor
die de luchtvochtigheid in de auto, de
temperatuur van de voorruit, enz. meet,
om vast te stellen of de ruit is beslagen.
Volg onderstaande punten op om te
voorkomen dat de sensor beschadigd
raakt.
• Neem de sensor niet uit elkaar
• Spuit geen ruitenreiniger op de sensor
en stel hem niet bloot aan sterke
schokken
• Bevestig niets op of aan de sensor
6.1.2 Op afstand bedienbare
airconditioning
De op afstand bedienbare airconditioning
gebruikt de in het batterijpakket
(tractiebatterij) opgeslagen energie en
maakt bediening van de airconditioning
via de afstandsbediening mogelijk.
Als de op afstand bedienbare
airconditioning wordt gebruikt terwijl de
AC-laadkabel is aangesloten op de auto,
kan elektriciteit van een externe
voedingsbron worden gebruikt om de
afname van de lading in het
batterijpakket (tractiebatterij) tot een
minimum te beperken.
Het laden wordt automatisch uitgevoerd
nadat de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld.
Voor het verlaten van de auto
Controleer de temperatuurinstelling van
de airconditioning. (→Blz. 372)
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
379
6
Voorzieningen in het interieur
ingeschakeld, afhankelijk van de kracht
en de omstandigheden van de
aanrijding.)
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de tijd die verstrijkt
voordat de verlichting uit gaat) kunnen
worden gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 530)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden
6.3.1 Overzicht van opbergmogelijkheden
Plaats van de opbergmogelijkheden
AOpen opbergvak (→blz. 389)
BExtra opbergvak (indien aanwezig)
(→blz. 389)
CPasjeshouder (indien aanwezig)
(→blz. 389)
DFleshouders (→blz. 388)
EConsolevak (→blz. 387)
FBekerhouders (→blz. 388)
GDashboardkastje (→P. 387)
6.2 Gebruik van de interieurverlichting
386
WAARSCHUWING!
Zaken die niet in de auto moeten
worden achtergelaten
Laat geen brillen, aanstekers of
spuitbussen in de opbergvakken liggen.
Als u dat wel doet, kan dat bij hoge
temperaturen leiden tot het volgende:
• Brillen kunnen vervormen als de
temperatuur in de auto te hoog
oploopt of barsten als ze in contact
komen met andere voorwerpen.
• Aanstekers en spuitbussen kunnen
exploderen. Als ze in contact komen
met andere voorwerpen, kunnen
aanstekers vlam vatten en kunnen
spuitbussen gas gaan lekken,
waardoor brand kan ontstaan.
Dashboardkastje
AOntgrendelen met de mechanische
sleutel
BVergrendelen met de mechanische
sleutel
COpenen (trek de hendel omhoog)
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Houd het dashboardkastje gesloten. Bij
plotseling remmen of uitwijken kan
letsel ontstaan doordat een inzittende
wordt geraakt door het open
dashboardkastje of door items in het
dashboardkastje.Consolevak
Til het deksel omhoog terwijl u de knop
ingedrukt houdt om de vergrendeling te
ontgrendelen.
Inzetbak in consolevak
De inzetbak kan worden verwijderd en
onder in het consolevak worden
opgeborgen.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Houd het consolevak gesloten.
Anders kunt u in geval van een ongeval
of plotseling remmen letsel oplopen.
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden
387
6
Voorzieningen in het interieur
7.1.2 Reinigen en beschermen
van het interieur
Reinig de onderdelen en materialen op de
daarvoor juiste wijze.
Beschermen van het interieur
• Verwijder vuil en stof met een
stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water
gedompelde doek.
• Als het vuil niet kan worden
verwijderd, verwijder het dan met een
zachte doek met water met ongeveer
1% reinigingsmiddel. Verwijder alle
sporen van het reinigingsmiddel en
water grondig met een schone,
vochtige doek.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen
op schuimbasis in de handel verkrijgbaar.
Gebruik een spons of een borstel om het
schuim aan te brengen. Wrijf met elkaar
overlappende cirkels. Gebruik geen water.
Veeg vuile oppervlakken schoon en laat
ze drogen. Het beste resultaat wordt
verkregen als de vloerbedekking zo droog
mogelijk wordt gehouden.
Omgaan met de veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met
een mild sop, lauw water en een doek of
spons. Controleer ook de gordels
regelmatig op overmatige slijtage, rafels
en scheuren.
WAARSCHUWING!
Water in de auto
• Mors geen vloeistof in de auto, zoals
op de vloer, op de achterstoelen, in
de ventilatieopening van de
DC/DC-converter, op de contactdoos
of in de bagageruimte. (→Blz. 84)
Anders kunnen de DC/DC-converter,
elektrische componenten, enz.
defect raken of vlam vatten.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Voorkom dat onderdelen of de
bedrading van het airbagsysteem in
het interieur nat worden. (→Blz. 31)
Een elektrische storing kan ervoor
zorgen dat de airbags worden
geactiveerd of niet op de juiste wijze
werken, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan.
• Auto's met draadloze lader: Laat de
draadloze lader (→blz. 396) niet nat
worden. Als dat wel gebeurt, kan de
lader oververhit raken, wat kan
leiden tot brandwonden of een
elektrische schok, waarbij dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
Reinigen van het interieur (met name
het dashboard)
Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard kan in de voorruit
worden weerkaatst; hierdoor kan het
gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een dodelijk of ernstig
ongeval tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
• Gebruik de volgende
reinigingsmiddelen niet, omdat ze
verkleuring van het interieur of
strepen en beschadigingen van
gelakte oppervlakken kunnen
veroorzaken:
– Behalve de stoelen: Organische
reinigingsmiddelen zoals
wasbenzine en terpentine,
alkalische of zuurhoudende
middelen, textielverf en
bleekmiddel
– Stoelen: Alkalische en
zuurhoudende middelen, zoals
thinner, wasbenzine en alcohol
• Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard of andere gelakte
delen van het interieur kunnen
beschadigd raken.
7.1 Onderhoud en verzorging
409
7
Onderhoud en verzorging