Wanneer het water, de sneeuw, de
modder, enz. rondom de sensor wordt
verwijderd, moet het systeem weer
normaal gaan werken. Ook werkt
mogelijk de sensor niet normaal bij
extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
BSM. Laat auto bij dealer controleren)
of “RCTA Malfunction Visit Your Dealer”
(Storing RCTA. Laat auto bij dealer
controleren) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 101)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
251
4
Rijden
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst aan de binnenzijde links en
rechts van de achterbumper. Houd u
aan het volgende om ervoor te zorgen
dat de Blind Spot Monitor goed werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon. Als een sensor of de
omgeving ervan op de
achterbumper vuil is of bedekt is
met sneeuw, werkt de Blind Spot
Monitor mogelijk niet en wordt er
een waarschuwingsmelding
(→blz. 250) weergegeven. Veeg in
dat geval het vuil of de sneeuw weg
en rijd gedurende ongeveer
10 minuten met de auto terwijl aan
de bedrijfscondities voor de
BSM-functie (→blz. 262) wordt
voldaan. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
4
Rijden
De Blind Spot Monitor-functie
Auto's die kunnen worden gesignaleerd
door de Blind Spot Monitor
De BSM-functie maakt gebruik van
radarsensoren om de volgende soorten
auto's te signaleren die op een
aangrenzende rijstrook rijden en brengt
de bestuurder hiervan op de hoogte via
de indicatoren in de buitenspiegels.
AAuto's die in het gebied rijden dat niet
in de buitenspiegels te zien in (de
dode hoek)
BAuto's die snel van achteren naderen
in het gebied dat niet in de
buitenspiegels te zien in (de dode
hoek)
Detectiegebieden BSM-functie
Hieronder staan de gebieden aangegeven
waarin auto's kunnen worden
gesignaleerd.Het detectiegebied reikt tot:
AOngeveer 0,5 m - 3,5 m vanaf de
zijkanten van de auto
Het gebied tussen de zijkanten van de
auto en 0,5 m vanaf de zijkant van de
auto kan niet worden gesignaleerd.
BOngeveer 1 m vóór de achterbumper
COngeveer 3 m achter de
achterbumper
DOngeveer3m-60machter de
achterbumper
Hoe groter het snelheidsverschil is
tussen uw auto en de gesignaleerde
auto, hoe verder weg de auto wordt
gesignaleerd, waardoor de indicator
in de buitenspiegel gaat branden of
knipperen.
De BSM-functie werkt wanneer
De BSM-functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• De BSM-functie is ingeschakeld.
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan R.
• De rijsnelheid is hoger dan ongeveer
16 km/h.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
262
De BSM-functie signaleert een auto
wanneer
De BSM-functie signaleert in de
volgende situaties een auto in het
detectiegebied:
• Een auto in een aangrenzende
rijstrook uw auto inhaalt.
• U haalt een auto in een aangrenzende
rijstrook langzaam in.
• Een andere auto binnen het
detectiegebied komt wanneer deze
van rijstrook wisselt.
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De BSM-functie is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.
*
• Tegemoetkomende auto's
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Auto's achter u die op dezelfde
rijstrook rijden*
• Auto's die 2 rijstroken van uw auto
verwijderd zijn*
• Auto's die snel door uw auto worden
ingehaald
*Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
signaleert de BSM-functie auto's
mogelijk niet correct:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen
elke auto
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Bij een duidelijk verschil in snelheid
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Wanneer het snelheidsverschil
tussen uw auto en een andere auto
verandert
– Wanneer een auto het
detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand
wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de BSM-functie/RCTA
is ingeschakeld
– Bij het rijden met een
aanhangwagen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
263
4
Rijden
• Onder de volgende omstandigheden
is de kans dat de BSM-functie onnodig
een auto en/of object signaleert
groter:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Als achter de auto water of sneeuw
opgeworpen wordtDe Rear Crossing Traffic Alert-functie
(indien aanwezig)
Werking van de RCTA
De RCTA-functie maakt gebruik van
radarsensoren om auto's die van rechts of
links achter naderen te signaleren en
waarschuwt de bestuurder voor de
aanwezigheid van dergelijke auto's door
de indicatoren in de buitenspiegels te
laten knipperen en een zoemer te laten
klinken.
ANaderende auto's
BDetectiegebieden
Weergave RCTA-icoon (indien aanwezig)
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die
van rechts of links achter nadert, wordt
het volgende weergegeven op het
scherm van het navigatiesysteem (indien
aanwezig) of het scherm van het
multimediasysteem (indien aanwezig).
• Wanneer de Toyota Parking
Assist-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
264
• Wanneer de Panoramic View
Monitor-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
: Er is een storing aanwezig in de
RCTA (→blz. 250)
Detectiegebieden RCTA
Hieronder staan de gebieden aangegeven
waarin auto's kunnen worden
gesignaleerd.
Bijvoorbeeld:
Naderende
autoSnelheid
A
Afstand
waarschu-
wing (bij
benadering)
Snel 56 km/h 40 m
Langzaam 8 km/h 5,5 m
De RCTA-functie werkt wanneer:
De RCTA-functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• De RCTA is ingeschakeld.
• De selectiehendel staat in stand R.
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer
15 km/h.
• De rijsnelheid van de naderende auto
ligt tussen ongeveer 8 km/h en
56 km/h.
Instellen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 101)
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De RCTA is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren.
• Auto's die direct van achteren naderen
• Voertuigen die achteruit inparkeren in
een parkeerruimte naast uw auto
• Voertuigen die niet kunnen worden
gesignaleerd door de sensoren als
gevolg van obstakels
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.*
• Voertuigen die van de auto af
bewegen
De zoemer kan de bestuurder
waarschuwen voor snellere auto's die van
verder weg naderen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
265
4
Rijden
• Voertuigen die naderen vanuit
parkeerruimtes naast uw auto*
• De afstand tussen de sensor en de
naderende auto wordt te klein
*Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden
signaleert de RCTA auto's mogelijk niet
correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken.
• Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt.
• Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist.
• Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen elke
auto.
• Wanneer een auto met hoge snelheid
nadert.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst.
• Bij het achteruitrijden op een helling
met een grote verandering in het
hellingspercentage.• Bij het onder een scherpe hoek
achteruit uitrijden van een
parkeerplaats.
• Bij het rijden met een aanhangwagen.
• Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die binnen
het detectiegebied komt.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto.
• Wanneer u achteruitrijdend een bocht
maakt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
266
• Wanneer een voertuig een bocht
maakt in het detectiegebied.
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder de volgende omstandigheden is
de kans dat de RCTA onnodig een auto
en/of object signaleert groter:
• Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op
een straat en er auto's over die straat
rijden.
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en metalen objecten, zoals een
vangrail, muur, verkeersbord of
geparkeerde auto, die mogelijkelektrische golven richting de
achterzijde van de auto reflecteren,
kort is.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst.
• Wanneer een voertuig uw auto van
opzij passeert.
• Wanneer een gesignaleerde
naderende auto een bocht maakt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
267
4
Rijden